• No results found

4.2.2 Niet-broedvogels

In document Natura 2000 beheerplan 38. Rijntakken (pagina 88-92)

Voor 22 niet-broedvogels zijn in het aanwijzingsbesluit doelstellingen geformuleerd voor de Rijntakken. Onderstaand zijn deze doelen uitgewerkt en is aangegeven welke maatregelen genomen zullen worden. Onderstaande uitwerking is wat betreft inhoudelijke onderbouwing gebaseerd op het Achtergronddocument Natuur bij dit beheerplan. De genoemde RvR, KRW, NURG en overige GNN/EHS maatregelen die in de uitwerkingen zijn genoemd zijn afkomstige uit de betreffende programma’s.

4.2.2.1 Viseters: fuut, aalscholver, nonnetje

Voor fuut, aalscholver en nonnetje is de Natura 2000 doelstelling behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van een populatie omvang van respectievelijk 570, 1300 en 40 vogels. Voor alle drie de soorten wordt het aantal uit de doelstelling niet gehaald. De trend voor het Nonnetje is negatief. Dit is in lijn met de landelijke trend en wordt veroorzaakt door externe factoren die buiten het bereik van het beheerplan liggen. Uitbreiding van het foerageergebied voor Fuut, Aalscholver en Nonnetje lift mee met de aanleg van (meestromende) nevengeulen en andere wateren in het kader van RvR, KRW en GNN/NNN (NURG). Voor viseters zijn op dit moment geen verdere maatregelen voorzien.

4.2.2.2 Duikeenden: tafeleend, kuifeend

Voor tafeleend en kuifeend is de Natura 2000 doelstelling behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van een populatie omvang van respectievelijk 990 en 2300 vogels.

Buiten het broed en ruiseizoen rusten grote groepen tafel- en kuifeend op rustige grotere, wat diepere wateren. ’s Nachts gaan deze groepen foerageren op niet te diepen plassen en andere wateren. Beide soorten foerageren op driehoeksmossel maar ook op ander voedsel. De kuifeend is het winter half jaar echter sterk aangewezen op driehoeksmossel. Tijdens inundaties kunnen tafel- en kuifeenden ook op ondergedoken uiterwaarden foerageren. De trend voor de tafeleend en de kuifeend in de Rijntakken is onbekend. Landelijk en in Noordwest-Europa nemen beide soorten af. Lokale knelpunten voor beide soorten in de Rijntakken zijn niet bekend. Het is niet zinvol om specifieke maatregelen in de Rijntakken te nemen voor deze soorten.

Uitbreiding en verbetering van het leefgebied, met name foerageergebied, lift mee met maatregelen die zorgen voor extra open water, een hogere inundatie frequentie en het langer vasthouden van water in geïnundeerde gebieden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om RvR projecten en de realisatie van plas-dras situaties.

4.2.2.3 Grondeleenden: wintertaling, wilde eend, pijlstaart, slobeend, bergeend en krakeend

Voor wintertaling, wilde eend, pijlstaart, slobeend en krakeend is de Natura 2000

doelstelling behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van een populatie omvang van respectievelijk 1100, 6100, 130, 400, 120 en 340 vogels. De krakeend vertoont een positieve trend in de Rijntakken. De trend van de wilde eend, slobeend en wintertaling is stabiel. Voor de andere soorten is de trend onbekend.

Deze soorten foerageren in ondiep, voedselrijk en waterplantenrijk water en als de kans zich voordoet ook in ondergelopen graslanden.

Voor deze soorten hoeven geen specifieke maatregelen genomen te worden. Uitbreiding en verbetering van het leefgebied, met name foerageergebied, lift mee met maatregelen die zorgen voor extra open water, een hogere inundatie frequentie en het langer vasthouden van water in geïnundeerde gebieden. Het gaat hierbij onder andere om diverse RvR projecten en de projecten ten behoeve van het porseleinhoen.

