• No results found

Zie (je) de mens achter het delict : Een praktijkgericht actieonderzoek naar empowerment in het reclasseringswerk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zie (je) de mens achter het delict : Een praktijkgericht actieonderzoek naar empowerment in het reclasseringswerk"

Copied!
138
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master Sociaal Work: MCIV | inleverdatum 01-06-2018 | Hogeschool van Amsterdam

Amarilys Ortela | Studentnummer 500753063

ZIE (JE) DE MENS ACHTER HET DELICT

Een Praktijkgericht actieonderzoek naar Empowerment in het Reclasseringswerk

1e beoordelaar: drs. Martin Gerrebrands 2e beoordelaar: dr. Jeroen Gradener

(2)

ABSTRACT

Reclasseringscliënten worden neergezet als draaideurcriminelen en voelen zich steeds meer tweederangsburgers (hebben schulden, een laag zelfbeeld en o.a. weinig perspectief op het gebied van opleiding en werk) en de maatschappij roept om hardere straffen (veiligheid). Het praktijkgericht actieonderzoek richt zich op hoe de reclasseringswerker een bijdrage levert aan empowerment van een reclasseringscliënt, zodat de cliënt kan participeren binnen de huidige samenleving, door recidive te beperken en sociale inclusie te vergroten. Er moet aandacht komen voor vitaliteit en zingeving, zodat reclasseringswerkers die teveel druk ervaren, niet meer geneigd zijn om over te nemen van cliënten. Empowerment kan zorgen dat regels en protocollen minder leidend zijn, meer terug wordt gegaan naar de bedoeling en meer bezig gegaan wordt met vragen zoals ‘wat wij doen klopt, deugt’. Door empowerment

prominenter te integreren in reclasseringswerkzaamheden zal de reclasseringswerker de reclasseringscliënt onder andere helpen bij: het versterken van de eigen kracht (zelf kunnen) om greep te krijgen op de eigen situatie en omgeving; het aanpassen van de omstandigheden om te kunnen participeren; het vermogen (competenties) om te kunnen participeren en het creëren van mogelijkheden en kansen om te kunnen participeren. Ook een reclasseringscliënt hoort erbij, doet ertoe, behoort mee te doen en binnen de grenzen van het strafrechtelijke, heeft hij net zoveel recht als ieder ander om te zijn wie hij is.

(3)
(4)

SAMENVATTIING

Probleemdefinitie, Praktijkvraagstuk en Urgentie

Reclasseringscliënten worden neergezet als draaideurcriminelen en voelen zich steeds meer tweederangsburgers (hebben schulden, een laag zelfbeeld en o.a. weinig perspectief op het gebied van opleiding en werk) en de maatschappij roept om hardere straffen (veiligheid). Het praktijkvraagstuk heeft daarom te maken met hoe de reclasseringswerker

(handelingsverlegenheid) een bijdrage levert aan empowerment van een reclasseringscliënt, zodat de cliënt kan participeren binnen de huidige samenleving, door recidive te beperken en sociale inclusie te vergroten. Er moet aandacht komen voor vitaliteit en zingeving, zodat reclasseringswerkers die teveel druk ervaren, niet meer geneigd zijn om over te nemen van cliënten. Werken vanuit empowerment gaat niet vanzelf. Het vraagt om werkers die flexibel zijn, voldoende professioneel invloed hebben, die bereid zijn om te leren van eigen ervaringen en die van de cliënten, methodiek willen ontwikkelen en die bereid zijn eigen deskundigheid in dienst te stellen van cliënten. Empowerment kan zorgen dat protocollen minder leidend zijn, meer terug wordt gegaan naar de bedoeling en meer bezig gegaan wordt met vragen zoals ‘wat wij doen klopt, deugt’ (Ortela, 2017). Door empowerment prominenter te

integreren in reclasseringswerkzaamheden zal de reclasseringswerker de cliënt onder andere helpen bij: het versterken van de eigen kracht (zelf kunnen) om greep te krijgen op de eigen situatie en omgeving; het aanpassen van de omstandigheden om te kunnen participeren; het vermogen (competenties) om te kunnen participeren en het creëren van mogelijkheden en kansen om te kunnen participeren.

Doel

Door te werken vanuit empowerment gaat de reclasseringswerker terug naar de kern van het vak: mensen ondersteunen in het zoveel mogelijk zelf bepalen en de reclasseringswerker grijpt alleen in als dat nodig is. Hiermee leert de cliënt eigen beslissingen te nemen en zoveel mogelijk grip te houden op de situatie. Door middel van onderzoek komen we te weten wat reclasseringswerkers al doen op het gebied van empowerment en op welke onderdelen verbeteringen noodzakelijk zijn teneinde een goede dienstverlening (zinvolle dagbesteding, participatie en gedragsverandering) te blijven garanderen en om, naast recidive vermindering, ook sociale inclusie, sociale empowerment en sociale cohesie te bewerkstelligen.

(5)

Onderzoeksstrategie

Voor mijn onderzoek heb ik gekozen voor een interpretatief actieonderzoek, c.q.

handelingsonderzoek vanwege zijn participatieve vormen en gerichtheid op een rechtvaardige samenleving en het handelend leren in de praktijk, waarbij processen van onderzoek, reflectie en leren met elkaar samenhangen in relatie tot mijn onderzoeksvragen en onderzoeksdoelen. Daarnaast wil ik door deze manier van onderzoeken het onderwerp van onderzoek met de juiste begrippen beschrijven (passend binnen mijn context) en begrijpen wat er zich afspeelt, door ook de werkelijkheid en veronderstellingen binnen mijn context kritisch te bevragen.

Onderzoeksmethoden

Er zijn verschillende methoden en dataverzameling toegepast: literatuuronderzoek, interviews, observaties en vragenlijsten. Deel A richt zich op het praktijkvraagstuk,

doelstelling, vraagstelling en onderzoeksopzet. Deel B richt zicht op de resultaten en in deel C worden de conclusies en aanbevelingen besproken.

Belangrijkste bevindingen

Het handelingsrepertoire van de reclasseringswerker bestaat vooral uit motiverende

gespreksvoering waarbinnen het accent ligt op risico’s, behoeften en de responsiviteit van de reclasseringsclienten. Binnen de verschillende taakspecialisaties zijn de reclasseringswerkers zich bewust van hun taken en verantwoordelijkheden, waardoor zij ook reclasseringscliënten durven te confronteren en te spiegelen. Daarnaast hanteren zij verschillende gedragsstijlen om aansluiting te vinden bij de reclasseringscliënten en de verschillende stakeholders zoals het Openbaar Ministerie, de rechtbank, het gevangeniswezen en de politie maar ook forensische zorginstellingen, gemeenten en maatschappelijke opvang.

De leidinggevenden vinden het belangrijk dat zij de reclasseringswerkers kunnen

ondersteunen in de werkzaamheden de zij moeten doen om reclasseringscliënten in hun kracht te zetten. Er wordt zelfs een parallel getrokken met de kracht van de reclassering, namelijk dat wij kennis hebben in op- en afbouw van criminele carrières en we ook het lef hebben om mensen daarin te begeleiden en te controleren en daar hele goede adviezen over te geven. Verder komt hier ook aan de orde het belang van het hebben van een goede werkrelatie met de reclasseringscliënt en dat het bij de professionaliteit hoort om te durven zeggen ‘ik draag deze reclasseringscliënt over aan een collega reclasseringswerker omdat ik denk dat deze reclasseringscliënt daar een betere klik mee zal hebben’.

(6)

De reclasseringscliënten geven aan het eens te zijn met de stelling dat zij een goede

samenwerkingsrelatie hebben met hun reclasseringswerker Toezicht. Daarnaast ervaren zij de begeleiding vanuit de reclassering als prettig, helpend of ondersteunend op verschillende gebieden. Sommige respondenten hebben aangegeven over het algemeen veel dingen zelf al te doen en daarbij geen hulp nodig te hebben van hun reclasseringswerker. Anderen hebben ook aangegeven bepaalde zaken niet als een taak van de reclasseringswerker te zien, zoals rust en veiligheid in woning of buurt. Sommige hebben ook aangegeven dat zij het niet nodig vinden dat ze geholpen worden bij het krijgen van structuur in hun leven of dat hulp nodig is bij het regelmatig hebben van afspraken buiten de deur. Opvallend is dat de respondenten zich wel degelijk gesteund voelen door hun netwerk en/of omgeving en dat zij het gevoel hebben dat zij ‘gezien’ worden.

Aanbevelingen

Werken vanuit empowerment vraagt om werkers die flexibel zijn, die voldoende

professioneel invloed hebben, die bereid zijn om te leren van eigen ervaringen en die van de cliënten, die methodiek willen ontwikkelen en die bereid zijn eigen deskundigheid in dienst te stellen van cliënten. De leidinggevenden zou deze vragen met de reclasseringswerkers kunnen bespreken en monitoren in het kader van de professionele ontwikkeling. De leidinggevende zou bij de inrichting van het werkproces de volgende vragen kunnen stellen: In hoeverre staat de cliënt echt centraal, is de begeleiding gericht op ondersteuning van de cliënt en zijn

netwerk, welke methodische kaders worden gehanteerd?

De inzet van een begeleidingstraject zou ook gericht moeten zijn op de verbetering van de participatie en zelfregie van de cliënten en een verhoging van de kwaliteit van hun dagelijks leven. De Vragenlijst Empowerment in het Reclasseringswerk (VER) zou hierin een bijdrage kunnen leveren als dit instrument geïntegreerd wordt in de werkprocessen.

