• No results found

3. Casus Gasterensche diep

4.5 Noodzaak voor (aanvullende) maatregelen voor vernatting

een lange periode optreden.

In de terreindelen met een grote helling en daardoor te grote laterale afvoerflux bleven een steile helling behouden en zonder verdere ingrepen zal dat ook zo blijven. Mogelijk kan de

maaiveldhelling nog verder toenemen door voortschrijdende maaiveld daling langs diep de

diepliggende beek en sloten. Vernatting door het dichten van lokale ontwatering werkt dus goed in weinig hellende terreindelen waar een hoge kwelflux en beperkte laterale flux in droge perioden voor hoge, redelijk stabiele waterstanden zorgen.

Uit dit onderzoek is niet af te leiden of vernatting leidt tot gunstiger bodemfysische eigenschappen van het veen voor een stabiele waterstand. Duidelijk is dat bij ontwatering humificatie van veen leidt tot een hogere bulkdichtheid en geringere specifieke bergingscoëfficiënt. In het vernatte veen van de casestudy komt lokaal sterk veraard veen voor met een lage bulkdichtheid en lokaal een (veel) hogere bulkdichtheid. Onduidelijk is of door vernatting van gedegradeerde veenbodem de bulkdichtheid is verlaagd en daarmee de specifieke bergingscoëfficiënt is verhoogd.

Maaiveldstijging door het uitzetten van de veentoplaag kan lokaal hebben gezorgd voor aan verlaging van de bulkdichtheid van het veen (hoger watergehalte, hoger aandeel van grote poriën) en daarmee voor een hogere specifieke bergingscoëfficiënt. De historie van langdurige verdroging en vervolgens vernatting leidt tot het ontstaan van slappe toplaag met een hoge horizontale doorlatendheid op een vaste veenlaag met een lagere doorlatendheid. Deze stratificatie van de doorlatendheid komt overeen met die van ongestoorde venen. De structuur van de slappe toplaag wijkt sterk echter af van de vezelstructuur van weinig zeggen- en slaapmosveen. In de vernatte venen met zo’n slappe toplaag zijn ook nauwelijks metingen aan hydraulische eigenschappen verricht en zeker niet aan de hydraulische karakteristieken in onverzadigde toestand. Vooralsnog leidt de vernatting ook niet tot zichtbare vorming van weinig gehumificeerd, vezelig veen van zeggenwortels en slaapmossen.

4.5 Noodzaak voor (aanvullende) maatregelen voor

vernatting

Maatregelen in het beekdal

• Voor vernatting van beekdalen en daarin gelegen venen is het dempen van lokale sloten/ greppels en het verwijderen of dichten van buisdrainage een allereerste vereiste.

Aandachtspunten bij het dichten van sloten en greppelszijn 1) extra grond toevoegen zodat na zetting van de grond het maaiveld gelijk is met de omgeving 2) bij voorkeur grond van elders gebruiken voor het dichten van sloten; bij het afschrappen van grond aan weerszijde van de sloot ontstaat een langwerpige, ondiep laagte die drainerend werkt.

• In geval van een diep drainerende beek de beekbedding verondiepen tot enkel decimeters onder het maaiveld van de beekdalvlakte. Dit vermindert de drainage door de beek en voorkomt in de zomer en droge periode het beekpeil diep kan uitzakken. Belangrijk is om een de beek over een aanzienlijke lengte te verondiepen, zeker in geval van beken met een groot verval. Verondiepen door inbreng van grond of zandsuppletie is de beste manier. Opstuwing van de beek door inbreng van takken werkt slechts tijdelijk door degradatie van takken en is daarom geen geschikte techniek om het beekpeil duurzaam te verhogen. De

beekherstel door de verbetering van het dwarsprofiel en verminderen van hoge pieken van de stroomsnelheid. Het verondiepen van beken kan wel leiden tot ongewenste

overstroming van de beekdalvlakte met nutriëntenrijk water.

• De drainerende werking verminderen van sloten met een doorvoerfunctie van

oppervlaktewater vanaf de beekdalflank naar de beek. Opties hiervoor zijn de slootbodem verondiepen, bekleden met slecht doorlatende leem, of de doorvoersloot vervangen door een buis. Verondiepen heeft als belangrijk nadeel dat bij piekafvoeren nutriëntenrijk oppervlaktewater overstroomt.

