• No results found

Principe 8: Kritische toetsing in publieke ruimtes

5.2.4. Wat nodig is om vanuit empowerment te kunnen werken

Wat is dan nodig om vanuit empowerment te kunnen werken? Uit het onderzoek blijkt dat in eerste instantie tijd en ruimte ervaren moet worden om te doen wat nodig is voor de

reclasseringscliënt, om daadwerkelijk maatwerk te kunnen leveren. Je moet dus ook de bereidbaarheid hebben om out of the box te willen werken. Zorg kunnen dragen dat

reclasseringscliënten ergens erbij gaan horen, zodat zij ertoe doen en het gevoel hebben dat zij ook van belang zijn in onze samenleving. Hierdoor zullen ze zich eerder betrokken voelen bij de leefgemeenschap. In staat zijn om goed aan te sluiten bij de behoeften van de

reclasseringscliënt. Je moet flexibel zijn om juist te kunnen zien wat de reclasseringcliënt te bieden heeft, over welke kwaliteiten hij beschikt om gezamenlijk het doel te behalen. We hebben verschillende tools tot onze beschikking om hiermee aan de slag te gaan, zoals de reclasseringsapps om samen met de reclasseringscliënt het netwerk in beeld te brengen. Die tools worden niet door iedereen ingezet en de vraag is hoe dat komt. Je hebt ervaring, goede scholing en een goede inwerkperiode nodig om het reclasseringswerk eigen te maken en daarin verder te groeien, zodat je je vrijer voelt om datgene te doen wat nodig is. En dat je weet dat je beschermd wordt door je leidinggevende, mocht dat aan de orde zijn. Duo-

begeleiding zou als een meerwaarde gezien kunnen worden ook vooral voor de

reclasseringcliënt die niet steeds een andere reclasseringswerker krijgt tijdens vakantieperiode of ziekte van de vaste reclasseringswerker. Facilitering vanuit de leidinggevende bijvoorbeeld om in de wijk van de reclasseringscliënt ook een spreekkamer locatie te hebben, zodat er ook korte lijnen zijn in de wijk en er meer verbinding is met het sociale domein. Verder is het van belang dat de leidinggevende de reclasseringswerker werkinhoudelijk kan bijstaan, adviseren en indien nodig kan ingrijpen en overnemen. De leidinggevende zou ook moeten weten hoe de reclasseringswerker het reclasseringswerk uitvoert zodat deze kan bijsturen in het belang van de reclasseringscliënt, de organisatie en de samenleving. Reclasseringswerkers hebben behoefte aan een betrokken, zorgzame en een beschermende leidinggevende bij de uitvoering van hun werkzaamheden. Zij moeten het vertrouwen hebben dat er in tijden van nood voor ze gezorgd wordt tegen invloeden van buitenaf. En dat hij hen op de vingers tikt, als dit nodig blijkt te zijn. De leidinggevenden zien dat zij kaders stellen en randvoorwaarden moeten creëren voor het uitvoeren van het reclasseringswerk (grenzen bewaken en vooral dienend zijn) door bereikbaar en beschikbaar te zijn. Door mee te denken over wat niet goed loopt en daar verandering in te brengen. De leidinggevenden vinden het belangrijk om de

medewerkers vertrouwen te geven, waardoor zij dingen durven te doen binnen een toezicht, waaronder ook de ruimte en vrijheid nemen om met empowerment aan de slag te kunnen om datgene te doen wat nodig is, ook als je je daarvoor moet verantwoorden.

De leidinggevenden zien voor zichzelf een taak weggelegd om de feedback cultuur te organiseren binnen onze organisatie, zodat kritische vragen ook gesteld mogen worden.

Als we alle de resultaten in het licht plaatsen van de literatuurverkenning, zien we dat binnen de reclassering inderdaad veel aandacht is voor het meedoen van de reclasseringscliënten in de samenleving. Er wordt veel ingezet op scholing en arbeid en vanuit de werkstraf wordt meegedacht over een of andere vorm van dagbesteding na het uitvoeren van een werkstraf. Er zijn ook veel reclasseringscliënten die niet (kunnen) meedoen. Het meedoen blijft wel een maatschappelijk probleem aangezien niet iedere werkgever staat te springen om een

