• No results found

4 Niet-belastinggerelateerde kredietmaatregelen

4.1 I N L E I D I N G

De Nederlandse overheid heeft een aantal kredietmaatregelen getroffen om de financie-ringsmarkt te begeleiden. Dit betreft onder andere de Borgstellingsregeling Midden en Kleinbedrijf (1965), de Regeling Groeifaciliteit (2006) en de Tijdelijke Garantie Onderne-mingsfinanciering Regeling (2009).371 De eerste twee borgstellingsregelingen bestonden reeds voordat de kredietcrisis uitbrak. Naar aanleiding van de kredietcrisis zijn deze rege-lingen verruimd. De Tijdelijke Garantie Ondernemingsfinanciering Regeling is een directe reactie op de kredietcrisis.372 Kern van de maatregelen is dat de overheid borg staat voor (een deel van) de lening die de ondernemer afsluit. Voor deze borgstelling moet een extra risicopremie worden betaald.373 De drie genoemde regelingen zijn ondergebracht in de Ministeriële regeling ‘Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van

onderne-371 Naast deze maatregelen bestaan ook nog enige meer specifieke borgstellingsregelingen (o.a. Tech-nopartner Seed-Faciliteit, de Faciliteit Opkomende Markten, de Scheepsbouwborgstellingregeling en de Garantie Ondernemingsfinanciering Curatieve Zorg (Go Cure)). Deze specifieke maatrege-len blijven hier onbesproken. Ook Rats & Warmerdam gaan bij hun beleidsnota over de financie-ring van het MKB vanwege het specifieke karakter of de focus op de wat grotere bedrijven niet verder in op de specifieke borgstellingsregelingen. MKB-Nederland 2004 (Rats & Warmerdam), p. 17. Voor de volledigheid wordt ook nog gewezen op de Durfkapitaalregeling in de Wet IB 2001. Deze regeling, ook wel Tante-Agaathregeling genoemd, heeft tot doel het stimuleren van het ver-strekken van leningen aan startende ondernemers. Kamerstukken II, 1995-1996, 24 463, nr. 3, p. 5-6 en Kamerstukken II, 1998-1999, 26 727, nr. 3, p. 243-244. Op grond van deze regeling wor-den vorderingen op startende ondernemers, bedrijfsovernemers daaronder begrepen, tot een bedrag van € 55.476 (partners € 110.952; cijfers 2011) niet tot het box 3-vermogen gerekend (art. 8.20 Wet IB 2001). Tot 1 januari 2011 werd voor deze vorderingen een extra heffingskorting verleend van 1,3% en kon een verlies op de vordering als persoonsgebondenaftrek in aanmerking worden genomen, mits sprake was van direct durfkapitaal. De regeling is met ingang van 1 janu-ari 2011 op deze twee punten versoberd, in die zin dat de heffingskorting in vier jaar stapsgewijs wordt afgebouwd naar nihil en dat de persoonsgebondenaftrek voor afwaarderingen op leningen die vanaf 1 januari 2011 zijn en worden verstrekt, is afgeschaft. De gegeven argumenten zijn dat er weinig van de regeling gebruik werd gemaakt, startende ondernemers ook gebruik kunnen maken van de borgstellingsregelingen en omdat de kredietverlening door banken aan onderne-mers behoorlijk is aangetrokken. Kaonderne-merstukken II, 2010-2011, 32 504, nr. 32, p. 20. Deze regeling blijft verder onbesproken.

372 Met de Tweede Kamer is in 2009 afgesproken dat ieder kwartaal zal worden gerapporteerd over het gebruik van de financieringsinstrumenten. Kamerstukken II, 2008-2009, 31 371, nr. 212. 373 Voor de Regeling Groeifaciliteit en de Tijdelijke Garantie Ondernemingsfinanciering Regeling

geldt tevens dat de financier een reserveringsquotum moet aanvragen. Daarvoor bedragen de kos-ten 1%.

mingen’ (hierna: SGO).374 Zoals de titel van deze regeling al aangeeft, kunnen de borgstel-lingsregelingen ook worden gebruikt voor de financiering van een bedrijfsopvolging.375

Naast de drie genoemde borgstellingsregelingen bestaat er met ingang van 2009 ook een regeling voor Microfinanciering in Nederland. Daarmee wordt beoogd het financierings-probleem voor het verkrijgen van kleine kredieten (tot € 35.000) op te lossen.376

