• No results found

Hoofdstuk 5 Een analyse van huidige lesmethodes Nederlands

5.3 Op Niveau

De lesmethode Op Niveau voor de eerste klas havo-vwo, tweede editie, behandelt ‘fictie’, ‘grammatica’, ‘spelling’, ‘over taal’, ‘lezen’, ‘schrijven en spreken’ en ‘kijken en luisteren’ en heeft daarnaast projectopdrachten. Grammatica en spelling komen eerder aan bod dan lezen en de andere taalvaardigheden, wat opmerkelijk is gezien de tendens om met leesvaardigheid te starten, omdat dat met het eindexamen wordt getoetst. Literatuur komt als eerste aan bod, wat ook opmerkelijk is, aangezien de kerndoelen weinig daarover voorschrijven. In Nieuw

Nederlands wordt het als extra leerstof gezien en in Talent krijgt het net zoals in Op Niveau een

prominente plek aan het begin van ieder hoofdstuk. Op de website van Op Niveau is het tweede hoofdstuk in te zien en dat zal gedetailleerd besproken worden.

Bij het onderdeel grammatica worden zinsontleding en woordsoortbenoeming behandeld. Bij zinsontleding komen het werkwoord en de werkwoordsvormen aan bod, de persoonsvorm, de infinitief, het voltooid deelwoord, het werkwoordelijk gezegde, scheidbare werkwoorden, het onderwerp, de zin, zinsdelen, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp met voorzetsel ‘aan’, de bijwoordelijke bepaling en het meewerkend voorwerp met voorzetsel ‘voor’. Bij woordsoortbenoeming komen aan bod: het werkwoord, het lidwoord, het zelfstandig naamwoord, het bijvoeglijk naamwoord, het voorzetsel, het persoonlijk voornaamwoord, het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord.

Bij het onderdeel spelling wordt de werkwoordspelling behandeld, verenkeling en verdubbeling, klanken, samenstellingen met tussen-n, verkleinwoorden, de bezitsvorm, cijfers en getallen, woorden afbreken en afkortingen. Bij het onderdeel woordenschat wordt er aandacht besteed aan de grondvorm van woorden, synoniemen, antoniemen, letterlijk en figuurlijk taalgebruik, spreekwoorden, samenstellingen, afleidingen, de trappen van vergelijking, woorddelen, verwijswoorden, voor- en achtervoegsels, woordkeuze en woordgevoel. Bij het onderdeel schrijven komen de onderwerpen taalgebruik en publiek aan bod. Bij het onderdeel spreken, kijken en luisteren is plaats voor het stemgebruik. Er wordt dus aandacht besteed aan de taalkundige onderdelen morfologie, fonologie, prosodie, pragmatiek en sociolinguïstiek. Veel leerstof wordt herhaald wat helpt om de stof te laten beklijven (zie paragraaf 3.2). Op Niveau lijkt het meest uitgebreid in vergelijking met Nieuw Nederlands en

Talent.

Elke paragraaf wordt voorafgegaan met een kader waarin staat wat je moet kennen of kunnen voor je aan de paragraaf begint en wat je aan het einde van de paragraaf voor extra kennis of vaardigheden op zal hebben gedaan. De voorkennis wordt opgeroepen met zinnen die taalkundig interessant zijn om de scholieren zich over de taal te laten verwonderen. In onderstaande Figuur, Figuur 8, is daarvan een voorbeeld gegeven.

Figuur 8. Opdracht om de voorkennis te activeren, overgenomen uit Op Niveau: onderbouw 2e editie leerjaar1 havo-vwo door Buhler et al., 2015, Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.

Vraag 3 stuurt de redenatie voor het antwoord op vraag 1 en 2: het antwoord moet de tijd- en getalproef bevatten. Het is jammer dat een scholier niet met een meer taalkundig antwoord mag komen. De redenatie voor het antwoord op vraag 1 zou dan kunnen zijn dat een werkwoord kan worden vervoegd (‘teken’ wordt ‘tekent’ in de derde persoon enkelvoud) en een zelfstandig naamwoord enkel in enkelvoud of meervoud kan worden gezet (één teken vs. twee tekens/tekenen). Het antwoord op vraag 2 zou dan beredeneerd kunnen worden met het gegeven dat zodra een werkwoord vooraf wordt gegaan door een lidwoord het als een zelfstandig naamwoord kan worden opgevat.

Andere opdrachten vragen ook om inzicht, ook al worden de scholieren gestuurd naar een bepaald antwoord. Een volgende vraag is bijvoorbeeld om te definiëren wat een zin is. Vervolgens wordt uitgelegd wat een zin volgens de makers van Op Niveau is. Zinsdelen worden uitgelegd als betekenisvolle groepen van woorden die aangeven wie iets doet en wat er gebeurt enzovoort. Deze aanpak is semantisch te noemen. Onderdelen van de zin worden als lege plekken afgebeeld in een tabel die antwoord geven op de bekende vragen ‘wie+persoonsvorm?’ enzovoort. Er wordt wel duidelijk gemaakt dat zinnen een verschillende analyse kunnen hebben afhankelijk van de context waarin ze worden geuit aan de hand van de zin ‘De buurman zag de postbode met de verrekijker’. De scholier mag daarbij actief aan de slag en het betekenisverschil zelf ontdekken.

Bij het uitleggen van de werkwoordspelling in de verleden tijd wordt het ezelsbruggetje van ’t kofschip gebruikt. Er wordt duidelijk gemaakt dat het om klanken gaat, maar niet dat het om stemloze klanken gaat. Daarna wordt gevraagd zelf een schema te maken om de werkwoordspelling uit te leggen, wat een goede verwerking van de stof is. Vervolgens wordt er wel op stemloze en stemhebbende klanken ingegaan aan de hand van een geleide opdracht zoals hieronder in Figuur 9 is afgebeeld.

Figuur 9. Opdracht waarbij een ezelsbruggetje inzichtelijk wordt gemaakt met fonologie,

overgenomen uit Op Niveau: onderbouw 2e editie leerjaar1 havo-vwo door Buhler et al., 2015,

Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.

Stap voor stap worden de scholieren naar het inzicht geleid dat alle stammen die eindigen op een stemloze klank in ’t kofschip zitten en in de verleden tijd een stemloze [t] krijgen en dat alle stammen die eindigen op een stemhebbende klank in de verleden tijd een [d] krijgen. Dit is een typisch voorbeeld van inductief onderwijs waarbij een patroon wordt ontdekt en omschreven waarbij de regel van assimilatie of het ezelsbruggetje van ‘t kofschip als het ware wordt ontworpen.

In document Taalkunde in het schoolvak Nederlands. (pagina 58-60)