• No results found

Nood aan meer interdisciplinariteit

DEEL 4: DE HERSENSCAN ALS BEWIJS IN BELGISCHE STRAFZAKEN

4. KRITISCHE EVALUATIE VAN DE UITDAGINGEN EN AANBEVELINGEN VANUIT BELGISCH PERSPECTIEF

4.5 Nood aan meer interdisciplinariteit

“Ik denk dat alle mogelijk hulp, voor zover die gesteund is op wetenschappelijk onderzoek, die ons toelaat om dichter te komen bij de waarheid, dat we daarin moeten geïnteresseerd zijn.”

- RESPONDENT A

178. Het gebrek aan interdisciplinariteit hangt uiteraard samen met de verouderde, archaïsche cultuur. Er wordt zeer weinig belang gehecht aan de oorzaken van deviant gedrag. Deskundigen worden onderbetaald en dienen in een zeer korte tijdspanne een oordeel te vormen over een persoon zijn geestelijke gezondheid. Hiervoor krijgt men vaak ook niet de beste middelen die voor handen zijn, aangezien deze ‘te duur’ zijn. Gebrek aan financiering is naast de verouderde cultuur en gebrek aan wettelijk kader dan ook een grote reden voor het gebrek aan interdisciplinariteit. En dit gebrek leidt verder tot een terughoudendheid om de hersenscan aan te brengen als bewijs.

“Onderzoek aan het brein gebeurt niet tenzij door een zeer vermogende cliënt. Hier knelt het schoentje, iemand die geen centen heeft, kan experten niet veroorloven”

- W. VAN STEENRBUGGE

“Nu gebeuren hersenonderzoeken vooral a décharge door de verdediging zelf. Dit is uiteraard alleen een optie voor vermogende cliënten. Voor medische doeleinden betaalt het ziekenfonds dit, Justitie

gaat dit niet betalen.”

- K. AUDENAERT

MINNAERT is positiever, en stelt dat er binnen de juridische wereld al interesse bestaat omtrent de hersenscan. Het is jammer dat een ommekeer in het gebruik hieromtrent dan op zich laat wachten. Het is afwachten wat de toekomst zal brengen.

“De gerechtelijke instanties moeten openstaan voor alle pogingen tot verbetering van het proces van de ‘waarheidsvinding in strafzaken’. Momenteel denk ik dat er binnen de juridische wereld wel

voldoende interesse bestaat. Daarom zie ik in de toekomst ook op het vlak van hersenscans mogelijkheden en opportuniteiten.”

- M. MINNAERT

179. Desondanks is er wel al goede wil om het beoordelingsproces van geesteszieken op te krikken. Het idee van de POKO’s weerklinkt toch al enkele jaren door de gangen. Toch worden er geen uitvoeringsmaatregelen genomen hieromtrent. Dit is heel jammer gezien dit ons enerzijds een zeer grote kennis zou opleveren over de oorzaken van deviant gedrag en anderzijds zou toelaten om een veel passendere maatregel op te leggen die de maatschappij beschermt, maar ook herval tracht te vermijden. Neurowetenschappelijke methoden en meer specifiek hersenscans zouden een zeer mooie

118

plaats kunnen invullen in zo’n centrum. Zowel het Openbaar Ministerie als gerechtsexperten gaven toe dat in het proces De Gelder, een instituut zoals het Pieter Baem, een meerwaarde zou geweest zijn. Is het nu werkelijk nodig dat er zich eerst nog zo een drama voordoet voordat de politiek deze stap durft te zetten? Dit is naar mijn mening betreurenswaardig.

“Een langdurige observatie door een interdisciplinaire groep is zeer interessant. We kunnen een veel gerichter antwoord geven waar iedereen beter van wordt. De behandeling en bestraffing wordt

correcter, waardoor het systeem eerlijker wordt.” -K. AUDENAERT

Er dient meer oog te zijn voor de persoon achter de daden. Wat was zijn beweegreden? Waar is het kunnen misgaan? Dit zijn allen interessante bevinden om in de toekomst, drama’s te vermijden. Het systeem van het vrije bewijsstelsel is mooi. De rechter kan hierdoor zijn ‘innerlijke overtuiging’ laten beïnvloeden door alle bewijsmiddelen die worden voorgelegd. Om dit systeem kwaliteitsvol te hanteren, is het echter wel noodzakelijk dat deze bewijsmiddelen ook hun deugdelijkheid tonen. Een langdurige observatie in een klinisch observatiecentrum (POKO) is zo een kwaliteitsvol bewijsmiddel. Het is toch jammer dat we de kans op deze informatie gewoonweg aan ons laten voorbijgaan? Het wettelijk beperken van het aantal bewijsmiddelen is niet nodig, wel het opkrikken van de middelen die voorhanden zijn.

“In Nederland worden de bewijsmiddelen meer omschreven als in België. Bij ons is het de volledige vrijheid. Ik ben meer gewonnen voor ons systeem maar op één voorwaarde, en die is niet vervuld, en

dat is dat de actoren voldoende blijk geven van kwalitatief hoog op te treden. De wijze waarop strafzaken nu onderzocht worden, vind ik allesbehalve kwalitatief omwille van het feit dat de

forensische materialiteit in vergelijking met dertig jaar geleden, grote stappen heeft gezet: telefoniegegevens, sporenopnames, DNA-onderzoek… De vaststelling van de realiteit is goed geëvolueerd maar de vaststelling van wie heeft die feiten gepleegd, wie is die mens achter die feiten,

daar zijn we op achteruitgegaan denk ik.”

- -W. VAN STEENBRUGGE

180. VAN STEENBRUGGE ging zelfs nog een stapje verder in de visie omtrent interdisciplinariteit en stelt dat ook mensen uit andere beroepsgroepen toegang moeten krijgen tot de magistratuur. Op deze manier kan de zware beslissing omtrent iemand zijn leven vanuit verschillende invalshoeken bekeken worden.

“ Ik denk dat de juridische cultuur verouderd is. Juristen denken nog te veel dat zij alles weten. Mensenkennis en achterliggende mechanismen van deviant gedrag kennen vind ik even belangrijk als

de wet te kennen. Ik ben een voorstander van een systeem waarbij mensen uit andere beroepsgroepen ook magistraat kunnen worden. Als je andere disciplines, buiten het juridische, erbij

119

- W. VAN STEENRBUGGE

Naar mijn mening een interessant standpunt, maar ik vrees dat – gezien de huidige terughoudendheid voor wetenschappelijk bewijs – dit een brug te ver is in onze verouderde juridische cultuur. Alweer, stof tot nadenken.