Het versterken van zelfregie zit vooral in de visie en de bijbehorende houding van de werker. Daar wordt het grootse deel van de bejegening bepaald. Het is belangrijk kennis te hebben van zelfregieversterkende methoden en instrumenten. De vaardigheden om dit op een

professionele manier uit te voeren is essentieel. Visie, kennis en vaardigheden vormen de drie onderdelen van competenties om te kunnen werken vanuit zelfregie. En tot slot zouden reclasseringswerkers geschoold kunnen worden in de zes krachtprincipes van Krachtwerk (vermogen om te herstellen; focussen op krachten, niet op tekortkomingen; cliënt heeft de regie over de begeleiding; werkrelatie staat centraal en is essentieel; werken in de natuurlijke

(7)

VOORWOORD

Voor u ligt de masterthesis ‘ZIE (JE) DE MENS ACHTER HET DELICT’, een kwalitatief interpretatieve actieonderzoek naar hoe de reclasseringswerker een bijdrage levert aan empowerment van een reclasseringscliënt, zodat de cliënt kan participeren binnen de huidige samenleving, door recidive te beperken en sociale inclusie te vergroten.

Door empowerment prominenter te integreren in reclasseringswerkzaamheden zal de

reclasseringswerker de cliënt onder andere helpen bij: het versterken van de eigen kracht (zelf kunnen) om greep te krijgen op de eigen situatie en omgeving; het aanpassen van de

omstandigheden om te kunnen participeren; het vermogen (competenties) om te kunnen participeren en het creëren van mogelijkheden en kansen om te kunnen participeren.

Aan ons de schone taak om de reclasseringscliënten weer op het rechte spoor te krijgen en ze te leren hoe zij op een juiste manier invloed kunnen uitoefenen en hun eigen kracht kunnen aanwenden om als volwaardige burger op een legale wijze, naar vermogen, te participeren in de samenleving. Ook een reclasseringscliënt hoort erbij, doet ertoe, behoort mee te doen en binnen de grenzen van het strafrechtelijke, heeft hij net zoveel recht als ieder ander om te zijn wie hij is.

Er zijn verschillende methode en dataverzameling toegepast: literatuuronderzoek, interviews, observaties en vragenlijsten. Deel A richt zich op het praktijkvraagstuk, de doelstelling en vraagstelling en de onderzoeksopzet. Deel B richt zicht op de resultaten en in deel C worden de conclusies en aanbevelingen besproken. Ik wens u veel leesplezier.

Amarilys Ortela Eindhoven, juni 2018 a.ortela@reclassering.nl

(8)

Inhoudsopgave

ABSTRACT 2 SAMENVATTIING 4 VOORWOORD 7 Hoofdstuk 1 12 HET PRAKTIJKVRAAGSTUK 12

1.1. De maatschappelijke opgave van mijn organisatie, Reclassering Nederland 12

1.2. Macro-, Meso- en Microperspectief 12

1.3. Eerste literatuurverkenning 14

1.4. Probleemdefinitie, praktijkvraagstuk en urgentie 16

Hoofdstuk 2 21

DE DOELSTELLINGEN 21

2.1. Doelstelling (Waartoe?) 21

2.2. Resultaat (Wat?) 22

2.3. Reikwijdte (Wat niet?) 22

2.4. De onderzoeksstrategie en de regulatieve cyclus 23

Hoofdstuk 3 26 DE VRAAGSTELLING 26 3.1. Hoofdvraag 26 3.2. Deelvragen 26 Hoofdstuk 4 27 HET ONDERZOEKSONTWERP 27 4.1. Resultaten vooronderzoek 27 4.2. Onderzoeksparadigma 27

4.3. De vier doelen van actieonderzoek 28

4.4. Actieonderzoek Design 34 4.5. Onderzoeksmethoden 35 4.6. Betrokkenen en motivering 37 4.7. Dataverzameling en Analyse 37 Hoofdstuk 5 42 ONDERZOEKSRESULTATEN 42

5.1. Resultaten van de analyses 45

5.2. Beantwoorden onderzoeksvragen voor praktijkontwikkeling Reclassering Nederland 60

Hoofdstuk 6 67

PRAKTIJKONTWIKKELING VAN DE SECTOR (AANBEVELING) 67

6.1. Mate van bruikbaarheid van de resultaten 67

6.2. Vervolgvragen in verband met theorievorming 68

6.3. Aanbevelingen 68

Hoofdstuk 7 70

REFLECTIE EN DISCUSIE 70

7.1. Reflectie op gehanteerde onderzoeksmethode en kwaliteitscriteria 70

7.2. Reflectie op het analyseproces 71

7.3. Reflectie op mijn rol en werkwijze 71

7.4. Discussie over empowerment van een reclasseringscliënt 72

DANKWOORD 73

(9)

Bijlage 2: Communicatie aangaande het onderzoek 82

Bijlage 3: Interview- en observatieschema’s 88

Bijlage 4: Vragenlijst Empowerment in het Reclasseringswerk (VER) 100

Bijlage 5: Codeboom Interviews 111

Bijlage 6: Resultaten Vragenlijst Empowerment in het Reclasseringswerk (VER) 114

(10)
(11)
(12)

Hoofdstuk 1

HET PRAKTIJKVRAAGSTUK

In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke opgave van Reclassering Nederland besproken. De verschillende perspectieven, probleemdefinitie en de urgentie van het vraagstuk voor onderzoek zullen daarnaast worden uitgewerkt na een eerste literatuurverkenning.

1.1. De maatschappelijke opgave van mijn organisatie, Reclassering Nederland

Reclassering Nederland, is een onafhankelijk opererende stichting die voor een belangrijk deel gesubsidieerd wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De reclassering stelt zich ten doel om criminaliteit te voorkomen en de kans op herhaling van delict gedrag terug te dringen door advies uit te brengen aan de rechter, toezicht te houden op daders en verdachten en toe te zien op een goede en snelle uitvoering van de werkstraffen. Reclasseringswerkers hebben veelal te maken met agressie, ondermijnend of grensoverschrijdend gedrag van hun cliënten. Ze zien schrijnende situaties, lezen schokkende dossiers en hebben te maken met weerbarstig samenwerkende organisaties, voor wie het werken met reclasseringscliënten niet vanzelfsprekend is. Reclasseringswerkers spelen vaak een verbindende rol op

interdisciplinaire grensvlakken en zijn ingebed in meerdere systemen van hun cliënten, zoals zorginstellingen, justitie, politie, dienstverlening, wonen, werken en sociale netwerken van cliënten. Het reclasseringswerk stelt hoge eisen aan de beroeps specifieke kwaliteit van het handelen, aan professionele reflectie en aan mentale veerkracht van de reclasseringswerkers (Reclassering Nederland, 2016). Zelf ben ik werkzaam als reclasseringswerker Toezicht in de Advies & Toezichtunit 5 Zuid, locatie Eindhoven.

1.2. Macro-, Meso- en Microperspectief

In het kader van de vermaatschappelijking van de zorg en de daaruit voortvloeiende transitie en transformatie worden kwetsbare burgers steeds meer gewezen op eigen

verantwoordelijkheid en ‘moeten’ zij participeren in een samenleving die steeds complexer wordt. Gezien de huidige complexiteit in de samenleving zien wij bij de reclassering steeds meer cliënten die het hoofd niet meer boven water kunnen houden door bijvoorbeeld hoge schulden of mensen die situaties niet kunnen overzien vanwege een verstandelijke beperking en soms door anderen worden ‘gebruikt’ voor deelname aan criminele activiteiten. Of we treffen cliënten die zich buitengesloten voelen en zich daardoor bezig (gaan) houden met

(13)

met plegers van huiselijk geweld (partner, kind -ouder). En zien wij op de werkvloer een toename in geweldsdelicten (vernieling, diefstal met geweld), toename in

schuldenproblematiek en psychiatrische problematiek. Er lijkt meer sprake te zijn van individualisering, minder verbinding tussen gezinsleden en botsende belangen rondom kinderen. Een mogelijk gevolg van de veranderende normen en waarden binnen het (kern)gezin is heil gaan zoeken buiten de familiestructuren wat ook kan leiden tot criminaliteit al dan niet onder invloed van alcohol en/of drugs. De tendens is te zien van schulden maken, vandalisme, agressie, minachting van goede manieren en omgangsvormen, relaties die oppervlakkiger worden, sprake van machtsongelijkheid, primaire socialisatie wordt steeds meer overgelaten aan scholen, werk, hulpverleners etc. (Giddens & Sutton, 2013; Van den Brink, 2016).

