• No results found

De verhaalcultuur na Auschwitz

Inleiding

De manier waarop we de herinnering aan het oorlogsverleden levend houden, is sterk verbonden met de tijdgeest. Het ontstaan van een herinneringscultuur ver-loopt volgens historici Frank van Vree en Rob van der Laarse via een gelaagd pro-ces ‘waarbij verschillende vertogen met elkaar concurreren of langere tijd naast (of boven en onder) elkaar voortleven’.1 In dit hoofdstuk breng ik de ontwikke-ling van de herinneringscultuur na Auschwitz expliciet in beeld als een narratief dynamisch proces. Het master narrative ‘Nooit meer Auschwitz’ is voorafgegaan door en ontstaan uit twee andere verhalen die elkaar in de jaren na de bevrijding opvolgden. Een beschrijving van deze ontwikkeling geeft inzicht in de plaats die de Tweede Wereldoorlog in het algemeen en Auschwitz in het bijzonder na 1945 in ons geschiedbeeld veroverde – in Nederland en elders in Europa.2 Hieruit komt naar voren welke denkbeelden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de huidige herinneringscultuur en in welke zin deze om vernieuwing vragen, wil Auschwitz als schaduwgeschiedenis ‘haar licht vooruit’ werpen en de herinneringscultuur toe-komst geven.

Exclusivisme

De geschiedenis die we zijn gaan aanduiden met de naam ‘Auschwitz’ blijkt traag te zijn binnengedrongen in het Europese bewustzijn. De Engelse historicus Tony Judt (1948-2010) geeft in navolging van zijn Franse vakgenoot Henry Rousso aan, dat ieder bezet land in Europa zijn eigen ‘Vichy syndroom’ ontwikkelde.3 Wat zij

1 F. van Vree; R. van der Laarse, ‘Ter inleiding’, in F. van Vree; R. van der Laarse (red.), De dynamiek

van de herinnering. Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een internationale context, Amsterdam 2009,

7-15, spec. 12.

2 Het jaar 1945 vormde niet alleen een breuk in de geschiedenis, zie I. Buruma, Year Zero. A History of

1945, New York 2013 (Nederlandse vert. 1945. Biografie van een jaar, Amsterdam 2013), maar ook een

breuk in de geschiedschrijving, zie I. de Haan, ‘Breuklijnen in de geschiedschrijving van de Jodenvervol-ging. Een overzicht van het recente Nederlandse debat’, in Bijdragen en Mededelingen betreffende de

Ge-schiedenis der Nederlanden 123 (2008) 1, 31-70.

3 T. Judt, Postwar. A History of Europe Since 1945, New York (et al.) 2005; H. Rousso, Le syndrome de

de Endlösung der Judenfrage noemden, is door de nazi’s gepland, maar de plan-nen zijn door lokale mensen uitgevoerd. Bij ons zorgde de Nederlandse Burger-lijke Stand ervoor dat Joden konden worden opgespoord, een Nederlandse Joodse Raad stelde lijsten op van degenen die weggevoerd moesten worden, Nederlandse politieagenten haalden ze op en de Nederlandse Spoorwegen faciliteerde het ver-voer. Decennialang kon wat er tijdens de oorlog was voorgevallen niet werkelijk onder ogen worden gezien. Men leek er juist alles aan te willen doen om de herin-nering eraan te blokkeren, of op te nemen in het beeld van de strijd van een klein volk dat heldhaftig en offervaardig streed tegen een oppermachtige en monsterach-tige bezetter.

