• No results found

7.2 Monitoring en evaluatie

In document Natura 2000 beheerplan 38. Rijntakken (pagina 118-121)

Doel monitoring

De provincie is verantwoordelijk voor de regie van de monitoring en evaluatie van het beheerplan. Doel van de monitoring is om die gegevens te verzamelen die nodig zijn om het beheerplan aan het eind van de planperiode te kunnen evalueren. Aan de hand van deze gegevens moet bepaald kunnen worden of de instandhoudingsdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit gerealiseerd zijn (effectmonitoring) en of de in het beheerplan beschreven prestaties (maatregelen) op een effectieve manier zijn geleverd (prestatiemonitoring).

Ook moet er informatie worden geleverd aan het Ministerie van EZ ten behoeve van de landelijke en gebiedsgerichte rapportages aan de Europese Commissie. De

monitoringresultaten zijn daarnaast van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer.

Uitwerking monitoringplan

In deze paragraaf wordt de monitoring beknopt uitgewerkt. Daarbij wordt aangesloten bij het landelijke document ‘Werkwijze monitoring en beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS (versie 05032014)’. Het gaat er hierbij om wat er gemonitord gaat worden en in hoeverre dit kan worden gerealiseerd met bestaande of al voorziene monitoring-activiteiten. De uitvoering van de monitoring wordt per betreffende provincie opgepakt. De provincie Gelderland neemt het voortouw bij de evaluatie van het beheerplan. De monitoring wordt door de provincie Gelderland nader uitgewerkt in de vorm van een monitoringplan. Hierbij ligt het accent op hoe de monitoring plaats vindt. In het monitoringplan zal nader worden uitgewerkt wie gegevens aanlevert, wie de monitoring en evaluatie uitvoert en welke methoden hiervoor worden gebruikt.

Effectmonitoring

In onderstaande tabel zijn op hoofdlijnen de effectindicatoren aangeven die bij de plandoelen horen. Deze effectindicatoren bepalen wat er gemonitord wordt om het doelbereik van het beheerplan te bepalen.

Uitgangpunt is dat de gegevens die nodig zijn om de waarden van de effectindicatoren te bepalen, voortkomen uit bestaande monitoringsystemen. Daarbij gaat het voor een groot deel om de landelijke meetnetten van het NEM (Netwerk Ecologische Monitoring) en het MWTL (Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands), het recent ontwikkelde SNL- monitoringsysteem voor de NNN en de Ecotopenmonitoring van RWS. Voor de abiotische randvoorwaarden is ook het provinciale Beleidsmeetnet Verdroging van belang. In dit kader worden in binnendijks gelegen delen peilbuizen geplaatst die een basis vormen voor de monitoring van het watersysteem.

De provincies borgen dat in het kader van de SNL monitoring de gecertificeerde beheerders de monitoring op zich nemen van vegetatie, flora, fauna en structuur. De provincies zijn zelf verantwoordelijk voor de monitoring van terreinen van niet-gecertificeerde beheerders en voor de monitoring van de abiotiek en ruimtelijke condities. De monitoringssystemen zullen zo worden ingericht, dat zij samen in de monitoringbehoefte voor de effectindicatoren voorzien.

Strategisch doel Plandoel Effectindicator

Duurzame realisatie van instandhoudings-doelen Rijntakken Oppervlakte en kwaliteit habitattypen behouden/ verbeteren (12 habitattypen). Oppervlakte en verspreiding per habitattype. Vegetatietypen, (typische) soorten, abiotische randvoorwaarden , stikstofdepositie, structuur en functie per habitattype Behouden/uitbreiden van

oppervlakte/verspreiding leefgebied en behouden/ verbeteren kwaliteit leefgebied voor behoud/uitbreiding populatie Natura 2000 soorten (11 habitatrichtlijnsoorten, 33 vogelrichtlijnsoorten).

Omvang populatie en trend omvang populatie per soort. Verspreiding populatie en trend verspreiding populatie per soort.