Reclasseringscliënten belanden om diverse redenen in criminele activiteiten, de delicten zijn divers en worden gepleegd door personen uit alle lagen van de bevolking. De ondersteuning van de reclassering is niet meer enkel gericht op zorgen voor een optimale reïntegratie in de samenleving. De aandacht zal steeds meer gericht moeten gaan worden op zorgen dat onze cliënten kunnen participeren in de samenleving. De bedoeling is om duurzame

gedragsverandering te bewerkstelligen, zodat reclasseringscliënten zich staande kunnen blijven houden, ook na een reclasseringscontact. We moeten rekening houden met het gegeven dat ook onze cliënten tussen hun 11e en 15e levensjaar, vroegtijdig de schoolbanken hebben verlaten. Dit blijkt een belangrijke ontwikkelingsfase te zijn, namelijk de formele operationele fase. De fase waarin kinderen leren meer abstract en hypothetisch te denken en waarin zij geleerd worden om probleemoplossend te werken vanuit verschillende

perspectieven (Giddens & Sutton, 2013). In de huidige samenleving wordt van iedereen verwacht dat zij eerst eigen kracht aanwendt. Als reclasseringscliënten in de formele

operationele fase uitvallen uit school, zullen zij geen gebruik kunnen maken van eigen kracht omdat zij niet geleerd hebben hoe zij dat moeten doen. De identiteit is namelijk niet gevormd, geleerd en gepraktiseerd in interactie met anderen (Van den Brink, 2016). Het gevolg hiervan is dat zij als volwassenen erachter komen dat zij niet weten hoe zij problemen moeten

hanteren, laat staan als deze problemen complex zijn, waardoor zij geneigd zijn om verkeerde keuzes te maken en het verkeerde pad opgaan. Reclassering Nederland zou daarom ook de werkprocessen moeten aanpassen en beter inrichten met betrekking tot hoe wij

(14)

1.3. Eerste literatuurverkenning

In 2016 hadden 30% van de reclasseringscliënten een opleiding vanaf lbo gevolgd, maar zonder diploma afgesloten en 16% waren ongeschoold of hadden basis of speciaal onderwijs gevolgd (Reclassering Nederland, 2017). Reclasseringscliënten die vroegtijdig de school hebben verlaten zijn ‘streetwise’. In hoeverre ondervinden zij dan hinder bij het gebruiken van eigen kracht (empowerment)? Volgens Wolf (2016) hebben reguliere cliënten bij

tegenspoed en beperkingen in het functioneren het vermogen om te herstellen en daarmee hun leven weer op te pakken en te veranderen (Wolf, 2016, p. 23). Dit biedt perspectieven, ook voor de reclasseringscliënt om weer te kunnen participeren (meedoen, meetellen, erbij horen, ertoe doen) en een bijdrage te leveren aan de samenleving. Participatie geeft immers structuur en zin aan het leven, biedt gelegenheid om competenties aan te leren of te versterken en bronnen te verwerven, maakt betekenisvolle verbindingen met anderen mogelijk, versterkt gevoelens van eigenwaarde en is essentieel voor het ontwikkelen van positieve identiteit (Menger, Krechtig, & Bosker, 2013; Wolf, 2016). Ter ondersteuning hierin kan de reclasseringswerker putten uit verschillende interventies zoals een ecogram maken,

risicomanagementstrategieën toepassen, modellen van signaleringsplannen hanteren, schaal- en wondervragen stellen, motiverende gespreksvoering voeren, etc. (Menger, Krechtig, & Bosker, 2013).

Hoe krijgt een reclasseringscliënt weer regie over zijn eigen leven (empowerment)? De rechter bepaalt dat reclasseringscliënten zich moeten melden bij de reclassering en legt hen een aantal voorwaarden op. Wij houden toezicht op de naleving van deze voorwaarden en begeleiden de cliënten om weer regie te krijgen op het eigen leven. Dit is een vorm van geregisseerd participeren en geleide ontplooiing volgens de logica van de activerende verzorgingsstaat. Volgens de logica van het activeren zou de reclassering de geleide ontplooiing kunnen vormgeven in de richting van de begeleide ontplooiing. Hierbij zorgen wij dat iemand weer regie krijgt op of over diens eigen leven en leert om gedeelde

verantwoordelijkheid te krijgen. In mijn werkpraktijk hebben wij steeds te maken met botsende logica’s en moeten, in termen van Spierts, geduldig manoeuvreren met wisselende uitkomsten (zoals recidive van cliënt of kiezen voor het rechte pad) (Spierts, 2014, pp. 292-294).

(15)

reflectieve en normatieve professional. De professional zou meer communicatief kunnen handelen op strategisch niveau met managers en financiers om recht te blijven doen aan de cliënt (Van den Brink, 2016). Het is de taak van de reclassering om als intermediair op te treden zodat ook recht wordt gedaan aan de justitiabele en daarnaast om te zorgen dat de reclasseringscliënt weer regie krijgt over zijn leven (leefwereld) en leert op een goede manier te opereren in relatie met de systemen om hem heen. Een cliënt spreekt enkel vanuit zijn eigen leefwereld en het is belangrijk dat de reclassering, als intermediair, een

reclasseringscliënt leert dat het goed is dat er een systeemwereld is die ingrijpt, als dat nodig is, om te zorgen dat iedereen met elkaar in verbinding kan leven.

Door het niet beschikken over de juiste kapitaalvormen is de reclasseringscliënt eerder geneigd om terug te vallen in crimineel gedrag en voelt zich dan weer een mislukkeling. Bourdieu (in: Giddens & Sutton, 2013) spreekt over kapitaal als hulpbronnen en

bestaansmiddelen. Hij onderscheidt:

- Het economisch kapitaal: eigendom, bezit, productiemiddelen, geld en vermogen; - Het sociaal kapitaal: lidmaatschap organisaties, duurzame, invloedrijke sociale

netwerken, wederzijdse contacten die mensen in staat stellen eigen doelen te realiseren;

- Cultureel kapitaal: opleiding en kwalificaties, gevoel voor kunst en culturele smaak, consumptie en leefstijl en

- Symbolisch kapitaal: status, onderscheid, eer en sociaal prestige, reputatie (Reclassering Nederland, 2016; Van den Brink, 2016).

Merkx (2012) beschrijft dat in de kenniscocreatie-onderzoek het gaat om de ontwikkeling van drie soorten kennis die met elkaar samenhangen bij het collectief maatschappelijk handelen, namelijk systeemkennis, doelkennis en transformatiekennis. Volgens haar heeft systeemkennis te maken met kennis over de huidige situatie van zowel natuurlijke als maatschappelijke processen. Bijvoorbeeld kennis over leeftijdsopbouw en de wijze waarop deze zich in de toekomst zal ontwikkelen. Doelkennis heeft te maken met de gewenste situatie, waar wil je naar toe. Zo is het nodig om kennis te hebben over de fysieke en sociale mogelijkheden van veranderingen, maar ook de normatieve overwegingen en afwegingen van verschillende belangen horen hierbij. Doelkennis is eigenlijk het resultaat van een leerproces.

Transformatiekennis wil zeggen de wijze waarop je de transitie maakt van de huidige naar de

(16)

informatie nodig, zoals technische, sociale, wettelijke, culturele en andere handelingsopties. Anders kunnen bestaande praktijken niet veranderd worden en gewenste praktijken worden geïntroduceerd (Merkx, 2012, pp. 17-18). Verderop wordt duidelijk welke kennis van belang is in de zoektocht naar hoe empowerment onderdeel kan worden van het handelingsrepertoire van een reclasseringswerker.

1.4. Probleemdefinitie, praktijkvraagstuk en urgentie

Reclasseringscliënten worden neergezet als draaideurcriminelen en voelen zich steeds meer tweederangsburgers (hebben schulden, een laag zelfbeeld en o.a. weinig perspectief op het gebied van opleiding en werk) en de maatschappij roept om hardere straffen (veiligheid). Het praktijkvraagstuk heeft daarom te maken met hoe de reclasseringswerker

(handelingsverlegenheid) een bijdrage levert aan empowerment van een reclasseringscliënt, zodat de cliënt kan participeren binnen de huidige samenleving, door recidive te beperken en sociale inclusie te vergroten. Er moet aandacht komen voor vitaliteit en zingeving, zodat reclasseringswerkers die teveel druk ervaren, niet meer geneigd zijn om over te nemen van cliënten. Werken vanuit empowerment gaat niet vanzelf. Het vraagt om werkers die flexibel zijn, die voldoende professioneel invloed hebben, die bereid zijn om te leren van eigen ervaringen en die van de cliënten, die methodiek willen ontwikkelen en die bereid zijn eigen deskundigheid in dienst te stellen van cliënten. Empowerment kan zorgen dat protocollen

minder leidend zijn, meer terug wordt gegaan naar de bedoeling en meer bezig gegaan wordt

met vragen zoals ‘wat wij doen klopt, deugt’ (Ortela, 2017). Door empowerment prominenter te integreren in reclasseringswerkzaamheden zal de reclasseringswerker de cliënt onder andere helpen bij: het versterken van de eigen kracht (zelf kunnen) om greep te krijgen op de eigen situatie en omgeving; het aanpassen van de omstandigheden om te kunnen participeren; het vermogen (competenties) om te kunnen participeren en het creëren van mogelijkheden en kansen om te kunnen participeren. De reclasseringscliënt heeft vaak negatieve hulpbronnen, de kunst is om samen met de cliënt de juiste hulpbronnen te vinden om een delictvrij leven te leiden. De vraag is of het ‘werken vanuit empowerment’ of ‘Kracht werk’ een toegevoegde waarde heeft voor de maatschappelijke opgave van de reclassering. De inzet van een begeleidingstraject zou ook gericht moeten zijn op de verbetering van de participatie en zelfregie van de cliënten en een verhoging van de kwaliteit van hun dagelijks leven. Volgens Wolf (2016) gebeurt dit door met cliënten in hun eigen situatie te werken aan de verbetering van de condities van participatie en zelfregie: zelfregulering, verbondenheid,

(17)

Een groot aantal cliënten van de reclassering hebben steeds meer te maken met armoede, overlast en uitsluiting. Om meer aansluiting te kunnen realiseren, zou de reclassering meer met de gemeente/ woningbouw en in de wijken kunnen samenwerken. Wij zouden meer onze expertise in het motiveren van onze doelgroep tot gedragsverandering kunnen aanbieden aan organisaties en werkgevers voor de aansluiting van onze cliënten. Daarnaast zouden we meer voorlichting kunnen geven op (basis)scholen (preventie) over delictgedrag en de gevolgen hiervan voor je toekomst.