Dit is wat cultureel antropoloog Rob van Ginkel, in zijn vuistdikke studie naar de herdenkingscultuur in Nederland, de nationale ‘verzetsmythe’ noemt: het mas-ter narrative dat na de bevrijding ontstond en tot diep in de jaren zestig circuleerde. De oorlog had in meerdere opzichten een verwoestende uitwerking gehad. Het zin-gevende verhaal dat het bestaan van de Nederlandse natie legitimeerde en dat een collectieve identiteit aan de Nederlanders verschafte, was uiteen gevallen. Het besef van historische continuïteit en gemeenschappelijke lotsbestemming moest zich, zo concludeert Van Ginkel, in de fase van wederopbouw opnieuw ontwikkelen. De verzetsmythe maakte dit mogelijk via het beeld van een eensgezinde strijd tegen de Duitse onderdrukker en in eerbied voor hen die ten behoeve van onze bevrijding het offer van hun leven hadden gebracht.4

Binnen de verzetsmythe werd de oorlog voorgesteld als een strijd tussen goed en kwaad waarbij het goede overwonnen had, zo schrijft Van Ginkel, en waarin de ver-tegenwoordigers van het kwade uit de eigen geschiedenis werden weggeschreven:

Bijna elke nationale mythe draait om een antinomie: wij (de goeden) versus hen (de slech-teriken). ‘Zij’ dat waren ‘de moffen’, ‘de jappen’ en ook de als zodanig bekende landver-raders en collaborateurs, die met stigmatisering en ostracisme te maken kregen. Uit een deel van het sociale leven werden ze verdreven. Onder de ‘wij’ vielen de Nederlanders die hadden gebogen maar in de geest niet waren gebroken. De net voorbije vernedering was glansrijk doorstaan en een glorieus verschiet lag binnen bereik als iedereen aan de weder-opbouw zijn of haar steentje zou bijdragen. Iedereen had in deze ‘wij’-voorstelling ge-leden en ‘dus’ was er – uitgezonderd degenen die gewapende strijd hadden geleverd en daarbij het leven hadden gelaten – geen plaats voor bijzondere verhalen van onzegbaar leed.5

Verhalen die herinnerden aan wat het kwaad had aangericht, hadden, zoals histo-rica Madelon de Keizer constateert, ‘geen functie in de sociale, integratieve, op uni-formiteit en heroïek gerichte herdenkingscultuur’.6 De verzetsmythe claimde aldus

4 R. van Ginkel, Rondom de stilte. Herdenkingscultuur in Nederland, Amsterdam 2011, 726-733. 5 R. van Ginkel, Rondom de stilte, 730.

6 M. de Keizer, ‘Van consensus naar pluriformiteit. Een halve eeuw herinnering aan de bezettingstijd’, in

J. Vaessen e.a. (red.), Jaarboek 1995 van het Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem 1995, 22-30, spec. 27, geciteerd in R. van Ginkel, Rondom de stilte, 730.

de exclusiviteit van een wereldbeeld waarin andere posities alleen als waar werden erkend voor zover deze overeenstemden met de eigen positie en zij een bijdrage le-verden aan het geloof in vooruitgang.

Uiteraard tekenden zich binnen de eensgezinde mythe van natiebreed verzet nu en dan ook tegenstellingen af. Jolanda Keesom brengt deze strijdpunten genuan-ceerd in beeld in de jubileumuitgave Breekbare dagen van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. In haar historische schets van ruim zes decennia herdenken en vieren in ons land laat Keesom zien hoe zich reeds in de jaren vijftig een controverse ontwik-kelde tussen de verschillende groepen van oud-verzetsstrijders: ‘tussen christenen, sociaal-democraten en communisten, tussen gewapend en niet-gewapend verzet en tussen mensen die wel en die niet in gevangenschap hadden gezeten’.7 Voormalige bondgenoten kwamen tegenover elkaar te staan. Het eendrachtige beeld van een heldhaftig verzet tegen de bezetter bleef in de Nederlandse samenleving echter tot het eind van de jaren zestig bewaard, zo concludeert Keesom, mede in confronta-tie met het veerconfronta-tiendelige standaardwerk van historicus Loe de Jong (1914-2005) en de door hem gepresenteerde televisieserie De bezetting.8 Met het boek Ondergang van historicus Jacques Presser (1899-1970), dat in twee delen verscheen in 1965, veranderde de beeldvorming over de Tweede Wereldoorlog in Nederland.9 Pres-ser, zelf overlevende van de Jodenvervolging, gaf in zijn werk een gedetailleerd in-zicht in de verschrikkingen die hadden plaatsgevonden in de concentratie- en ver-nietigingskampen.10

