opgedragen aan de M.C. van het N.S.C.
Oh, hoe fleurig en hoe keurig glimmelacht mijn lieve Jacquelien! En haar bloesje is zo kleurig, haar rok zit aardig om te zien.
Maar wat me 't meest aan haar verheugt van waar de Heer haar mee bedeelde, is haar gulden blos van weelde, van ootmoed en van lieve deugd.
Samen lopen we op straat terwijl ik ernstig tot haar praat over alles wat mijn hart beroert: wat ik fijn vind, wat beroerd.
Op de hoeken zonder zebrapad waar de pas dient ingehou'en zeg ik zachtjes tot mijn schat
en zij mij: Wij Gaan Samen Trouwen.
Nihil Obstat Evulgetur Imprimatur.
Bezweringen
als het meisje nu wier rug ik zie en als sigarenas zo broze schouders, rommelige haren, eens haar hoofd opzij draait moet ik zeggen:
het zien van geschilde noten of een berg, 't proeven van appels, huilen om een schilderij
aant.
't ademloos horen van winterse hobo's het tellen van wit en blazend zand. wanneer haar ogen zichtbaar worden gauw, zeggen: een bruin als oude peren, hout of het kastje van een radio, het fragiele spinsel uit takken om een straatlamp 's avonds. en weer is er iets mislukt -maar als ze gaat spreken
wat moet ik zeggen, wat ga ik doen?
III. Daarna
Toen Herman van der Wylle nu gezien had hoe het meisje, dat
zo geel was als een boterbloem op modder, naar hem lachte na zijn lied
beet hij met zijn boventanden op zijn onderlip en dacht:
mijn maag strijkt met een gloeiend ijzer een spiraal als van Coltrane glad oranje lampen op een zwarte heuvel -wacht...
pinksterbloemen, onwennig trillend als een meisje dat haar ogen half sluit.
de lange vlekjes van haar glazuren huid zal ik besidderen met de vleugelslag van een alt-sax, met mijn keel geschroeid van gedronken stralen van de maan. die ik met de wolken achter mij zal laten, achter mij zal laten als een snelle saxofoon. bergbeken komen in vijvers uit,
zo zal ik haar kussen
in het hooizaad van haar haar:
de groene smaak van speeksel en van bloed uit mijn zorgzaam stukgeknaagde schouders.
verborgen geborgen vergeven geboren
En de nacht vergat zichzelf en de zon
rees als een rode brulaap uit de grauwe schoot der straten en Herman liep met een vaartje door die stad,
syncoperend met zijn linkervoet, bloemen
boksten vanuit kraampjes onverwachte kleuren in zijn oog. Hij zag fabrieken zo klein
dat ze door zijn oog naar binnen gleden, met hun bruine leden en hun langgerekte klank. Verende paarden als rubber zo rood
met een bakkerskar vol brood, en dennen in een tuin, met zoveel streepjes als een brandenburgs concert. De wind buitelt als een forel onder de hemel door, rokken, wapperend om benen onzeker.
Kerken barsten van de
bidden-den men koopt eiharde ballonnen op 't plein. Horace Silver eet een boterham
op een muurtje van het park.
Bussen gieren als geile wolven door de straat, en bananen worden voor wat geld verkocht. Kerktorens staan als knipmessen in het land met raven aan onzichtbare touwtjes er omheen. Hij zag
zonbeschilderd op het zonbeschilde water kleine bootjes met de rivier met moeite zoveel
contact behoudend als het glijden van een trage schaats door het schraapsel op het ijs.
Het gras stond bruisend langs het water van de - noordpool, noorderlicht - rivier boordevol met zand, met vissen en met schuiten met kajuiten tot de rand gevuld met vis. Kapiteins en fietsers op de brug schoven ieder op hun plaats voorbij.
En dacht:
aant.
ha! mijn buik spant als het voorstuk van een beige scooter ik duw de zandsteenmenigte uiteen, roof adem
en gooi maagden in het water plons
-ik ren, -ik fluit, -ik bedenk het schitteren van kolengruis namelijk als suiker. Zware beelden
ken ik maar schippers hun schip niet. Vogels vergeten hun eieren, met mijn blik een scheermes van rubber
-tast ik ze na.
ik huiver als schuurde schuurpapier langs de randen van mijn tanden maar nu dan van genot.
de scherpe felle rand van blik de schillen van een razende citroen. de gespannen huid van trommels
een plat steentje ketsend op het strakke watervlak. stapvoets de muziek van oplettende trompetten, en ook de borsten van een vijftienjarig meisje.
Herman van der Wylle haalde zo diep blauwe adem dat hij barstte, nee bijna. Edelstenen
leggend op zijn ogen en van binnenuit zijn lippen kleurend als een postzegel bleef hij leven en ging dood.
voor C.
Toen ik nog in groen en groeiend gras geloofde en de zee zag welven als een schuimspaan van email is in mijn labyrinth de slapende hond geboren die zich nu af en toe laat horen als hij onbedachtzaam wordt gewekt. Wat is er nodig? Niet zoveel.
Een cerebrale steen, een kind, een sinaaspeer. en verdomd-alweer haren geel als zweedse boter.
aant.
voor T.
Diep in mijn tere schedel van onblusbare kalk droeg ik wonderfijn staketsel mee
een ragfijn weefgetouw voor dromen als een chinese vlindervleugel.
De zachte o zo zachte kleur van porcelein de kwetsbare schakering jade
hulpeloze en doorschenen blaadjes van de kerseboom (toen was ik jong-er dan) en het nauw bjong-erojong-erbaar trillen van gebarsten lippen bij mijn mond
-Nu is dit allemaal verscheurd
flarden vuil van 't spinrag nog slechts over. wie dan anders heb ik nu om weggeslopen en beschut beweend bij naar de ruit te staren dan een rietscherpe saxofoon met kippevel.
[al ben ik dan geen dichter]
al ben ik dan geen dichter ik ben in elk geval een beetje gek hoera (d.w.z.: olé, hurra, hurray, woeui) iedereen is normaal
schuifelt angstvallig over een hangbrug van normen mij laat elke hangbrug koud ik kan zwemmen als een wilde.
aant.
Inleiding
Geen steen of ik zal hem netjes op de ander zetten, geen haar op mijn hoofd of ik zal er aan denken.
Geen lafheid grootser dan de mijne: de tegenstander wordt afgedreven. Hebt u uw practicum wel af?
Bucolica
wilgen zijn niet net bollen suikerspin nee het zijn net wilgen en dat zijn het ook en dat is nu zo mooi aan wilgen.