Een belangrijk verschil tussen de vier hiervoor genoemde kredietfaciliteiten en de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor de inkomstenbelasting, de schenk- en erfbelasting en de overdrachtsbelasting die in hoofdstuk 3 zijn besproken, is dat deze vier kredietfacili-teiten niet zijn gerelateerd aan de omvang van de verschuldigde belasting, terwijl de fis-cale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten dat wel zijn. Doel van de bespreking van de niet-belas-tinggerelateerde kredietfaciliteiten is om bij de beleidsevaluatie van het gevoerde fiscale beleid ook de niet-belastinggerelateerde kredietfaciliteiten te kunnen betrekken. Bij deze evaluatie zal onder andere worden beoordeeld of het noodzakelijk is dat er aparte belas-tinggerelateerde faciliteiten bestaan of dat ook volstaan zou kunnen worden met een (aan-gepaste) niet-belastinggerelateerde kredietfaciliteit. Ook zouden de niet-belastinggerela-teerde kredietfaciliteiten mogelijk als voorbeeld kunnen dienen voor de invulling van de belastinggerelateerde bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, of andersom.

In § 4.2 t/m 4.5 worden de hiervoor genoemde vier regelingen besproken. In § 4.6 wordt ingegaan op enkele andere recente initiatieven die zijn genomen om de kredietmarkt vlot te trekken. In § 4.7 worden enige conclusies getrokken met betrekking tot de verhouding tussen de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten en de niet-belastinggerelateerde krediet-maatregelen. Ik sluit dit hoofdstuk af met een korte conclusie in § 4.8.

4.2 BO R G S T E LL I N GS R E G E LI N G MI DD E N - E N K L EI N B E DR I J F

4.2.1 Inleiding

De Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf (hierna: BMKB-regeling) is een regeling op grond waarvan het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zich borgstelt voor een deel van het gewenste krediet als de kredietaanvraag wordt afgewezen door een gebrek aan voldoende onderpand. Tot 2009 was de regeling neergelegd in het Besluit Borgstelling MKB-kredieten.377 Thans is de regeling opgenomen in de SGO. De doelstelling van de BMKB-regeling is om ondernemers in het MKB met bevredigende per-spectieven qua rentabiliteit en continuïteit, maar met een tekort aan zekerheden, te ondersteunen bij het verkrijgen van bancaire kredietverlening. De BMKB-regeling richt

374 De ministeriële regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies (wet van 29 februari 1996, hou-dende vaststelling regels inzake de verstrekking van subsidies door de minister van Economische Zaken). In de bijlagen bij deze regeling is een aantal modelovereenkomsten opgenomen. In deze overeenkomsten zijn ook voorwaarden opgenomen die niet blijken uit de artikelen in de SGO zelf. Deze voorwaarden zijn op grond van art. 3.12i, onderdeel b, SGO rechtstreeks van toepassing op de Tijdelijke Garantie Ondernemingsfinanciering Regeling. Bij de Borgstellingsregeling Mid-den en Kleinbedrijf en de Regeling Groeifaciliteit staat alleen in de SGO dat in de bijlagen model-overeenkomsten zijn opgenomen (art. 2.9 en art. 3.7 SGO). De delegatiebevoegdheid voor het opnemen van modelovereenkomsten is opgenomen in art. 30, lid 5, Kaderbesluit EZ-subsidies. Het lijkt er dan ook op dat niet in belangrijke mate kan worden afgeweken van de modelovereen-komsten. Zie over de verhouding tussen de Subsidieregeling en de modelovereenkomst voor de Tijdelijke Garantie Ondernemingsfinanciering Regeling Mansur 2009, p. 154.

375 Wellicht had in plaats van ‘overdragen van ondernemingen’ beter de terminologie ‘overnemen van ondernemingen’ kunnen worden gebruikt. Immers, de overname leidt bij de overnemer mogelijk tot een financieringsbehoefte en niet bij de overdrager.