De betekenis van de industriële vernietiging van onschuldige slachtoffers ‘om wie zij waren’, begon in volle omvang door te dringen. En niet alleen in Nederland. Na ruim twee decennia van wederopbouw die volgde op de val van het Derde Rijk, begon Europa dit trauma collectief onder ogen te zien. De traditionele nationale en ideologische voorstellingen van de geschiedenis verloren aan betekenis en de im-pact van de oorlog tekende zich steeds duidelijker af in de individuele geschiedenis-sen van slachtoffers buiten het verzet en zonder militaire achtergrond. Van Ginkel schrijft hierover:

Het Grote Verhaal kreeg een nieuwe inhoud en vervolgens gezelschap van andere ver-halen die herinnerden aan de lotgevallen van ‘vergeten’ slachtoffers; verver-halen die elkaar

7 J. Keesom, ‘Nederland herdenkt en viert’, in Nationaal Comité 4 en 5 mei, Breekbare dagen. 4 en 5 Mei

door de jaren heen, Amsterdam 2012, 19-30, spec. 20.

8 J. Keesom, ‘Nederland herdenkt en viert’, 20. Zie L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in

de Tweede Wereldoorlog, Den Haag 1969-1994. Een wetenschappelijke editie van dit werk (inclusief

dl. 13/‘Bijlagen’ en dl. 14/‘Reacties’) is beschikbaar via <http://www.niod.knaw.nl> (geraadpleegd op 30.04.2014). De televisieserie (uitgezonden tussen 1960 en 1965) is beschikbaar via <http://www.geschie-denis24.nl> (geraadpleegd op 30.04.2014).

9 J. Keesom, ‘Nederland herdenkt en viert’, 20-21.

10 J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 (2 dl.),

Den Haag 1965. Jurist Abel Herzberg (1893-1989) had reeds een vijftiental jaar eerder over de vernietiging geschreven: A. Herzberg, Kroniek der Jodenvervolging, Arnhem 1950. Zie in dit verband het proefschrift van C. Kristel, Geschiedschrijving als opdracht. Abel Herzberg, Jacques Presser en Loe de Jong over de

soms overlapten maar vaak vooral binnen de grenzen van een specifieke herinneringsge-meenschap circuleerden. (…) Door al deze collectieve en persoonlijke verhalen werd het vertrouwde Grote Verhaal op den duur doorbroken. Een slachtoffercultus verdrong al-lengs de lang gekoesterde verzetsmythe.11

Het exclusieve wereldbeeld zoals dat binnen de verzetsmythe van kracht was, werd door de opkomst van een breed scala aan tegenstemmen en alternatieve getuigenis-verhalen geleidelijk aan onttroond. De waarheidsclaim die gold binnen de ver-zetsmythe bleek niet alleen feitelijk onhoudbaar, maar vanuit moreel perspectief ook niet langer gerechtvaardigd.12

Pluralisme

De herinneringscultuur groeide in de loop van de jaren tachtig uit tot een gedif-ferentieerd verhaal waarbinnen verschillende herdenkingsgemeenschappen en ge-beurtenissen een plaats kregen.13 Een nationaal of politiek geïnspireerd exclusivis-tisch beeld van de geschiedenis, waarin afwijkende herinneringen en opvattingen van specifieke groepen werden uitgesloten, maakte plaats voor de ontwikkeling van een meer pluralistisch beeld van de geschiedenis, zo vat Frank van Vree deze narra-tieve wending in het herinneringsdiscours samen.14