4.2.2.4 Kleine Zwaan en Wilde Zwaan

Voor Kleine Zwaan en Wilde Zwaan is de Natura 2000 doelstelling behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van een populatie omvang van respectievelijk 100 en 30 vogels. Beide soorten foerageren op waterplanten en in de winterperiode op oogst- resten en gras. De aantals-ontwikkeling van de Kleine Zwaan wordt in sterke mate gestuurd door de ontwikkelingen in het broedgebied. Het aantal Wilde Zwanen in Uiterwaarden IJssel heeft mogelijk te maken met het voedselaanbod elders (Flevopolders), met het omzetten van cultuurgrasland in natuur en met (het uitblijven van) inundaties. Daarnaast zijn er indicaties dat de trekroutes van de zwanen meer naar het oosten verschuiven en zo buiten Nederland komen te vallen.

Om te foerageren hebben beide soorten een sterke voorkeur voor plas-dras situaties.

Uitbreiding en verbetering van het leefgebied voor beide soorten, met name foerageergebied, lift mee met maatregelen die zorgen voor extra open water, een hogere inundatie frequentie en het langer vasthouden van water in geïnundeerde gebieden. Het gaat hierbij onder andere om diverse RvR projecten en de projecten ten behoeve van het porseleinhoen. Specifieke maatregelen voor deze soorten zijn niet voorzien.

4.2.2.5 Toendrarietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans en de smient

Binnen de Rijntakken vallen de ganzensoorten Toendrarietgans, Kolgans, Grauwe gans, Brandgans en de eendensoort de Smient onder de bescherming van Natura 2000. Het gaat hierbij uitsluitend om de wintergasten uit het hoge noorden die van oktober tot maart in ons land doortrekken of overwinteren.

De doelstelling voor de ganzen is:

− Behoud omvang en kwaliteit van het foerageergebied met een draagkracht voor een vastgestelde regionale populatie in specifiek aangeven aantal vogels èn

− Behoud van omvang en kwaliteit van de rust- en slaapplaatsfunctie voor een regionale populatie in specifiek aangegeven aantal vogels.

In onderstaande tabel is aangegeven van hoeveel dieren hierbij wordt uitgegaan. Het betreft hier gemiddelde seizoensmaxima.

Tabel 4.5. instandhoudingsdoelen ganzen

Soort Foerageergebied Rustgebied

Toendra Rietgans 125 2800

Kolgans 35.400 180.100

Grauwe gans 8.300 21.500

Brandgans 920 5.200

De doelstelling voor de Smient is:

− Behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie

− van gemiddeld 17.900 vogels (seizoensgemiddelde).

De gestelde doelstellingen zijn in de periode 2007-2013 voor de ganzensoorten (ruimschoots) gehaald.

De grauwe gans en brandgans hebben de afgelopen decennia een sterke toename vertoond. De trend voor de kolgans en de toendrarietgans is onbekend. Voor de smient is sprake van een afname.

Van de grauwe gans maar ook van de brandgans zijn ook de broedpopulaties de afgelopen decennia sterk toegenomen. Deze broedpopulaties, de “overzomerende ganzen”, vallen buiten de bescherming van Natura 2000.

Het doel voor deze vier ganzensoorten en de smient is behoud van de regionale populatie van de regio Rijntakken (referentieperiode 1999-2004). Het gaat daarbij om het behoud van voldoende fourageergebied van goede kwaliteit (gras met hoge voedingswaarde) en behoud van voldoende rust- en slaapplaatsen met een goede kwaliteit. De rust- en slaapplaatsen zijn doorgaans grote waterplassen (zandplassen) met voldoende grasland in de nabije omgeving. De kwaliteit van de rust- en slaapplaatsen wordt met name bepaald door een voldoende omvang en het ontbreken van verstoring.

Ganzen en smienten leven voornamelijk van gras. Ze fourageren zowel binnen als buiten het Natura 2000-gebied.