376 Zie over de problemen voor kleine ondernemingen om aan krediet te komen nader ook § 6.3.4. 377 De regeling wordt daarom ook nog wel eens aangeduid als BBMKB-regeling. De kredietfaciliteit zag het levenslicht als de Kredietbeschikking Midden- en Kleinbedrijf in 1965. Zie voor een histo-risch overzicht en de ontwikkeling van de regeling door de jaren heen EIM april 2010 (Kuiper), p. 33-35.

zich met name op dat deel van de kredietverlening waarvoor een MKB-ondernemer geen zekerheden aan de bank kan overleggen. Vanwege de kredietcrisis is de BMKB-regeling de afgelopen jaren een aantal malen verruimd.

De werking van de regeling wordt besproken in § 4.2.2 en de voorwaarden om ervoor in aanmerking te komen in § 4.2.3. Op het doelbereik, de effectiviteit en de doelmatigheid van de borgstellingsregeling wordt ingegaan in § 4.2.4. Ik sluit deze paragraaf af met een korte conclusie in § 4.2.5.

4.2.2 Werking van de regeling

De BMKB-regeling wordt door banken toegepast; zij beslissen of ze wel of geen gebruik willen maken van de regeling.378 Indien banken een beroep doen op de BMKB-regeling staat de overheid borg voor een deel van de leningen die banken aan ondernemers ver-strekken. In ruil daarvoor moeten banken provisie betalen aan de overheid. De provisies lopen op van 2% naar 3,6% afhankelijk van de looptijd van de lening (art. 2.6 SGO). Deze provisie wordt in de praktijk veelal doorberekend aan de ondernemer.379

Binnen de regeling gelden verschillende regels voor starters (maximaal vijf jaar geleden gestart) en voor bestaande MKB-bedrijven. Het maximale borgstellingskrediet voor star-tende bedrijven is € 200.000; voor bestaande bedrijven is dat € 1,5 miljoen.380 Het bedrag van de lening kan echter nooit hoger uitvallen dan het tekort aan zekerheden dat de ondernemer heeft (art. 8, lid 1, onderdeel c, Modelovereenkomst). In het geval van starters staat de overheid borg voor 80% van de verstrekte lening van maximaal € 250.000 (80% van € 250.000 is € 200.000). Bij bestaande ondernemingen is dat 50% van de verstrekte lening van maximaal € 3 miljoen (50% van € 3 miljoen is € 1,5 miljoen).381 Onder voorwaarden kunnen bestaande ondernemingen tijdelijk ook gebruikmaken van de startersborgstel-ling. Kort gezegd komt het erop neer dat het krediet dat zij verkrijgen via de borgstelling het bedrag van € 200.000 niet mag overstijgen.382 Omgekeerd mogen starters ook gebruik-maken van de borgstellingsregeling voor bestaande bedrijven (50%-borgstelling), indien zij een groter krediet nodig hebben dan € 250.000.

De looptijd van het borgstellingskrediet is maximaal zes jaar, tenzij sprake is van de finan-ciering van onroerend goed of schepen waarbij de looptijd maximaal 12 jaar is.383 Er bestaat geen aflossingsvrije periode. Wel mag de bank gedurende de looptijd bij starters

378 De volgende banken maken gebruik van de BMKB-regeling: ABN-AMRO, Fortis Bank, Friesland Bank, ING-bank, KBN, Rabobank, Triodos en Van Landschot Bankiers (augustus 2010). 379 MKB-Nederland 2004 (Rats & Warmerdam), p. 18.

380 Tot 2 november 2008 bedroeg het borgstellingskrediet voor starters € 100.000 en voor bestaande bedrijven € 1 miljoen. Voorts is de regeling ook opengesteld voor MKB-bedrijven van 100 tot 250 werknemers (was maximaal 100 werknemers). Aanleiding voor deze verruimingen is de krediet-crisis. Brief van de minister van Economische Zaken van 21 oktober 2008, kenmerk OI/O/8160173. De duur van deze tijdelijke uitbreidingen van de BMKB-regeling is verlengd tot 1 januari 2012. Regeling van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 20 december 2010, nr. WJZ/10187950, tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen, en tot verlenging van de Tijdelijke uitbreiding BMKB.

381 De garantiepercentages zijn de afgelopen jaren steeds verder opgehoogd.

382 De verruiming is van toepassing op kredietovereenkomsten tussen banken en bedrijven die tus-sen 27 maart 2010 en 1 januari 2011 zijn getekend. Regeling van de minister van Economische Zaken van 19 maart 2010, nr. WJZ/10047532, tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen (Tijdelijke uitbreiding BMKB)). Uit de toelichting blijkt dat tot deze uitbreiding is besloten omdat onvoldoende kredietverlening aan het bedrijfsle-ven het voorzichtige herstel van de Nederlandse economie bedreigt en uit onderzoek was geble-ken dat met name financieringen tot € 250.000 moeilijk te verkrijgen waren.