reclasseringscliënt in dienst te nemen of een school die een reclasseringscliënt als leerling wil toelaten. Een nieuwe trend die steeds vaker wordt waargenomen is de ongekende aanvraag van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Ook verzekeringsmaatschappijen slagen erin om reclasseringscliënten buiten te sluiten door forse bedragen voor premies te vragen. De vraag is of reclasseringscliënten daadwerkelijk na voltooiing van een straf een tweede kans krijgen in

blijkt dat zij niet het gevoel hebben dat zij voor vol worden aangezien in de samenleving en dat zij zich gediscrimineerd voelen. Voor het ertoe doen is ook aandacht binnen de

reclassering, zoals het zoveel mogelijk benutten van de kwaliteiten waardoor de eigenwaarde van de reclasseringscliënt stijgt. De reclasseringswerkers zijn het er wel over eens dat de reclasseringscliënt zichzelf ook nog de moeite waard zou moeten vinden. Opvallend is dat uit de resultaten blijkt dat reclasseringswerkers het vanzelfsprekend vinden dat de

reclasseringscliënt ertoe doet, echter deze vraag blijkt niet een vanzelfsprekend

gespreksonderwerp te zijn. Vanuit de reclasseringswerkers bezien, lijkt in het onderzoek het erbij horen redelijk gekoppeld te zijn aan het meedoen. Voor de reclasseringscliënt lijkt dit geen vanzelfsprekendheid te zijn, gezien de aandachtspunten op de dimensie betrokken leefgemeenschap waarin winst te behalen is. Wel zie ik in de resultaten terug dat het sociaal netwerk erbij betrokken wordt en bij het ontbreken daarvan wordt er gezocht naar (nieuwe) hulpbronnen. Vaak is het van belang om goed te onderzoeken wat de kwaliteit is van die hulpbronnen, zodat bijgesteld kan worden. Ook de reclasseringscliënten rapporteren een positief geluid op de dimensie sociale steun. Het begrip zijn wie je bent lijkt ook aan bod te komen binnen het reclasseringswerk. Het stukje weerstand, wat bij onze doelgroep hoort, wordt hierin genoemd. De reclasseringscliënt wordt serieus genomen in zijn weerstand,

waardoor hij kan zijn wie hij is. Verder blijkt dat dat de reclasseringscliënt mag zijn wie hij is, dat hij hiervoor alle ruimte krijgt met al zijn normen en waarden. Dit is echter niet

onvoorwaardelijk, want op het moment dat de reclasseringscliënt een strafbaar feit pleegt, wordt dit als grensoverschrijdend bestempeld. Anderen geven aan dat de reclasseringscliënt soms ook sociaal wenselijk kan zijn, afhankelijk van waar hij in het strafproces in beeld komt waardoor hij ook berekenend kan zijn en daar mag je als reclasseringswerker op bedacht zijn.

Hoofdstuk 6

PRAKTIJKONTWIKKELING VAN DE SECTOR (AANBEVELING)

Na het beantwoorden van de deelvragen in hoofdstuk 5 wordt in dit hoofdstuk antwoord gegeven op de betekenis van de vraagstelling voor de praktijk.

6.1. Mate van bruikbaarheid van de resultaten

In de huidige participatiesamenleving zien we verschillende organisaties worstelen met de vraag van hoe kwetsbare burgers zich staande zouden moeten houden. Je ziet dat de

Gehandicaptenzorg die zorgdraagt voor mensen met een verstandelijke beperking aan de bel trekt en zo ook GGz-instellingen die zien dat mensen met psychiatrische problematiek het niet redden. Vanuit Jeugdzorg en binnen het werken met Forensische cliënten., zie je steeds meer onderzoeken plaatsvinden over herstelgericht werken en empowerment. Je zou je kunnen afvragen wat er allemaal mis is in onze samenleving. Iedereen probeert op een eigen manier grip te krijgen op datgene wat er geroepen wordt over participatie. We zijn met elkaar op zoek naar oplossingen voor een complex vaagstuk. De vraag is of deze überhaupt als zodanig is op te lossen. De resultaten van dit onderzoek lijken mij bruikbaar voor zowel de reclassering als andere praktijken die ook te maken krijgen of hebben met (reclasserings)cliënten die zich buitengesloten voelen. We leven op dit moment in een maatschappij die 100% veiligheid vraagt, dit is echter niet reëel. Waar het omgaat is dat we geen schijnveiligheid creëren, maar juist zorgen dat we als samenleving adequaat leren omgaan met onveilige situaties in plaats van meteen in de paniekmodus te schieten en te roepen dat anderen het voor ons moeten oplossen. Met elkaar horen we in de gemeenschap te werken aan sociale empowerment, sociale cohesie en sociale inclusie.