Een groot aantal cliënten van de reclassering hebben vroegtijdig de schoolbank verlaten, vaak op de leeftijd van 11 tot 15 jaar oud, wat uit de literatuur cruciaal blijkt te zijn. Als cliënten in deze fase uitvallen uit school, betekent dit dat zij niet hebben geleerd om gebruik te maken van eigen kracht. Dit is waarschijnlijk een van de redenen dat zij problemen in de

maatschappij ondervinden, omdat zij sociale situaties niet goed kunnen inschatten en niet weten hoe te handelen. Andere sociale factoren, zoals klasse, gender, etniciteit, beïnvloeden ook de wijze waarop de levensloop wordt ervaren. Binnen de leefwereld is sprake van culturele interpretaties; maatschappelijke instituties en persoonlijke identiteiten. Het is voor mij helder geworden dat wij, als samenleving, mogelijk iets verwachten van individuen die meestal niet realistisch en haalbaar is. Het is dus noodzakelijk om te achterhalen hoe wij kunnen zorgen dat reclasseringscliënten die niet geleerd hebben om gebruik te maken van hun eigen krachten, dit wel gaan leren om sociale inclusie te vergroten om te participeren naar vermogen.

Empowerment vraagt om verschuiving in de werkwijze van professionals, wat ook iets betekent voor de manager en de inrichting van het werkproces: de begeleiding moet, naast controle, meer gericht zijn op ondersteuning van de cliënt en zijn netwerk met de juiste methodische kaders. Er moet aandacht komen voor vitaliteit en zingeving, zodat werkers die teveel druk ervaren, niet meer geneigd zijn om over te nemen van cliënten.

Meer zelfregie en eigen kracht van burgers, dat is het motto van nu. De opdracht voor welzijn en zorg is om mensen zó te faciliteren en ondersteunen dat ze zo goed mogelijk de regie kunnen voeren en hun mogelijkheden benutten. Maar hoe zit dat met reclasseringswerkers, hoe doen ze dat? Wat betekent dit voor de reclasseringscliënt en het reclasseringswerk? Vanuit deze vragen, ben ik op zoek gegaan naar een mogelijke oplossingsrichting c.q.

(18)

methodiek. Ik denk deze gevonden te hebben in ‘Werken vanuit empowerment’ en ‘Kracht werk’.

Om te kunnen werken vanuit empowerment, is het van belang om te kijken naar wat een werker nodig heeft. Het versterken van zelfregie zit, volgens Pol (2012), vooral in de visie en de bijbehorende houding van de werker. Daar wordt het grootse deel van de bejegening bepaald. Vervolgens is het belangrijk kennis te hebben van zelfregieversterkende methoden en instrumenten. De vaardigheden om dit op een professionele manier uit te voeren is

essentieel. Visie, kennis en vaardigheden vormen de drie onderdelen van competenties om te kunnen werken vanuit zelfregie (Pol, 2012, p. 8).

Volgens Brink (2013) is zelfregie voor de meeste sociaal werkers een centraal element in hun vakopleiding. Veel professionals ervaren de aandacht voor zelfregie als een terugkeer naar de basis, naar de kern van hun vak. Een kern die werkers - door tijdsdruk en prestatienormen - soms kwijtgeraakt zijn (Brink, 2013). We moeten terug naar de bedoeling: wat de drijfveren zijn om dit werk te doen.

Wat de professional van de manager kan vragen is een belangrijke vraag die bij

reclasseringswerkers een rol speelt. De managers willen de reclasseringswerkers faciliteren, maar beiden kunnen niet aangeven waarin of hoe. Pol (2012) bepleit dat een verschuiving in de werkwijze van professionals ook iets betekent voor de manager en de inrichting van het werkproces: in hoeverre staat de cliënt echt centraal, is de begeleiding gericht op

ondersteuning van de cliënt en zijn netwerk, welke methodische kaders worden gehanteerd? De reclassering gaat uit van de visie dat iedere cliënt verantwoordelijk is voor hun eigen gedrag. Empowerment zorgt dat dit daadwerkelijk als zodanig wordt gezien en ervaren door de cliënt, die zich gehoord en gezien wilt voelen. Door empowerment prominenter te

integreren in reclasseringswerkzaamheden zal de reclasseringswerker de cliënt helpen bij: • Het versterken van de eigen kracht (zelf kunnen) om greep te krijgen op de eigen

situatie en omgeving;

• Het aanpassen van de omstandigheden om te kunnen participeren; • Het vermogen (competenties) om te kunnen participeren;

• Het creëren van mogelijkheden en kansen om te kunnen participeren.

Voor mijn vraagstuk is zowel systeemkennis (wat we denken te weten), als doelkennis (wat we graag willen bereiken) en transformatiekennis (wat we denken te kunnen, mogen en

(19)

moeten) noodzakelijk. Het vraagstuk betreft een complex vraagstuk (raakt hart van de organisatie en het reclasseringswerk) omdat het meerdere dimensies omvat en verschillende terugkoppelingsmechanismen bevat, waardoor de inhoud complex wordt. Er is ook sprake van complexiteit op sociaal niveau omdat er meerdere actoren betrokken zijn met

verschillende belangen en gezichtspunten. Een ander belangrijk aspect betreft hoe het primair proces van de organisatie is ingericht (bijvoorbeeld inkomsten en betekenis). Het vraagstuk lijkt daarnaast van iedereen én niemand te zijn. Verder is het vraagstuk complex omdat

bepaalde veranderingsrepertoire niet effectief blijken te zijn en de wijze van exploratie binnen de organisatie nauwelijks ruimte biedt voor vernieuwing (Vermaak, 2009, pp. 17-18).

Uit het verkennend literatuuronderzoek is verder naar voren gekomen dat de vier condities, zie tabel 1, van participatie en zelfregie - zelfregulering, verbondenheid,

bestaansvoorwaarden, en toegang tot instituties en rechten (= focus van het

begeleidingstraject) - theoretische perspectieven zijn die mogelijke aanknopingspunten bieden voor het beantwoorden van (delen van) het praktijkprobleem. Het is daarbij duidelijker geworden dat de reclasseringswerkzaamheden vooral gericht zijn op ‘meedoen’ en minder op de andere herstelperspectieven, terwijl de andere aspecten even belangrijk zijn voor herstel in de samenleving. Mijns inziens zit hierin de urgentie van het praktijkvraagstuk.

Focus in

begeleidingstraject

Herstelopgaven Herstelperspectief Voorwaarden voor herstel in de samenleving

Zelfregulering. Aanvaarden Jezelf reguleren Je ware zelf versterken

- Zelf managen van een lichamelijke of psychische aandoening en haar gevolgen.

Zijn wie je bent

- Autonome zelfregulering, waaronder actieve coping. - Positieve identiteit. - Veerkracht. - Zelfcompassie. Sociale empowerment. Verbondenheid en sociaal herstel. Invoegen

- Het ontwikkelen van positief gewaardeerde sociale rollen. Erbij horen - Sociale integratie. - Steun. - Antistigma. Sociale cohesie. Bestaansvoorwaarden en functioneel herstel. Participeren

- Werken aan positief gewaardeerde bestaansvoorwaarden.

Meedoen

- Bestaansvoorwaarden: woonruimte, inkomen, opleiding, werk, persoonlijke veiligheid, contacten, et cetera.

Sociaaleconomische zekerheid.

(20)

Maatschappelijke inbedding en

maatschappelijk herstel.

Emanciperen

- Toegang krijgen tot sociale grondrechten door gebruikmaking van hulpbronnen en instituties in de samenleving. Ertoe doen - Burgerschap. - Antistigma en antidiscriminatie. - Eerherstel. Sociale inclusie.

(21)

Hoofdstuk 2

DE DOELSTELLINGEN

In dit hoofdstuk zullen de doelstelling van het onderzoek worden beschreven met betrekking tot het vinden van een oplossingsrichting van het praktijkvraagstuk alsmede de mogelijke buikbaarheid van de resultaten van het onderzoek om mogelijk suggesties te kunnen geven voor hoe met het probleem om te gaan.

2.1. Doelstelling (Waartoe?)

Op dit moment ligt in mijn werkpraktijk de focus in het begeleidingstraject op meedoen (sociaaleconomische zekerheid), terwijl voor herstel in de samenleving ook sprake moet zijn van sociale empowerment, sociale cohesie en sociale inclusie. Ik zie hier kansen voor

methodische vernieuwing om een oplossingsrichting te integreren in het handelingsrepertoire van reclasseringswerkers. Empowerment zal als een educatief proces gehanteerd kunnen worden zodat cliënten kennis, vaardigheden, attitudes en zelfbewustzijn gaan ontwikkelen (Ortela, 2017). Een doel betekent hier een gewenste situatie waar naartoe gewerkt wordt op lange termijn. Er kunnen verschillende effecten optreden, zoals:

Positieve (beoogde) effecten:

o Een gesprek komt op gang: wat is nu eigenlijk empowerment?

o Er vindt herkenning plaats: hoe hanteren collega’s het begrip empowerment? o Er vindt een bewustwordingsproces plaats: hoe geef jij empowerment in de praktijk

gestalte?

o De reclasseringswerker leert de verschillende aspecten van empowerment die gehanteerd worden.

o De reclasseringswerker verwoordt/expliciteert wat men precies doet (handelingen).