De verhalen van de vervolgde Nederlandse Joden die van de nationale verzets-mythe waren uitgesloten – genegeerd, verzwegen, veronachtzaamd, verduisterd of irrelevant verklaard – werden binnen de door Rob van Ginkel zogenoemde slacht-offermythe opgenomen en erkend.15 Er ontstond ruimte voor de pijnlijke en emo-tionele kanten van de opgedane oorlogservaring, evenals voor de gevoelens van schuld en schaamte die dit nieuwe licht op het verleden aanwakkerde, een bewe-ging die door sociologe Jolande Withuis omschreven is als de ‘emancipatie van de emotie’.16 Met het openbaren van de vele kampgetuigenissen die een plaats verwier-ven in het publieke discours,17 zo licht Van Ginkel toe, meldden zich nieuwe groe-pen ‘vergeten’ slachtoffers uit de Japanse interneringskamgroe-pen in Nederlands-Indië, Sinti en Roma, Jehova’s Getuigen, homoseksuelen, kinderen van ‘foute’ ouders en burgers die onder gedwongen tewerkstelling of oorlogsgeweld geleden hadden.18

De slachtoffercultus, die zich vanaf de jaren zeventig in de vorm van een coun-terstory ontwikkelde, kende sterke parallellen met de verzetsmythe: het master

11 R. van Ginkel, Rondom de stilte, 733-734. 12 R. van Ginkel, Rondom de stilte, 734. 13 R. van Ginkel, Rondom de stilte, 737.

14 F. van Vree, ‘De dynamiek van de herinnering. Nederland in een internationale context’, in F. van

Vree; R. van der Laarse (red.), De dynamiek van de herinnering, 17-40, spec. 33.

15 R. van Ginkel, Rondom de stilte, 732.

16 J. Withuis, Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur, Amsterdam 2002, 118 e.v.

17 Zie J. Vogelaar, Over kampliteratuur, Amsterdam 2006 en B. Siertsma, Uit de diepten. Nederlandse

egodocumenten over de nazi concentratiekampen, Vught 2007.

narrative van waaruit de lange tijd gemarginaliseerde groepen slachtoffers zich pro-beerden te bevrijden. Van Ginkel:

Zoals ‘iedereen’ zich had verzet, zo had nu ‘iedereen’ geleden en dit leed bleek zelfs over-draagbaar. Een uitdijende kring van mensen die de oorlog hadden meegemaakt of hun kinderen en zelfs kleinkinderen claimen slachtofferschap. (…) Zoals de verzetsmythe leidde tot het bagatelliseren van het verzet, zo maakte de opgerekte betekenis van slacht-offerschap en trauma een onderscheid tussen werkelijk leed en lijden en vermeende effec-ten van de oorlog op den duur diffuus.19

In deze tijd van particularistisch gedenken ontwikkelde zich een hiërarchie van leed, zo concludeert Van Ginkel. Er ontstond een slachtofferrivaliteit tussen alle naar erkenning strevende herinneringsgemeenschappen.20 Groepen slachtoffers hadden eigen oorlogsherinneringen, eigen herdenkingen en eigen gedenktekens: ‘Het leek onmogelijk om de ervaringen met de Tweede Wereldoorlog nog langer onder één gezamenlijke noemer te brengen’.21 Vanuit de mythe van het slachtof-ferschap moest opnieuw worden gezocht naar een samenhang brengend en orde-nend verhaal dat plaats zou bieden aan de uiteenlopende ervaringen van de voor-bije oorlogsjaren. Het pluralistische herinneringsdiscours was het resultaat geweest van een uitermate productieve strijd tegen de uitsluiting van herinneringsgemeen-schappen binnen de verzetsmythe. Een zingevend kader of overkoepelend wereld-beeld bracht het, anders dan zijn voorloper, niet. Daartoe zou de slachtoffermythe als counterstory moeten uitgroeien tot een master narrative. Dit verhaal leek te ont-staan toen ‘Auschwitz’ zich in de jaren tachtig naar het centrum van het publieke geheugen en de geschiedschrijving verplaatste en uitgroeide tot hét symbool van de Tweede Wereldoorlog.22