De Vragenlijst Empowerment in het Reclasseringswerk (VER) zou in het reclasseringswerk geïntegreerd kunnen worden. Tijdens een toezicht zou de vragenlijst na zes maanden aan de reclasseringscliënt voorgelegd kunnen worden als een nulpunt meting en bijvoorbeeld negen maanden voor einddatum toezicht zou de vragenlijst opnieuw voorgelegd kunnen worden om te bekijken in hoeverre er verandering is opgetreden en waar nog aandacht aan besteed moet worden. De items uit de vragenlijst zouden aanvullend kunnen dienen als gespreksstof bij het toezicht. Dit geldt ook voor gedurende de advisering als bijvoorbeeld de responsiviteit van de reclasseringscliënt in kaart gebracht moet worden. De reclasseringscliënten zullen het gevoel hebben dat zij meer ‘gezien’, erkend en serieus genomen worden door de reclassering en

zullen zich gestimuleerd voelen een positievere bijdrage te leveren binnen de samenleving (= impact/effect).

6.2. Vervolgvragen in verband met theorievorming

Het lijkt mij goed om het onderzoek naar empowerment bij reclasseringscliënten in de toekomst voort te zetten. Empowerment is een speerpunt. Breder onderzoek naar de factoren die bijdragen aan het vergroten van empowerment kunnen inzicht geven in het begrip

empowerment, waardoor methodieken voor reclasseringscliënten specifiek gericht kunnen worden op het vergroten van empowerment zodat de reclasseringscliënt een plek in de maatschappij krijgt. Zo is iemand beter ingebed in de maatschappij waardoor het zeer aannemelijk is dat hij zich betrokken zal voelen bij de leefgemeenschap, wat mede bijdraagt aan het verminderen van delictgedrag. De kracht van dit onderzoek ligt mijns inziens in het feit dat de reclasseringscliënt een stem heeft gekregen en zich gezien en gehoord voelt. Zij hebben hun mening kunnen geven over wat zij nodig hebben om in hun kracht gezet te worden waardoor zij zich meer betrokken kunnen voelen bij de leefgemeenschap en hierdoor zo goed mogelijk een bijdrage kunnen leveren en participeren in de maatschappij.

Empowerment is een belangrijk uitgangspunt. Ze leren zichzelf te waarderen en krijgen meer controle over het eigen leven met als doel in verbinding samenleven met andere burgers. Verder lijkt het mij inspirerend om zelf aan de gang te gaan met vervolgonderzoek (diepte- interviews) bij de reclasseringscliënten om te onderzoeken wat zij nog meer nodig hebben om betrokken te worden en blijven bij de leefgemeenschap. Hiermee wil ik laten zien dat het onderzoek nog niet klaar is maar een begin vormt voor het verder ontwikkelen en verbeteren van onze werkpraktijk. Ik kijk ernaar uit om hiermee verder aan de slag te gaan.

6.3. Aanbevelingen

A. Werken vanuit empowerment vraagt om werkers die flexibel zijn, die voldoende professioneel invloed hebben, die bereid zijn om te leren van eigen ervaringen en die van de cliënten, die methodiek willen ontwikkelen en die bereid zijn eigen

deskundigheid in dienst te stellen van cliënten. De leidinggevenden zou deze vragen met de reclasseringswerkers kunnen bespreken en monitoren in het kader van de professionele ontwikkeling. De leidinggevende zou bij de inrichting van het werkproces de volgende vragen kunnen stellen: In hoeverre staat de cliënt echt

centraal, is de begeleiding gericht op ondersteuning van de cliënt en zijn netwerk, welke methodische kaders worden gehanteerd?

B. De inzet van een begeleidingstraject zou ook gericht moeten zijn op de verbetering van de participatie en zelfregie van de cliënten en een verhoging van de kwaliteit van hun dagelijks leven. De VER zou hierin een bijdrage kunnen leveren als dit instrument geïntegreerd wordt in de werkprocessen.