Negatieve (niet beoogde) effecten:

o We kunnen tot de ontdekking komen dat er alleen volgens protocollen gewerkt wordt en wij de regie stevig vasthebben.

o We kunnen tot de ontdekking komen dat niet of nauwelijks aandacht wordt besteed aan empowerment.

o Dat tijdens het project niet ontdekt wordt hoe we empowerment kunnen integreren in het handelingsrepertoire van de reclasseringswerker.

Kortom: een hogere klanttevredenheid en reclasseringswerkers die meer tevreden zijn over de kwaliteit van hun werk.

(22)

Een, niet doelgericht, gewenst effect is dat de reclasseringswerker meer bewust is van het contact met de cliënt en dat de werkalliantie meer aan de orde gesteld wordt.

2.2. Resultaat (Wat?)

Door middel van onderzoek komen we te weten wat reclasseringswerkers al doen op het gebied van empowerment en op welke onderdelen verbeteringen noodzakelijk zijn teneinde een goede dienstverlening (zinvolle dagbesteding, participatie en gedragsverandering) te blijven garanderen en om, naast recidive vermindering, ook sociale inclusie, sociale empowerment en sociale cohesie te bewerkstelligen. Met andere woorden: er is sprake van een verbeterde dienstverlening en een methodische vernieuwing (richtlijnen, nieuwe

methodiek = output/resultaat). De reclasseringscliënten zullen het gevoel hebben dat zij meer ‘gezien’, erkend en serieus genomen worden door de reclassering en zullen zich gestimuleerd voelen een positieve bijdrage te leveren binnen de samenleving (= impact/effect). Hetgeen sociale inclusie met zich meebrengt. Voor de organisatie betekent dit minder klachten vanuit de cliënten, maar ook effectieve reclasseringswerkers die voortdurend werken aan

professionaliteit en die een pro-sociaal rolmodel vervullen in het kader van empowerment (= outcome/opbrengst). Resultaat is hier het minimum wat wordt geëist.

2.3. Reikwijdte (Wat niet?)

Het onderzoek richt zich op:

(1) Reclasseringswerkers Toezicht (en waar nodig op reclasseringswerkers advies en

medewerkers Werkstraffen): door te werken vanuit empowerment gaat de reclasseringswerker terug naar de kern van het vak: mensen ondersteunen in het zoveel mogelijk zelf bepalen en de werker grijpt alleen in als dat nodig is. Hiermee leert de cliënt eigen beslissingen te nemen en zoveel mogelijk grip te houden op de situatie.

(2) Reclasseringscliënt, Onder Toezicht Gestelde (OTG): door empowerment prominenter te integreren in reclasseringswerkzaamheden zal de reclasseringswerker de cliënt helpen bij het versterken van de eigen kracht (zelf kunnen) om greep te krijgen op de eigen situatie en omgeving, het aanpassen van de omstandigheden en het vermogen om te kunnen participeren en het creëren van mogelijkheden en kansen om te kunnen participeren. Het is van belang om van de cliënt terug te horen in hoeverre hij of zij zich in bovenstaande kan herkennen.

(3) Leidinggevende: wat de professional van de manager kan vragen is een belangrijke vraag die bij reclasseringswerkers een rol speelt. De managers willen de reclasseringswerkers

(23)

faciliteren, maar beiden kunnen niet aangeven waarin of hoe. Pol (2012) stelt dat het goed is om met de eigen manager te bespreken wat de werker nodig heeft (faciliteiten) om te werken aan de zelfregie van cliënten.

Verder zal het onderzoek plaatsvinden in de unit waar ik werkzaam ben op de locatie in Eindhoven. Het onderzoek richt zich in eerste instantie op de reclasseringswerkers belast met de taak Toezicht, reclasseringswerkers Diagnose & Advies en medewerkers uitvoering werkstraffen mogen meedoen.

Binnen mijn organisatie is halverwege 2017 een cliëntenraadpleging geweest om een beeld te krijgen van de tevredenheid van cliënten over onze dienstverlening als reclassering. Ik heb de bevindingen uit deze raadpleging beoordeeld en heb ontdekt dat de raadpleging enige

raakvlak heeft met mijn onderwerp van onderzoek op het gebied van bejegening. De voornaamste resultaten uit de cliëntenraadpleging laten zien dat reclasseringscliënten het vooral belangrijk vinden dat zij begripvol worden bejegend, met respect worden behandeld en dat er voldoende rekening wordt gehouden met hun persoonlijke situatie. Daarnaast

waarderen zij het als zij geholpen worden met praktische problemen en als

reclasseringswerkers tijd voor ze nemen. Het bewerkstelligen van gedragsverandering bij hen door reclasseringswerkers werd door de reclasseringcliënt niet als zodanig herkend

(Auditbureau RN, 2017).

2.4. De onderzoeksstrategie en de regulatieve cyclus

Een onderzoeksstrategie is een bundeling methodes die vaak wordt ingezet bij een bepaald doel in een bepaalde context. Door middel van onderzoek komen we te weten wat

reclasseringswerkers al doen op het gebied van empowerment en op welke onderdelen verbeteringen noodzakelijk zijn teneinde een goede dienstverlening (zinvolle dagbesteding, participatie en gedragsverandering) te blijven garanderen. Met andere woorden: er is sprake van een verbeterde dienstverlening en een methodische vernieuwing (richtlijnen, nieuwe methodiek). De aanname is dat reclasseringscliënten dan het gevoel zullen hebben dat zij meer ‘gezien’, erkend en serieus genomen worden door de reclassering en zich gestimuleerd zullen voelen een positieve bijdrage te leveren binnen de samenleving. Voor de organisatie betekent dit minder klachten vanuit de cliënten, maar ook effectieve reclasseringswerkers die voortdurend werken aan professionaliteit en die een pro-sociaal rolmodel vervullen in het kader van empowerment. Het onderzoek kan de volgende kennis opleveren in het kader van

(24)

het praktijkvraagstuk, met andere woorden doelen binnen het onderzoek (Van der Donk & Van Lanen, 2015, pp. 142-145):

• We krijgen enige zicht op informatie die niet direct waarneembaar is, zoals motieven en opvattingen over empowerment bij reclasseringscliënten (beschrijven);

• We krijgen enige zicht op de beelden en ideeën die reclasseringswerkers hebben bij de verschillende begrippen, thema’s en methoden op het gebied van empowerment (definiëren);

• Er vindt een toetsing plaats in hoeverre beweringen uit de literatuur over

empowerment geldig zijn in de beroepspraktijk van de reclassering (vergelijken).

De regulatieve cyclus (zie figuur 1) geeft het denken van de onderzoeker en besluitvormer weer. De cyclus doorloopt de volgende fasen: Probleemstelling – Diagnose – Plan – Interventie – Verandering – et cetera.

Figuur 1: De Regulatieve Cyclus (De Kreek, Diekmann, & Vels, 2014)

Bezien vanuit de regulatieve cyclus, bevindt mijn onderzoek zich tussen fase A en fase B in, Praktijkprobleem en Diagnose: verdieping probleemsituatie. Als de probleemsituatie

(25)

D) te ontwikkelen die tot de gewenste verandering (fase E) leidt om sociale inclusie, sociale empowerment en sociale cohesie te bewerkstelligen. Binnen dit praktijkonderzoek kunnen we, gezien het tijdsbestek van dit onderzoek, wellicht tot en met fase C van de regulatieve cyclus komen, waardoor de besluitvorming op een transparante wijze kan worden

(26)

Hoofdstuk 3

DE VRAAGSTELLING

In dit hoofdstuk zullen de hoofdvraag en deelvragen aan de orde komen die van belang zijn om een mogelijke bijdrage te leveren aan hoe we in de praktijk met het praktijkvraagstuk om kunnen gaan.

3.1. Hoofdvraag

Het doel binnen het praktijkonderzoek is om in ieder geval antwoord te vinden op de

deelvragen en op de hoofdvraag. De onderzoeksvraag ontstaat vanuit het praktijkprobleem en is eigenlijk het uitgangspunt van het onderzoek. We willen namelijk iets te weten komen omdat wij vragen hebben over een verschijnsel en nog geen antwoorden hebben. Op basis van mijn vooronderzoek en verkenning in de literatuur, kom ik tot onderstaande onderzoeksvraag:

HOE KAN EMPOWERMENT MEER GEINTEGREERD EN GEMODELLEERD WORDEN IN HET HANDELINGSREPERTOIRE VAN EEN RECLASSERINGSWERKER?

3.2. Deelvragen

1. Waaruit bestaat het handelingsrepertoire van de reclasseringswerker?

2. Hoe geeft een reclasseringswerker uiting aan het begrip empowerment binnen het begeleidingstraject van het reclasseringswerk?

3. Hoe ziet de ideale manier of een model eruit om een reclasseringscliënt in zijn kracht te zetten?

4. Wat hebben reclasseringswerkers nodig (te doen) om vanuit empowerment adequaat te handelen?

In het volgende hoofdstuk worden hoofd- en deelvragen gekoppeld aan de verschillende onderzoeksmethoden.

(27)

Hoofdstuk 4

HET ONDERZOEKSONTWERP

In dit hoofdstuk zal ik het onderzoeksontwerp beschrijven alsmede de onderzoeksmethoden die gehanteerd werden om de verkregen data te analyseren. Daarnaast beschrijf ik hoe ik de kwaliteit van het onderzoek heb geborgd en wat mijn rol als onderzoeker was.