Inclusivistisch pluralisme

Het begin van een radicale verandering in het denken over het nazisme en Ausch-witz was een twintigtal jaren eerder reeds in gang gezet, stelt Frank van Vree in zijn boek In de schaduw van Auschwitz. In de jaren zestig vond in Jeruzalem het proces tegen ss-officier Adolf Eichmann plaats en werden in ons land, zoals eer-der beschreven, de eerste grote historische studies gepubliceerd waarin de omvang en gruwelijkheid van de Jodenvervolging zichtbaar werden gemaakt.23 Gelijktijdig

19 R. van Ginkel, Rondom de stilte, 509.

20 R. van Ginkel, Rondom de stilte, 735. Zie ook J. Withuis, Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd,

Amsterdam 2005, een studie die zich richt op de vraag hoe mensen die de politieke vervolgingen tijdens het nationaalsocialisme hebben overleefd, het samenleven in naoorlogs Nederland opnieuw vorm proberen te geven.

21 R. van Ginkel, Rondom de stilte, 537.

22 F. van Vree, In de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden, geschiedenis, Groningen 1995, 23.

Zie ook H. von der Dunk, Voorbij de verboden drempel. De Shoah in ons geschiedbeeld, Amsterdam 1990.

maakten jonge maatschappijhervormers in deze jaren een einde aan het naoorlogse harmoniemodel. Hun stem van protest keerde zich tegen de normen en waarden van de samenleving van hun ouders. Van Vree beschrijft hoe deze twee parallelle ontwikkelingen elkaar versterkten:

(…) terwijl vertrouwde historische schema’s met het afbrokkelen van de traditionele po-litieke ideologieën en andere ‘zingevende verhalen’ hun betekenis verloren, ontpopte de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog zich als een rijke bron van argumenten in de strijd tegen wat men zag als de vermolmde politieke en burgerlijke cultuur, een samenle-ving bovendien, die volhardde in haar weigering zich rekenschap te geven van haar zwak-heden en daarmee gedoemd was in dezelfde fouten te vervallen, zoals de oorlog in Viet-nam en de westerse politiek jegens de Derde Wereld bewezen.24

Rob van Ginkel signaleert in deze periode een gelijktijdige particularisering en uni-versalisering van het herdenken, ‘waarbij actualisering van de boodschap voor de eigen en toekomende tijd belangrijker werd ten opzichte van het terugblikken en eren’. Waar de actualisering van de oorlog aanvankelijk gestalte kreeg in alternatie-ve herdenkingsalternatie-vertogen, laat Van Ginkel zien hoe deze alternatie-vertogen gestaag een pro-minente plaats in de dominante herdenkingsretoriek zouden verwerven.25

De herinnering aan de Shoah had in de jaren zestig vooralsnog vooral geleid tot waakzaamheid tegen de dictatoriale regimes en het onrecht dat zich elders in de we-reld voltrok – de strijd in Vietnam en de Koude Oorlog woedden voort. In de jaren die volgden groeide de uitspraak ‘nooit weer’ uit tot een door Van Ginkel zoge-noemde bezweringsformule voor allerhande in- en externe bedreigingen, die in het begin van de jaren tachtig – met de opkomst van extreem rechts en de hierdoor aan-gewakkerde vreemdelingenhaat en discriminatie – ook in de Nederlandse samen-leving werden waargenomen. ‘Na eerst te zijn genormaliseerd’, zo vat Van Ginkel de toenemende aandacht voor de Shoah in de collectieve herinnering samen, ‘was het alternatieve herdenkingsvertoog dat om alertheid tegen allerhande gevaren die democratie en mensenrechten bedreigden vroeg, nu geheel genaturaliseerd’.26 Wat lange tijd onvoorstelbaar bleef, was deel geworden van de werkelijkheid.