C. Het versterken van zelfregie zit vooral in de visie en de bijbehorende houding van de reclasseringswerker. Daar wordt het grootse deel van de bejegening bepaald. Het is belangrijk kennis te hebben van zelfregieversterkende methoden en instrumenten. De vaardigheden om dit op een professionele manier uit te voeren is essentieel. Visie, kennis en vaardigheden vormen de drie onderdelen van competenties om te kunnen werken vanuit zelfregie. Reclasseringswerkers zouden geschoold kunnen worden in de zes krachtprincipes van Krachtwerk (vermogen om te herstellen; focussen op

krachten, niet op tekortkomingen; cliënt heeft de regie over de begeleiding;

werkrelatie staat centraal en is essentieel; werken in de natuurlijke omgeving en de samenleving als hulpbron) om samen met de cliënt in de leefgemeenschap, duurzaam, een verschil te maken.

Hoofdstuk 7

REFLECTIE EN DISCUSIE

7.1. Reflectie op gehanteerde onderzoeksmethode en kwaliteitscriteria

Mijn zoektocht naar literatuur en onderzoek met betrekking tot empowerment binnen de reclassering leverde niet veel ‘hits’ op. Ik vond dat enerzijds frustrerend en anderzijds werd ik gestimuleerd om vooral door te gaan. Het onderwerp vond ik te belangrijk om het weer los te laten, hoewel ik mij bewust was van mogelijke risico’s. Ik kwam uiteindelijk verschillende onderzoeken tegen aangaande herstelgericht werken, maar deze onderzoeken sloten niet echt aan bij datgene wat ik wilde onderzoeken. De tekstbronnen die ik tegenkwam heb ik

beoordeeld op de bruikbaarheid voor mijn onderzoek, relevante aspecten heb ik meegenomen in mijn onderzoek. Zo ben ik uitgekomen bij empowerment onderzoeken onder mensen met een verstandelijke beperkingen of over cliënten met psychiatrische problematiek. Zo vond ik een onderzoek vanuit het Trimbos Instituut waarin de Nederlandse Empowerment lijst (NEL) is gebruikt, die ik later heb geoptimaliseerd voor de reclassering naar de Vragenlijst

Empowerment in het Reclasseringswerk (VER). Met de aanpassing van de VER wilde ik van reclasseringscliënten weten hoe zij onze dienstverlening ervaren en wat wij als

reclasseringswerkers kunnen verbeteren om beter bij ze aan te sluiten zodat zij beter tot een hun recht kunnen komen in de samenleving en iets betekenen in en voor de samenleving. Een enkele vragen werden door de cliënt niet begrepen en door de feedback merkte ik dat

sommige reclasseringscliënten dit aangreep om de reclasseringswerker te beoordelen en reclasseringswerkers het gevoel kregen dat ze beoordeeld gingen worden. Ik vond het toen noodzakelijk om hierin actie te ondernemen door kritischer naar sommige vragen te kijken, sommige woorden net iets anders aan te passen en extra te benadrukken wat precies het doel van het onderzoek is (zie ook bijlage 2). Voor de interviews heb ik een interviewleidraad gemaakt en deze regelmatig aangepast na overleg (feedback) met collega’s. Ik merkte dat het afnemen van de interviews steeds beter ging naarmate ik meer interviews had afgenomen. Ik zat dan beter in de materie en durfde ook meer door te vragen. Een aantal collega’s hadden ook interviews afgenomen en die gaven ook aan het lastig te hebben gevonden en dat zij er niet echt in kwamen. Daardoor zag je ook in sommige transcripten terug dat ze op zaken doorvroegen die niet voor dit onderzoek relevant waren. Hoewel het van belang is om je collega’s te betrekken bij het onderzoek, zou ik een volgende keer juist kiezen voor maximaal twee mede onderzoekers, zodat zij ook meer ervaring op kunnen doen met het interviewen en beter ingespeeld raken. Voor de observatie van de casuïstiekgroepen heb ik ook een

observatieschema opgesteld. Het observatiegedeelte lijkt het ondergeschoven kind te zijn binnen dit onderzoek, hoewel het wel informatie heeft opgeleverd. Er waren veel items om te observeren, dus dat vergde veel van de observatoren. Als je de casuïstiekbijeenkomst op zou nemen en achteraf turfde wat je gehoord of gezien had, zou dit mijns inziens dezelfde

resultaten hebben opgeleverd. Ik ben wel tevreden over deze vorm van triangulatie. Hierdoor heb ik het gevoel dat het onderzoek betrouwbaar is. Voor de validiteit van dit onderzoek zijn alle transcripten van de interviews naar de respondenten teruggestuurd met de vraag of zij nog aanvullingen hadden. Op alle validatieverzoeken is positief gereageerd. Daarnaast zijn de resultaten van de vragenlijst besproken met reclasseringscliënten en reclasseringswerkers, waardoor de kwaliteitscriteria gewaarborgd zijn.