• Eutroof oppervlaktewater dat vanaf de dalrand voorheen via sloten door het beekdal naar de beek stroomde omleiden of via ondiep waterlopen tussen dammen leiden of via een buis naar de beek laten stromen. Deze maatregel is zinvol om te voorkomen dat eutroof

oppervlaktewater zich over maaiveld in het vernatte beekdal verspreidt.

• Aanbrengen van grond, herprofileren van het maaiveld met als doel de helling van het maaiveld te verminderen in delen waar de hoogteverschillen groot zijn. Dit vermindert de laterale afvoerflux en daarmee de uitzakking van de grondwaterstand. De maatregel kan daarmee bijdragen een grotere oppervlakte met weinig fluctuerende waterstanden rond maaiveld. Praktisch is dat mogelijk wanneer het opvullen een relatief geringe oppervlakte betreft en geschikte grond beschikbaar is. Het gebruik van (relatief) nutriëntenarm

substraat en substraat dat onder anaerobe condities geen sterke fosfaatmobilisatie heeft, is daarbij van belang.

Nooit doen:

• Graven van ‘afvoerslenken’ in het beekdal is maatregel met een averechts effect voor vernatting. Afvoerslenken hebben drainerende werking op aangrenzende delen van het beekdal. Ook zorgen ze lokaal voor een sterk hellend maaiveld en daarmee voor een grote laterale afvoer en dus te sterk uitzakkende grondwaterstand.

• Aanleg of onderhoud van greppels om zure neerslaglenzen tegen te gaan zorgt ervoor dat de toestroming van grondwater zich concentreert in greppels en daarmee verzuring in delen tussen de greppels kan versterken. Tevens zorgen greppels voor meer drainage in natte perioden en dragen daarmee bij aan uitzakking van de grondwaterstand.

Maatregelen in de randzone van het beekdal

Onder de randzone van het beekdal wordt de sterk ontwaterde zone verstaan tussen het beekdal en de hogere niet ontwaterde delen van het infiltratiegebied.

• Verminderen dempen/ verondiepen van sloten, verwijderen/ verondiepen van buisdrainage. Deze maatregelen in de randzone van beekdalen kunnen sterk bijdrage aan verhoging van de waterstand en stijghoogte.

• Tegengaan en stoppen van grondwateronttrekking voor beregening. Dit voorkomt extra verlaging van de grondwaterstand en stijghoogte in droge perioden.

• Indien van invloed verminderen/ realloceren/ stoppen van permanente grondonttrekkingen. • Het kunstmatig opslaan van het neerslagoverschot in de ondergrond ten einde de

grondwateraanvulling te vergroten. Deze maatregel in de zandlandschappen nog niet toegepast. Met het toepassen van de maatregel is de chemische samenstelling van het oppervlaktewater dat in de ondergrond wordt opgeslagen, een aandachtspunt. Het namelijk leiden tot vervuiling (nutriënten, sulfaat) van het grondwater dat naar het beekdal stroomt. • De aanleg van opvangbekkens voor nutriëntenrijk oppervlaktewater voor dat het beekdal

instroomt. Deze bekkens hebben een tweeledig doel 1) het bufferen van piekafvoeren, 2) het bezinken van nutriëntenrijk slib. Deze maatregel verminderd de verspreiding van nutriëntenrijk oppervlaktewater in het beekdal vanuit doorvoersloten. Ook verminderd aanvoer van nutriëntenrijk sediment naar de beekdalvlakte en de beek.

• Het tegengaan van instroom van oppervlakkig afstromend water uit landbouwpercelen met

dammetjes en bufferzones. Deze maatregel verminderd de aanvoer van nutriëntenrijk slib naar het vernatte beekdal.

Maatregelen op stroomgebiedsschaal

• Het verminderen van diepe ontwatering voor verhoging van stijghoogten en daarmee kwelflux in beekdalen.

• Het tegengaan en stoppen van grondwateronttrekking voor beregening. Dit voorkomt extra verlaging van de grondwaterstand en stijghoogte in droge perioden.

• Indien van invloed het verminderen/ realloceren/ stoppen van permanente grondonttrekkingen.

• Het verminderen piekafvoeren op beek door verminderen van ontwatering en/ of bevorderen waterberging ten einde overstroming met nutriëntenrijk beek water in te vernatte beekdaltrajecten te beperken.

4.6 Kennislacunes en suggesties voor nader onderzoek