Op dit moment zijn er aan slaapplaats de volgende oppervlakten in gebruik11:

− Gelderse poort: 419 ha

− Uiterwaarden van de Waal: 340 ha − Uiterwaarden van de Neder-Rijn: 230 ha − Uiterwaarden van de IJssel: 690 ha

De onderlinge afstand tussen de slaapplaatsen ligt tussen de 5 en 10 km. Hiermee wordt een redelijke dekking van de Rijntakken bereikt. Daarbij lijken nog niet alle mogelijke slaaplocaties te worden benut. Bovendien zullen er naar verwachting komende beheerperiode door ontzanding nog enkele potentiële slaapplaatsen bijkomen (o.m. Randwijkse uiterwaarden, Winssen binnendijks). Voor de behoudsdoelstelling is er dan ook geen noodzaak voor uitbreiding van rust- en slaapplaatsen of van fourageergebieden. Op diverse plaatsen binnen de Rijntakken zijn initiatieven tot het verondiepen van zandwinplassen. Wanneer door vegetatieontwikkeling langs de randen deze plassen ook feitelijk kleiner of minder overzichtelijk worden, kan de geschiktheid als slaap- en rustplaats voor ganzen en Smienten afnemen. Dergelijke initiatieven dienen dan ook te worden getoetst op dit effect.

De foerageercapaciteit voor de graseters wordt bepaald door de hoeveelheid, kwaliteit en beschikbaarheid van gras. Ten tijde van de vaststelling van het beheerplan is voldoende gras beschikbaar binnen Rijntakken beschikbaar (SOVON, 2016). Afname van de oppervlakte aan gras kan de instandhoudingsdoelen negatief beïnvloeden. Dit speelt met name bij de Smient die beneden zijn instandhoudingsdoel verkeert.

Naast grasland is plas-drasterrein voor ganzen maar zeker voor smienten van belang als fourageerterrein. Met name voor smienten is uitbreiding van plas-dras gewenst. Dit kan worden gecombineerd met de voorziene uitbreiding van plas-drasgebied ten behoeve van andere soorten, zoals Porceleinhoen.

Uitbreiding van plas-drasterrein is op diverse plaatsen langs de Rijntakken voorzien ten behoeve van het porseleinhoen (zie aldaar). Realisatie van plas-dras gebeurt in het kader van NURG, RvR, KRW en GNN/NNN.

4.2.2.6 Steltlopers: Scholekster, Goudplevier, Kievit, Kemphaan, Grutto, Tureluur, Wulp

Ondanks de landelijk matige tot ongunstige staat van instandhouding van deze soorten is voor wat betreft de Rijntakken een behoudsdoelstelling vastgesteld met als aantallen respectievelijk 340, 140, 8.100, 1.000, 690, 65, 850. De reden hiervoor is dat staat van instandhouding grotendeels wordt bepaald door factoren buiten de Natura 2000 begrenzing van de Rijntakken.

De Rijntakken zijn voor deze soorten aangewezen als belangrijk gebied om te foerageren, te rusten en te slapen. De Rijntakken worden door de steltlopers ook wel als broedgebied gebruikt. Natura 2000 richt zich voor deze soorten echter niet op de broedvogels.

De habitats die van belang zijn als foerageer, rust en slaapplaats, zijn met name slikkige rivieroevers, plas-drasterreinen en vochtige graslanden.

Een belangrijke factor voor deze functie is rust. Verstoring is met name te verwachten van recreatieve ontwikkelingen. Bij ontsluiting van uiterwaarden, door middel van bijvoorbeeld struinpaden, is een goede zonering, waarbij de rustgebieden worden gevrijwaard,

noodzakelijk om de functie voor steltlopers te kunnen behouden.

11 Bron: Klaassen O., van Winden E., van Roomen M. & Schoppers J. 2013. Aantallen van ganzen op slaapplaatsen in toekomstig Natura 2000-gebied Rijntakken in 1999- 2004 en 2007-2013. Sovon-rapport 2013/46. Sovon Vogelonderzoek

Er zijn geen specifieke maatregelen voorzien voor de steltlopers. Deze soorten kunnen echter meeprofiteren van de realisatie van nevengeulen (slikkige rivieroevers) en voorzieningen voor het porseleinhoen (plas-dras) en de kwartelkoning (glanshaverhooiland).

Deze voorzieningen worden verspreid over de Rijntakken uitgevoerd in het kader van GNN/ NNN, NURG, KRW en Ruimte voor de Rivier (zie onder slikkige rivieroevers, porseleinhoen en kwartelkoning).

In document Natura 2000 beheerplan 38. Rijntakken (pagina 88-92)