De herinnering aan Auschwitz verscheen in de jaren tachtig als een actueel thema op de politieke agenda. Het pluralisme werd tot ideaal verheven binnen een hete-rogeen wereldbeeld, dat eens en voor altijd zou breken met de homogene gemeen-schap die de nazi’s voor ogen hadden en via geweld en moord probeerden te reali-seren. Als het aan de nazi’s had gelegen, waren de stemmen die essentieel bevonden werden voor de Europese diversiteit geheel vernietigd. De opzet van de vernieti-gingskampen was dat Europa gezuiverd zou worden van de ‘verontreiniging’ die het bestaan van geestelijk gehandicapten, homoseksuelen, zigeuners maar vooral van de Joden betekende. Een samenleving die zou streven naar de erkenning van uiteenlopende groeperingen oorlogsgetroffenen en het proces van democratisering

24 F. van Vree, In de schaduw van Auschwitz, 22. 25 R. van Ginkel, Rondom de stilte, 537. 26 R. van Ginkel, Rondom de stilte, 738.

verder wilde brengen, moest haar toekomst vormgeven in het verzet tegen één do-minant verhaal.27 De basis van een nieuw master narrative was gelegd. Plechtig werd ‘Nooit meer Auschwitz’ gezworen. Door de ontwikkeling van een inclusivistisch pluralistisch beeld van de geschiedenis zou het goede, anders dan in de verzetsmy-the, kunnen overwinnen: niet door uitsluiting, maar in de eensgezinde strijd tégen uitsluiting.

Een heldere en hoopvolle visie op de toekomst van de natie leverde dat niet op, zo relativeert de Amerikaans-Nederlandse historicus James Kennedy.28 Het inclu-sieve mens- en wereldbeeld confronteerde de samenleving met nieuwe morele pro-blemen. Was het geen illusie om onszelf als een gemeenschap van het goede te kwa-lificeren, in herinnering aan een verleden dat wellicht niet zwart-wit maar minstens grijs was geweest?29 Konden we het kwaad werkelijk buiten houden? ‘Nooit meer Auschwitz’ ontpopte zich in de loop der jaren als een verhaal dat ons alert en waak-zaam moest houden voor situaties waaruit bevrijding gewenst was, maar waarin onderdrukking vooralsnog een feit of minstens een dreiging vormde. Het beeld van de wereld waar het verhaal op steunde en uitdrukking aan gaf, bleek met iedere nieuwe vorm van genocide die zich aandiende – in Joegoslavië, in Rwanda – proble-matischer. De nazistische vernietigingspolitiek was niet weerstaan, zoals aanvanke-lijk gedacht werd. Zij had de wereld voorgoed veranderd in een plaats waar geno-cide plaatsvond en ons beeld van de wereld blijvend geschonden.30 De herinnering aan Auschwitz werd, niet alleen in Nederland maar ook elders in de wereld, in een bovennationale context geplaatst en verbonden aan een universele boodschap.31 De Shoah werd symbool van het tegenbeeld van de westerse beschaving, van een we-reld zonder menselijkheid. ‘Nooit meer Auschwitz’ groeide uit tot hetgeen Frank van Vree een schibbolet voor humaniteit en tolerantie noemt.32 Nationale en histo-rische elementen werden uit het verhaal over de wereldoorlog verdrongen, die zich

27 Zie o.a. M. Mazower, Dark Continent. Europe’s Twentieth Century, London 1998. De Britse filosoof

Mazower pleit nadrukkelijk voor het opgeven van de gedachte dat Europa een eenheid is. Zijn alternatief is een Europa dat zich bewust is van de interne diversiteit en als zodanig verantwoordelijkheid neemt voor de opbouw van de toekomst.

28 J. Kennedy, ‘Op zoek naar een nationaal verhaal’, in Nationaal Comité 4 en 5 mei, Breekbare dagen,

13-17, spec. 15.

29 Historicus Chris van der Heijden schreef over dit thema een prikkelend boek, getiteld Grijs verleden.

Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 2001. De Nederlandse oorlogsgeschiedenis noch de

mensen die er deel van uitmaakten, laten zich op ontologisch niveau terugbrengen tot dualistische catego-rieën, zo meent hij. Mensen zijn of waren van nature niet ‘goed’ of ‘fout’, maar werden volgens Van der