De plandoelen omvang/kwaliteit/verspreiding van leefgebieden van soorten zijn praktisch niet goed meetbaar. De leefgebieden zijn in het kader van het beheerplan wel beschreven. Ze worden indirect gemonitord via de omvang en verspreiding van de populaties van de betreffende soorten. Wanneer deze populatie-kenmerken een negatieve trend vertonen, moet helder zijn of, en zo ja hoe, dit samenhangt met achteruitgang van het leefgebied in de Rijntakken. Is dit verband niet helder, dan is nader onderzoek hiernaar nodig.

Ten behoeve van de evaluatie van het beheerplan, moeten de waarden van de effectindicatoren met een frequentie van eens in de 6 jaar beschikbaar zijn. Voor andere doeleinden kan het nodig zijn dat sommige gegevens in een hogere frequentie beschikbaar zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor gegevens over de ontwikkeling van abiotische randvoorwaarden, van habitattypen of de populatieomvang van soorten, die nodig kunnen zijn om maatregelen tijdig bij te sturen. In het kader van het PAS zijn hiervoor procesindicatoren ontwikkeld, die met een frequentie van eens in de 3 jaar worden vastgesteld.

Prestatiemonitoring

Aan elke prestatie (maatregel) in het kader van dit beheerplan, is een prestatie-indicator te koppelen. De prestatie-indicatoren geven aan wat er gemonitord moet gaan worden om te kunnen bepalen in hoeverre de in het beheerplan vastgelegde prestaties daadwerkelijk zijn geleverd. Het gaat om een groot aantal prestaties van verschillende aard. Bijvoorbeeld om maatregelen om de instandhoudingsdoelen direct te bevorderen (zoals eenzijdig aantakken strangen en plassen, aanleg nevengeulen en herinrichting van uiterwaarden) of om de effecten van gebruik op de instandhoudingsdoelen te verminderen, om een herstelplan voor leefgebied van de Kamsalamander en om het invoeren van een registratiesysteem voor stikstof. In hoofdstuk 4, maatregelen, van dit beheerplan staan deze te leveren prestaties beschreven.

De effecten van de prestaties op de realisatie van de instandhoudingsdoelen worden indirect gemonitord via de effectindicatoren. Soms is het nodig om een directe relatie tussen uitvoering en effect van een specifieke prestatie/maatregel vast te kunnen stellen. De monitoring van dit effect moet dan deel uitmaken van de prestatie/maatregel zelf.

Ten behoeve van de evaluatie van het beheerplan, moeten de waarden van de prestatie- indicatoren met een frequentie van eens in de 6 jaar beschikbaar zijn. Voor andere doeleinden kan het nodig zijn dat gegevens in een hogere frequentie beschikbaar zijn. Uitgangspunt is dat de organisatie die verantwoordelijk is voor het leveren van een bepaalde prestatie, ook verantwoordelijk is voor de monitoring ervan.

De wijze van registratie van compenserende maatregelen die zijn vastgelegd in vegunningen zal nog worden uitgewerkt.

PAS-monitoring

In het kader van het landelijke Programma Aanpak Stikstof (PAS) is een monitoringplan ontwikkeld. De monitoring ten behoeve van het beheerplan Rijntakken wordt

afgestemd op de hierin uitgewerkte PAS-monitoring. Het gaat hier bijvoorbeeld om monitoring van procesindicatoren en van stikstofgevoelige leefgebieden van habitat- en vogelrichtlijnsoorten. Deze afstemming wordt vastgelegd in het monitoringplan. Nulmeting en lopende monitoring

De uitgangssituatie (nulmeting) per instandhoudingsdoel is beschreven in het

Achtergronddocument Natuur bij dit beheerplan. Hierin is op grond van de beschikbare bronnen de actuele stand van zaken en de trend aangegeven. Ook is aangegeven welke aspecten worden meegenomen in lopende meetprogramma’s.

In document Natura 2000 beheerplan 38. Rijntakken (pagina 118-121)