383 Als de lening dient om een woon-werkpand te financieren, dient minstens 50% van de ruimte bestemd te zijn voor zakelijk gebruik.

maximaal drie keer de aflossing opschorten voor een aaneengesloten periode van maxi-maal één jaar; voor bestaande ondernemingen mag dat maximaxi-maal twee keer.384

4.2.3 Voorwaarden aan de BMKB-regeling

Om voor de borgstelling in aanmerking te komen, moet sprake zijn van een MKB-onder-neming met maximaal 250 werknemers. Verder moet onder meer aan de volgende voor-waarden worden voldaan:385

– de MKB-ondernemer beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderne-ming op economisch verantwoorde wijze te drijven;

– er is een tekort aan zekerheden bij de MKB-ondernemer, waardoor de bank naar nor-maal bankgebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrek-ken;

– het borgstellingskrediet bedraagt niet meer dan het tekort aan zekerheden dat bij de bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;

– de kredietovereenkomst is in schriftelijke vorm aangegaan;

– de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn bevredigend; – de MKB-ondernemer, indien deze een natuurlijke persoon is, zal naar verwachting na

een gebruikelijke aanloopperiode uit de inkomsten van zijn onderneming kunnen voorzien in zijn levensonderhoud;

– in geval van kapitaalvennootschappen is vereist dat de bestuurder, direct of indirect, de meerderheid van het geplaatste en gestorte kapitaal houdt;386

– het borgstellingskrediet is niet bestemd en wordt niet gebruikt voor buitenlandse investeringen in distributiekanalen in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer, en

– de ondernemer overlegt schriftelijke verklaringen waaruit blijkt dat geen sprake is van een overschrijding van de steun als bedoeld in de zogenoemde de-minimisregeling. Dit betekent dat de verlening van de borgstelling er niet toe mag leiden dat de MKB-onder-nemer in totaal een bedrag van meer dan € 200.000 aan de-minimissteun ontvangt over de periode van het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren.387 Indien de onder-neming actief is in het wegvervoer, geldt een maximum van € 100.000. Dertien procent van het bedrag waarvoor de overheid borg staat op basis van de BMKB geldt als de-mini-missteun.388 De maximale borgstelling per onderneming is € 1,5 miljoen. De de-mini-missteun (90%) bij dit bedrag bedraagt dus 13% van € 1,5 miljoen is € 175.500.

De lening kan worden aangewend voor de meest uiteenlopende kapitaalbehoeftes, mits deze een zakelijk karakter hebben; aanwending van het krediet voor beleggingen is niet

384 Naar aanleiding van de kredietcrisis zijn hierop twee uitbreidingen aangebracht. In 2008 is aan-gegeven dat voor de bouw van registergoederen een extra opschortingstermijn van één jaar geldt. Medio 2009 is verder bepaald dat indien de bestaande opschortingstermijnen reeds zijn verleend en naar de beoordeling van de bank nadere opschorting nodig is, voor iedere onderneming een extra opschortingstermijn geldt van maximaal twee jaar. Het betreft een tijdelijke maatregel die uiterlijk eindigt twee jaar na ingangsdatum van de verruiming. Brief van de minister van Econo-mische Zaken van 29 juni 2009, kenmerk OI/O/9115152, p. 2-3 (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 371, nr. 231 2-3).

385 Zie o.a. art. 2.1 t/m 2.10 SGO en Modelovereenkomst 2.1.

386 Deze definitie is dus beperkter dan de definitie die geldt voor de AB-ondernemer in de fiscale regelgeving.

387 Zie over deze regeling nader § 8.6.3.

388 Bij de bepaling of de verlening van de borgstelling niet leidt tot overschrijding van het desbetref-fende maximum wordt rekening gehouden met de-minimissteun die in de referteperiode is ver-leend aan ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep.