4.1. Resultaten vooronderzoek

Uit mijn vooronderzoek in 2017 is gebleken dat de term empowerment niet een begrip is, wat tussen de oren van reclasseringswerkers zit. De respondenten zeiden het begrip empowerment ook niet als zodanig te gebruiken, men komt dit bijvoorbeeld niet tegen in de

methodiekboeken of binnen de verschillende methoden en werkvormen die binnen de reclassering gehanteerd worden. Sommige theoretische concepten (zijn wie je bent, erbij horen, meedoen en ertoe doen) waren echter wel bekend. De respondenten konden allemaal een casus als voorbeeld aanhalen om te beschrijven hoe zij gebruikmaken van een of meerdere concepten. Uit het vooronderzoek bleek dat de respondenten veel doen op het gebied van empowerment, maar dat empowerment geen expliciete rol heeft in de werkwijze van de reclasseringswerker. Daarnaast bleek geen eenduidigheid te zijn in de werkwijze. Het wel of niet inzetten van empowerment, of onderdelen hiervan, is afhankelijk van de cliënt, verschilt per reclasseringswerker en is mede afhankelijk van kennis en kunde van de reclasseringswerker.

4.2. Onderzoeksparadigma

Wanneer groepen wetenschappers gedeelde opvattingen hebben over wat wetenschap is, waar de wetenschappelijke theorie aan moet voldoen en op welke wijze wetenschap moet worden aangepakt, wordt gesproken van een wetenschappelijk paradigma. Er zijn drie belangrijke wetenschappelijke paradigma’s ontwikkeld (Boeije, 2014, pp. 15-19):

1. Het empirisch-analytisch paradigma of positivisme (voorkeur voor kwantitatief onderzoek).

2. Het interpretatieve of constructivistische paradigma (kwalitatieve methode).

3. Het kritisch-emancipatoire paradigma (tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek). Voor mijn onderzoek heb ik gekozen voor het interpretatieve of constructivistische paradigma (dus meer de kwalitatieve methode) met enige kenmerken van het kritische paradigma

(28)

onderzoeken het onderwerp van onderzoek met de juiste begrippen beschrijven (passend binnen mijn context) en begrijpen wat er zich afspeelt, door ook de werkelijkheid en veronderstellingen binnen mijn context kritisch te bevragen. Mijn rol is om in dialoog

(interactie) met de deelnemers betekenis te geven aan (sociale constructie) onze werkelijkheid aangaande empowerment. Ik heb gekozen voor een interpretatief actieonderzoek, c.q.

handelingsonderzoek vanwege zijn participatieve vormen en gerichtheid op een rechtvaardige samenleving en het handelend leren in de praktijk, waarbij processen van onderzoek, reflectie en leren met elkaar samenhangen (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, pp. 7-9).

4.3. De vier doelen van actieonderzoek

De drie hoofddoelen van praktijkgericht onderzoek zijn (Van der Donk & Van Lanen, 2015, p. 23):

1. Het opleveren van kennis die generaliseerbaar is, door het ontwikkelen en toetsen van theorie (het domein van wetenschappelijke kennisontwikkeling).

2. Het toepasbaar maken van kennis in een brede beroepscontext, door oplossingen te krijgen voor generieke problemen (de beroepsbeoefening als praktijk die verbetering behoeft).

3. Het verbeteren van je beroepspraktijk (het domein waarin de professionele ontwikkeling van personen gestalte krijgt)

Bij actieonderzoek wordt een vierde doel toegevoegd (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, pp. 9-10) zie figuur 2:

4. Organisatie- en institutionele ontwikkeling. Met deze toevoeging kunnen ook managers een bijdrage leveren aan kwaliteitsverbetering op organisatieniveau.

Figuur 2: Doelen van actieonderzoek (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, p. 10) Praktijk-ontwikkeling Organisatie-ontwikkeling Actieonderzoek doelen Wetenschappelijke ontwikkeling Professionele ontwikkeling

(29)

De doelen van actieonderzoek zijn samengevoegd in een schematisch overzicht, tabel 2, dat passend is in participatief actieonderzoek en gekoppeld werd aan de verschillende actoren die belanghebbende waren in het onderzoek. Het was van belang om steeds de doelen van het onderzoek voor ogen te houden als referentiekader. Het doel van mijn onderzoek is in eerste instantie gericht op praktijkontwikkeling.

Werelden Actoren Doelen

Vorming en ontwikkeling Opleiders, docenten, trainers Professionele ontwikkeling van (toekomstige) beroepsbeoefenaren Deelnemers (patiënten, cliënten en hun

naastbetrokkenen), studenten

Persoonlijke en collectieve ontwikkeling (empowerment)

Zorg- en dienstverlening Beroepsbeoefenaren, bijvoorbeeld reclasseringswerkers, sociaal werkers,

Praktijkontwikkeling/ kwaliteitsverbetering praktijk(voering)

Cliënten, patiënten en hun sociaal netwerk

Beleid en management Leidinggevenden, managers, beleidsmedewerkers, politici

Organisatie- en institutionele ontwikkeling

Onderzoek Onderzoekers, medeonderzoekers, deelnemers (patiënten, cliënten, professionals, etc.)

Kennisontwikkeling

Tabel 2: Vier werelden van actieonderzoek (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, p. 11)

Bij het ontwerpen van een actieonderzoek is het van belang om rekening te houden met de volgende acht principes (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, p. 16):

1. Cyclische structuur: er waren cycli van verkennen plannen, doen (actie), observeren en reflecteren;

2. Participatie: iedereen die wilde en een bijdrage kon leveren, participeerde;

3. Persoonsgerichtheid: er was sprake van een ethisch en persoonsgerichte benadering; 4. Contextualiteit: er werd gewerkt in en met de context;

5. Reflexiviteit: er werd reflexief gewerkt;

6. Meerdere vormen van kennis: meerdere vormen en bronnen van kennis werden gewaardeerd;

7. Bevorderen van transformatie: er werd gestreefd naar het transformeren van de huidige situatie;

8. Kritische toetsing in publieke ruimtes: de studie en uitkomsten werden openbaar gesteld aan (publiek) kritiek.

(30)

Alle principes zullen in de volgende paragrafen uitgebreider beschreven worden omdat wij in het participatief actieonderzoek volgens deze principes hebben gewerkt en de beschrijving hiervan tevens als reflectie dient.

Principe 1: Cyclische structuur

De bedoeling van de cyclische structuur was dat onderzoeker en medeonderzoekers stilstonden bij hoe dingen op dit moment werden gedaan en waarom. Vervolgens werd er actie ondernomen om de praktijkvoering positief te veranderen. Dan werd geobserveerd welke invloed deze acties hadden op de praktijkvoering, waarna gereflecteerd werd op de betekenis daarvan. Tenslotte werden er mogelijke vervolgacties geformuleerd. Hiervoor gold een redelijk systematische en gestructureerde aanpak, anders dan ad hoc nadenken en

reageren. We maakten gebruik van het actieonderzoekspiraal, figuur 3, er werd een actieplan opgesteld, actie(s) werd(en) uitgevoerd (doen), geobserveerd wat dit opleverde middels systematische dataverzameling en –analyse, en dan gereflecteerd op de betekenis hiervan voor toekomstige acties(s) en/of praktijkvoering. Het design was flexibel genoeg om te kunnen bewegen met de complexe en steeds veranderende sociale context van onze beroepspraktijk. Dus per fase is er een actiespiraal uitgezet. Het moment per fase, per actiespiraal verschilde waardoor we ook terug konden bewegen naar een eerdere fase voor aanscherping of

bijstelling. De cyclische structuur verhoogde de grondigheid van het actieonderzoek omdat er steeds nieuwe kennis over het onderzoeksonderwerp werd verkregen, in meerdere vormen en vanuit verschillende perspectieven (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, pp. 16-18)

(31)

Principe 2: Participatie

Met participatie werd hier bedoeld het includeren van en samenwerken met anderen

gedurende het onderzoeksproces (ontwerp-, beslissing-, en uitvoeringsactiviteiten). Door te participeren werden interesses, ervaringen en expertises van belanghebbenden erkend, gedeeld, gebruikt en werden gevoelens van eigenaarschap en verbondenheid bevorderd. Dat betekent dat de belanghebbenden in dit actieonderzoek een actieve rol hebben gespeeld in het onderzoek en nauw samen hebben gewerkt met de actieonderzoeker en medeonderzoekers in het ontwerpen en uitvoeren van onderzoeksactiviteiten, zoals dataverzameling. De

samenstelling van de participanten was (deels) dynamisch, waardoor participanten actief waren op basis van behoeften, mogelijkheden en wensen. Als je participeerde, werd wel om commitment gevraagd. De participatieladder voor participatief actieonderzoek, figuur 4, geeft precies weer wat er van iedereen verwacht werd. Onderaan is er geen sprake van participatie. Bij de eerste trede (informeren) werden mogelijke participanten geïnformeerd over wat er zou gaan gebeuren. Op het moment dat gevraagd werd naar meningen over geplande besluiten en acties stond de participant op de tweede trede van consulteren. Op het moment dat de

participant gevraagd werd om mee te denken, bevond deze zich op trede drie. Men kon zich verplaatsen naar de vierde trede als men uitgenodigd werd om mee te beslissen. Het hoogste niveau van participatie, trede 5, werd bereikt op het moment dat de (mede)actieonderzoekers op gelijke voet stonden met participanten en er sprake was van co-creatie. Alle stemmen werden als evenwaardig beschouwd en meegenomen in gezamenlijke besluitvormingen over wie, wat, wanneer en hoe dingen gedaan werden (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, pp. 18-21).