7.2. Reflectie op het analyseproces

Voor de analyse van de data is gebruikgemaakt van MAXQDA2018. Dit proces van coderen, waarin de tekst steeds werd herlezen en codes werden toegevoegd of aangepast verliep goed. Je kon namelijk door dit computerprogramma heel snel coderen en de tekst bij de codes terugzoeken werd vergemakkelijkt (code - and - retrieve). Ik vond het ingewikkeld worden op het moment dat ik de data moest gaan interpreteren: wat had ik nu verzameld en welke data kon worden gerapporteerd? Hoe kreeg ik dit op papier. Ik moest nadenken over de opbouw, mijn denkproces stimuleren en niets forceren. Gaandeweg dit proces van doen (lezen, onderzoeken, invoeren, collega’s raadplegen, gegevens combineren, literatuur zoeken, etc.), moest ik ook veel denkwerk verrichten (nagaan hoe het onderzoek past binnen de literatuur, hoe mijn onderzoeksvragen beantwoord kunnen worden, etc.). Om dit proces in balans te krijgen, was het nodig om te reflecteren op de betekenis van de gegevens en de mogelijke relaties daartussen. Hiervoor maakte ik gebruik van afbeeldingen uit MAXQDA2018 en had ik ook behoefte aan overleg met collega’s en mijn thesisbegeleider. Dit proces heeft mij ook enige slapeloze nachten opgeleverd omdat daar steeds de aha-erlebnis werd ervaren. Op het moment dat dit gebeurde kon ik steeds weer een stukje schrijven, verschillende keren bijschrijven, herschrijven totdat het paste (Boeije, 2014, pp. 137-145).

7.3. Reflectie op mijn rol en werkwijze

Ik heb een planning en een schematisch overzicht gemaakt voor de dataverzameling en data- analyse en daarin bijgehouden wie welke data verzamelde, wanneer het audiobestand werd ontvangen, wanneer de transcripten of verslagen gereed waren en de datum waarop de transcripten werden gevalideerd. Voor de start van het onderzoek heb ik op de locatie

Eindhoven een presentatie gegeven over het onderzoek en naar aanleiding daarvan heb ik respondenten geworven en heb ik iedere keer een updatemail gestuurd met de voortgang van het onderzoek. Ook hierin heb ik meteen vragen die ik in de wandelgangen hoorde getackeld (zie bijlage 2). Ik heb steeds in mijn achterhoofd gehouden dat onderstromen schurende krachten zijn die zich voordoen in karakters van individuen en culturen van organisaties. Deze onderstromen kunnen namelijk de waarneming vervormen en in belangrijke mate het succes bepalen van veranderingen. Ik was hier alert op juist omdat ik gekozen heb voor diversiteit in de onderzoeksgroep en dit ook wrijving kon opleveren. Voor succesvolle verandering is het daarom nodig interventies uit te voeren waarmee men onderstroom kan transformeren naar krachtige en vitale organisatieprocessen (Van den Nieuwenhof, 2017-2018). Als onderdeel van het netwerk van het actieonderzoek was het voor mij eveneens van belang om mij te realiseren dat ik het netwerk moest faciliteren. Ik heb de juiste maat gehouden, de principes van actieonderzoek heb ik goed gehanteerd door regelmatig te reflecteren, feedback te vragen en te evalueren om de helicopterview te behouden. Hiervoor heb ik regelmatig met mijn ‘critical friend’ en thesisbegeleider van gedachten gewisseld.

7.4. Discussie over empowerment van een reclasseringscliënt

Je zou je je kunnen afvragen in hoeverre het correct is (moreel gezien) om empowerment in het reclasseringswerk te stimuleren. Het lijkt mij reëel om aan te geven dat een

reclasseringscliënt veelal goed is in het hoofd boven water houden bij illegale activiteiten, maar nauwelijks heeft geleerd om zich op een legale manier staande te houden in de samenleving. Op de een of andere manier hebben zij iets meegemaakt waardoor zij zijn ontspoord en/of de keuze hebben gemaakt om af te wijken van de geldende normen en

waarden in de samenleving. Ik kan mij namelijk nauwelijks voorstellen dat het beoefenen van criminaliteit in eerste instantie de ambitie was van een reclasseringscliënt of dat hij