(32)

Principe 3: Persoonsgerichtheid

Persoonsgerichte praktijkvoering behelsde het voortdurend samen vormgeven van relaties en structuren binnen zorg-, leer- en werkomgevingen, waardoor eigen regie en waardigheid van alle betrokkenen werden gerealiseerd. Het was van belang om in het actieonderzoek de volgende kenmerken hoog te houden, omdat deze groeibevorderend werken:

- Erkeninning

- Wederzijdse respect - Vertrouwen

Met andere woorden, het vroeg zelfbewustzijn in relatie met anderen. In relatie en dialoog werden de situaties ontleed, betekenissen gekoppeld, acties ondernomen en geëvalueerd, waardoor kennis werd geco-creëerd. Het was voor mij van belang als onderzoeker om continu te reflecteren en te zorgen dat iets ‘juist’ werd gedaan en het ‘juiste’ werd gedaan (Van

Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, pp. 22-24).

Principe 4: Contextualiteit

De sociale context van zorg en welzijn is complex, waardoor wetgeving, beroepscodes, organisatiestructuren, wisselingen van cliënten, personeel, etc. allemaal invloed kunnen hebben op de manier waarop de dingen gedaan worden. Het was essentieel om rekening te houden met organisatiecultuur, idioculturen (de lokale, groep, werkplekculturen), alsmede het nauwkeurig beschrijven van de context en de contextuele invloed om de transfereerbaarheid van resultaten te verhogen (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, pp. 24-25).

Principe 5: Reflexiviteit

Reflectie kan gezien worden als het meer op ‘afstand’ kijken en denken over een object of gebeurtenis. Reflexiviteit is meer gericht op het ‘zelf’ in relatie met anderen en de context, zowel in het verleden, heden als in de toekomst. Er werd stilgestaan bij het eigen denken en doen van de (mede)onderzoeker en hoe dit beïnvloed werd door de onderzoeksgroep, onderzoeksactiviteiten, onderzoeksprocessen etc. Het kritisch kijken naar het zelf kon het ontstaan van persoonsgerichte relaties tussen onderzoekers en participanten bevorderen. Het reflecteren in de actiespiraal werd niet beperkt tot een fase of tot de (mede)onderzoeker(s). Er werd op gezette en spontane momenten tijdens het onderzoek stilgestaan bij hoe situaties zijn ontstaan, wat men ervan heeft geleerd en hoe het beste te handelen (Wat? Ja en? Wat nu?) (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, pp. 25-26).

(33)

Principe 6: Meerdere vormen van kennis

Samen met participanten werd kennis gegenereerd over problematische situaties in de werkpraktijk. Mensen zijn niet altijd bewust van wat zij als individu weten (persoonlijke kennis) uit ervaring (ervaringskennis) en kunnen het moeilijk vinden om woorden te geven aan hun kennis. Persoonlijke kennis kon verzameld worden door middel van individuele interviews of vragenlijsten. Persoonlijke en collectieve praktijktheorieën werden in de praktijkcontext uitgeprobeerd, geobserveerd en op de impact gereflecteerd en zo nieuwe kennis gegeneerd als een product van intermenselijk interactie. Het kritisch zijn was van belang voor het co-creëren van kennis. Door kennis uit verschillende bronnen te delen in een kritische dialoog met anderen konden misverstanden blootgelegd en bediscussieerd worden (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, pp. 26-28).

Principe 7: Bevorderen van transformatie

Vanuit empowerment doelstelling van actieonderzoek werden activiteiten ondernomen om participanten bewust te laten worden van wie ze zijn, wat hun ‘zijn’ beïnvloedt, wat ze willen en hoe ze dit (gezamenlijk) konden verwezenlijken. Dit wordt een bewustwordingsproces genoemd waardoor terugkeer naar de oude situatie onmogelijk was omdat nieuwe factoren ‘geactiveerd’ zijn en de waarneming hoe dan ook beïnvloed was. Hiervoor was reflexiviteit noodzakelijk en kon bevorderd worden door de onderzoeksactiviteiten zoals een interview of gesprek voeren met anderen, het delen van verhalen, het observeren van de huidige situatie of voorstelling maken van de huidige en/of wenselijke situatie. Methoden en technieken gebruikt in waarderend onderzoek (Appreciative Inquiry) waren hierbij behulpzaam vanwege hun potentieel om transformatie te genereren. Wanneer wij als participanten ons eigen effectiviteit verhoogden en overgingen tot actie, konden wij veranderingen teweegbrengen (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, pp. 28-30). Dit was het duidelijkst zichtbaar bij het laten invullen van de vragenlijsten.

Principe 8: Kritische toetsing in publieke ruimtes

Met mijn actieonderzoek, startte ik met een afgebakende omvang zodat diepgang bereikt kon worden en de benodigde competenties ontwikkeld konden worden. Door te beginnen met een kleinere gecommitteerde groep medeonderzoekers konden wij sterke relaties ontwikkelen, waardoor het houden van een kritische en creatieve dialoog makkelijker ging. Gaandeweg het onderzoek lukte het om te interacteren met een breder publiek om de kwaliteit van het

(34)

te bereiken en zijn ook reclasseringswerkers en leidinggevenden uit andere units

geïnterviewd. Als wij het onderzoek en de bevindingen presenteerden en een dialoog hierover aangingen met het publiek, konden de relevantie, bruikbaarheid, geloofwaardigheid en

generaliseerbaarheid van de resultaten getoetst worden. Als het publiek vervolgens ook iets heeft geleerd en geïnspireerd raakt om het geleerde in hun praktijk te brengen, is er sprake van een reciprociteit (als iemand iets positiefs heeft ontvangen, ook iets positiefs terug willen doen) op een grotere schaal. Dit zou dan kunnen bijdragen aan het verbeteren van sociale contexten voor meerdere personen (Van Lieshout, Jacobs, & Cardiff, 2017, pp. 30-31). Met het delen van dit onderzoek, hoop ik dit laatste te bewerkstelligen.

4.4. Actieonderzoek Design

Het actieonderzoek design is eigenlijk flexibel, een meer open, onvoorspelbaar en risicovol van karakter. Het sociaal handelen van individuen of een groep personen staat namelijk centraal en is continu onderhevig aan veranderingen. Het design was daarom voorlopig van aard. De opbouw van het onderzoek wordt in onderstaande schema (figuur 5) weergegeven. In het schema (en in figuur 6) is o.a. te lezen welke onderzoeksmethoden gehanteerd zijn en welke actoren bij het onderzoek betrokken werden. In de volgende paragrafen zullen de verschillende onderdelen verder uitgewerkt worden.

Fasen Focus gericht op

Preoriëntatie Eerste informatieverzameling

Oriëntatie Identificeren van hiaat tussen wenselijke situatie en welk concreet handelingsgedrag veranderd moet worden.

Deelvraag – dataverzameling - dataverwerking

Planning Uitkomsten oriëntatiefase bespreken met actieonderzoeksgroep en geprioriteerde acties uitwerken.

Acties (doen) en observatie Acties uitzetten in de praktijksetting

Actie 1: Deelvraag – dataverzameling - dataverwerking Actie 2: Deelvraag – dataverzameling - dataverwerking Actie 3: Deelvraag – dataverzameling - dataverwerking Actie 4: Deelvraag – dataverzameling - dataverwerking

Reflectie en evaluatie Reflectie op: 1) verandering in de praktijk, 2) wat geleerd en 3) welke kennis gegenereerd.

Discussie Vergelijking uitkomsten reflectie met recente literatuur en voorstel vervolgcycli/ aanbevelingen

(35)

4.5. Onderzoeksmethoden

Het is efficiënter en minder belastend gebruik te maken van materiaal dat al voorhanden is. Het is goed om gebruik te maken van meerdere databronnen en methoden, waardoor triangulatie werd ingebouwd (Van der Donk & Van Lanen, 2015, pp. 133-135). Als eerste ben ik gestart met een literatuuronderzoek, waarin verschillende tekstbronnen (vakliteratuur, cliëntenraadpleging, notulen e.d.) bestudeerd werden vanuit verschillende perspectieven, om na te gaan of eigen waarnemingen bevestigd werden. Bij bevragen kregen we zicht op informatie die we niet direct konden waarnemen. Reclasseringswerkers Toezicht en Advies, een medewerker Werkstraf en leidinggevenden zijn daarom geïnterviewd aan de hand van een interviewschema (leidraad) om de persoonlijke kennis te

verzamelen. De reclasseringscliënten (Onder Toezicht Gestelde) hebben een vragenlijst voorgelegd gekregen die ze zelf konden invullen (digitaal of handmatig) al dan niet na een gesprek met de reclasseringswerker. Voor het bevragen van de Onder Toezicht Gestelde, hebben wij gebruikt gemaakt van een bestaande vragenlijst, de Nederlandse Empowerment Lijst (NEL). De Empowerment vragenlijst heeft zes dimensies: professionele hulp, sociale steun, eigen wijsheid, erbij horen, zelfmanagement, betrokken leefgemeenschap. De Empowermentlijst voorziet in een totale score en een score per dimensie. De lijst bestaat uit 40 uitspraken waar men het al dan niet mee eens kan zijn. Er zijn 5 antwoordcategorieën: sterk mee oneens, mee oneens, niet mee eens/niet mee oneens, mee eens en sterk mee eens. Wij hebben gekozen voor deze vragenlijst omdat de vijf items betrekking op de hulp- en dienstverlening en omdat de vragenlijst onderzocht is op validiteit en betrouwbaarheid. Uit dit onderzoek bleek dat de schaal (vragenlijst) met een Cronbach’s alpha (een maat voor de betrouwbaarheid van vragenlijsten) van 0.93 betrouwbaar is. Ook de validiteit bleek voldoende na een

factoranalyse zonder de hulpverleningsitems (Boevink, Kroon, & Giesen, 2018). Aangezien de reclassering een dienstverlenende instelling is, hebben wij deze vragenlijst geoptimaliseerd en bruikbaar gemaakt voor de reclassering (zie bijlage 4). Voor het maken van de vragenlijst, hebben wij gebruik gemaakt van Survio.com, waarmee je gratis enquêtes kunt opstellen. Bij

observeren bekeken we ‘live’ wat er in de praktijk gebeurde, zonder dat de beelden door

anderen werden beïnvloed. Door de observatie kregen we meer inzicht in hoe bepaalde processen in de praktijk plaatsvinden, aspecten die geen raakvlakken hadden met datgeen waar wij ons oprichtten, lieten we buiten beschouwing (Van der Donk & Van Lanen, 2015, p. 140). Het onderzoek is een iteratief proces, waardoor we steeds tussentijds analyses

bestudeerden, reflecteerden en evalueerden en op basis daarvan beslisten we welke acties weer ingezet moesten worden om de verschillende deelvragen te beantwoorden. Toetsing aan literatuuronderzoek vond voortdurend plaats om bevindingen verder te verdiepen. Na de

(36)

analyses werd in de onderzoeksgroep met (mede)onderzoekers uit het onderzoeksteam de bevindingen bespreekbaar gemaakt (een soort normvinding) waarna we deze meenamen naar de klankbordgroep c.q. memberchecking (sleutelinformanten). Memberchecking is cruciaal omdat deze leden sleutelinformanten zijn (heterogene groep), die wij deskundig achten om mee te sparren over de interpretatie van de onderzoeksresultaten (Baarda, Goede, &

Teunissen, 2005, pp. 286-287). In figuur 6 worden de onderzoeksmethoden gekoppeld aan de verschillende deelvragen die beantwoord moesten worden.

Figuur 6: gehanteerde onderzoeksmethoden ter beantwoording van de deelvragen

Nr. Deelvraag Onderzoeksmethode

1. Waaruit bestaat het handelingsrepertoire van

de reclasseringswerker?

Literatuurstudie en interview

Beschrijvend en evaluerend

Analyse, reflectie en evalueren

2. Hoe geeft een reclasseringswerker uiting aan

het begrip empowerment binnen het begeleidings- en toezichttraject van het reclasseringswerk?

Literatuurstudie en interview

Beschrijvend, vergelijkend en evaluerend

Analyse, reflectie en evalueren

3. Hoe ziet de ideale manier of een model eruit

om een reclasseringscliënt in zijn kracht te zetten?

Observeren, interview, literatuurstudie

Beschrijvend, definiërend en vergelijkend

Analyse, reflectie en evalueren

4. Wat hebben reclasseringswerkers nodig (te

doen) om op kracht te komen en te handelen?

Observeren, interview, literatuurstudie

Beschrijvend, definiërend, vergelijkend en evaluerend

(37)

4.6. Betrokkenen en motivering

Hieronder beschrijf ik de belangrijkste betrokkenen die een rol hebben gespeeld in het

praktijkvraagstuk. Deze belanghebbenden hebben verschillende belangen en deze mix zorgde ervoor dat verschillende perspectieven werden belicht en dat mogelijk verschillende

gezichtspunten naar voren kwamen om de onderzoeksvraag en onderzoeksdoelstellingen te beantwoorden:

• Reclasseringswerkers Toezicht (8); Reclasseringswerker Advies (3) en Medewerker Werkstraf (1): De keuze van respondenten was een gemêleerd gezelschap. Er was rekening gehouden met een mix in geslacht, leeftijd, deskundigheid, taakspecialisatie en anciënniteit. Ook ik, als onderzoeker, werd door een medeonderzoeker

geïnterviewd om mijn ervaringskennis ook mee te nemen in dit onderzoek, zonder een stempel hierop te drukken.

• Reclasseringscliënt, Onder Toezicht Gestelde (OTG) (43): De keuze voor

respondenten was hier willekeurig. De reclasseringswerkers werden gevraagd om na een gesprek met de Onder Toezicht Gestelde deze te vragen om mee te werken aan het onderzoek. Aangezien deze aanpak in eerste instantie weinig respondenten opleverde, besloot ik, na verkregen feedback, de vragenlijsten in de wachtkamer te leggen zodat de Onder Toezicht Gestelde zelf kon beslissen om wel of niet deel te nemen. Na het invullen van de vragenlijst, kon de reclasseringcliënt de vragenlijst in een bak leggen, de gebruikte reclasseringspen behouden en iets lekkers nuttigen (incentives).

• Leidinggevenden (3): Er werden twee operationele leidinggevenden van twee verschillende arrondissementen bevraagd, evenals de regiodirecteur.

• Casuïstiekgroepen (2): Er konden maar twee observaties bij de casuïstiek

plaatsvinden. ‘Live’ werd er geobserveerd wat er in de praktijk tijdens het gesprek gebeurde, zonder dat de beelden door anderen werden beïnvloed. Aan de hand van een observatieschema werden observatie-items ‘empowerment’ geturfd, waarna een verslag is geschreven over wat geobserveerd is.

4.7. Dataverzameling en Analyse

Voor de dataverzameling maakte ik bij de interviews gebruik van een geluidsopname en een interviewschema (leidraad). Alle fragmenten van de geluidsopname (dictafoon of mobiele telefoon) werden vervolgens getranscribeerd al dan niet aan de hand van Express Scribe. Voor de observaties maakten we gebruik van een observatieschema met een turflijst al dan niet met

(38)

gebruikmaking van een geluidsopname. Er werden twee casuïstiekgroepen geobserveerd, bestaande uit reclasseringswerkers Toezicht en Advies. Om het perspectief van de

reclasseringcliënt in het onderzoek mee te nemen werd gebruik gemaakt van een vragenlijst. Voor het analyseren van de data maakten we gebruik van MAXQDA2018, een ‘Qualitative Data Analysis’ Softwareprogramma. MAXQDA2018 helpt bij het systematisch evalueren en interpreteren van de tekstuele gegevens. De data werd op de volgende wijze geanalyseerd:

➢ Open coderen: het integraal en zorgvuldig doorlezen van het masterplan, als

startdocument, de getranscribeerde interviews, en een verslag van de observatie. De begrippen, categorieën of fragmenten die werden waargenomen, werden genoteerd c.q. gelabeld. Resultaat van open coderen was een lijst met codes, de zogeheten codeboom. Dit werd gedaan totdat er verzadiging optrad, dat wil zeggen dat er geen nieuwe codes meer nodig waren om fragmenten uit de gegevens te benoemen (Boeije, 2014, pp. 112-124).

➢ Axiaal coderen: de begrippen en categorieën die ongeveer dezelfde betekenis hadden, werden samengevoegd. Doel was om te achterhalen welke categorieën belangrijk zijn, waarna hun betekenis beschreven werden. Hier werd vanuit de codes naar de gegevens geredeneerd. De codeboom veranderde op basis van voortschrijdend inzicht. Het aantal codes werd vervolgens gereduceerd en kreeg je helder wat belangrijke en minder belangrijke thema’s in het onderzoek zijn. Het axiaal coderen is een

belangrijke fase in de analyse, waarbij de codes uitgangspunt zijn (Boeije, 2014, pp. 124-133).

➢ Selectief coderen: het zoeken naar een of meerdere kernbegrippen die de lading van het geheel het beste dekte. De nadruk lag op de integratie van de bevindingen door verbanden te leggen aan het einde van het onderzoek waarin je nadacht over de antwoorden op de onderzoeksvragen en het trekken van conclusies (Boeije, 2014, pp. 133-137).

Na de analyse, volgde de interpretatie en werden de conclusies besproken in de

onderzoeksgroep (en voorgelegd aan de klankbordgroep als publiek) en vergeleken met de bevindingen uit het literatuuronderzoek. Het concluderen was namelijk een systematisch proces waarbij kort en bondig antwoorden geformuleerd moesten worden op de hoofdvraag en de bijbehorende deelvragen. Het was belangrijk dat de conclusies logischerwijs

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• stimuleren medewerkers en/door creëren van de nodige randvoorwaarden, samenwerking tussen diverse teams en met andere organisaties, signaalfunctie naar beleid. • een

Immers, maatschappelijke omstandigheden en pro- cessen (i.c. sociale uitsluiting en maatschappelijke integratie) ontstaan en voltrek- ken zich in een dynamische wisselwerking

Constructie en validatie van een werker-empowerment-meetschaal en een kader voor organisatorisch empowerment, VLAS-Studies 33, Antwerpen: Vlaams Armoedesteunpunt.

The narratives of empowerment that have come to prominence in the talk of mainstream international development institutions and corporations extolling their desire

The Dutch government is funding many projects of women’s rights organizations and trying to implement Sustainable Development Goal 5 (empowering women and improving gender

Hierbij worden keuzevrijheid en burgerparticipatie aan elkaar gekoppeld met het idee dat hierdoor de kloof tussen burger en overheid overbrugd kan worden door burgers zelf

Within the context of development, gender focus and religion it is important to look at two theological frameworks whom have influenced the work of religious actors in the

Other Muslim welfare NGOs that I visited and even some other centres of the Islamic Centre Charity Society are more obviously willing or able to cooperate with global and Western