toegestaan.389 Het lijkt erop dat de borgstellingsregelingen ook kunnen worden benut ter voldoening van overdrachtsbelasting of schenk- en erfbelasting die ter zake van een bedrijfsopvolging verschuldigd kunnen zijn. Deze heffingen zijn het gevolg van de verkrij-ging van ondernemingsvermogen en de onderneming wordt voortgezet, zodat in econo-mische zin in voorkomende gevallen sprake is van een kapitaalbehoefte met een zakelijk karakter. Bovendien is de BMKB-regeling, net als overigens de Regeling Groeifaciliteit en de Tijdelijke Garantie Ondernemingsfinanciering Regeling, uitdrukkelijk bedoeld voor de financiering van een bedrijfsopvolging. Het zou daarbij niet mogen uitmaken of de finan-cieringsbehoefte wordt opgeroepen door de overdrachtssom of door de belastingheffing die ter zake daarvan plaatsvindt.

De volgende ondernemers/ondernemingen kunnen ingevolge art. 2.5 SGO geen beroep doen op de regeling indien:

– de ondernemer een vrij beroep uitoefent in de medische sector dat valt onder de Wet Tarieven Gezondheidszorg;

– de toetreding tot de markt in belangrijke mate door de overheid wordt bepaald, zoals bij advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders en dierenartsen;

– het een onderneming betreft waarvan de laatste of de te verwachten jaaromzet voor meer dan 50% is verkregen uit de beoefening van:

– de land- en tuinbouw, de vee- of visteelt, de visserij of de teelt van vee- en visvoer;390

– het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf of het financieren van een of meer andere ondernemingen, of

– de activiteiten de verwerving, vervreemding, de ontwikkeling, het beheer of de exploitatie van onroerend goed inhouden.

4.2.4 Doelbereik, effectiviteit en doelmatigheid

4.2.4.1 Doelbereik algemeen

Uit een evaluatie uit 2005 uitgevoerd door Bureau Bartels blijkt dat de BMKB-regeling in de jaren 2000 t/m 2004 weinig werd gebruikt.391 Vooral voor de financiering van kleine bedragen werd de regeling weinig toegepast. Uit het onderzoek blijkt dat na 2000 een dui-delijke afname van het gebruik voor kleine kredieten heeft plaatsgevonden. In 2000 had nog 8,6% van het aantal verleende BMKB-borgstellingen betrekking op kredieten tot maxi-maal € 25.000 (280 borgstellingen). In 2004 is dat echter teruggelopen tot 1,5% (30 borg-stellingen).392 Ongeveer 2/3 van het aantal gevallen had betrekking op bestaande MKB-bedrijven of starters met een borgstellingskrediet van meer dan € 100.000.

De verklaring voor het lage gebruik van de regeling bij kleine kredietaanvragen bleek vooral te zijn dat er bij dit type kredieten sprake is van hoge behandelingskosten voor de banken. Banken kiezen er steeds vaker voor om alleen standaardhandelingen te

verrich-389 In een rapport van de Algemene Rekenkamer uit 1998 is aangegeven dat het ministerie niet beschikt over informatie waaruit blijkt dat de investeringen zoals aangekondigd in het investe-ringsplan, ook daadwerkelijk zijn gedaan. Rapport Garanties van het Rijk, Kamerstukken II, 1997-1998, 25 945, nrs. 1-2, p. 42-43.

390 Voor deze branches gelden afzonderlijke garantieregelingen. Zie voor een vergelijking van deze garantieregelingen met de BMKB-regeling LEI 2009 (Van der Meulen & Jukema), p. 40-41. Zie voor een onderzoek naar de toekomstbestendigheid van het Borgstellingsfonds LEI 2008 (Van der Meu-len & Venema).

391 Rapport Bureau Bartels december 2005. Het rapport is aangeboden aan de Tweede Kamer. Kamer-stukken II, 2005-2006, 30 300 XIII, nr. 74.

392 Zie ook het evaluatieonderzoek van Bureau Bartels uit 2004, Kleine Kredieten aan Kleine

Ondernemin-gen, waaruit reeds bleek dat het moeilijk is om voor kleine leningen een krediet te verkrijgen.

Rapport Bureau Bartels juni 2004, p. 40-42. De conclusies zijn vervolgens bevestigd door het eva-luatieonderzoek in 2005 naar de BMKB-regeling.

ten bij dergelijke kleine kredietaanvragen in plaats van maatwerk te leveren.393 De BMKB-regeling behoort tot het maatwerk omdat daarvoor extra administratieve handelingen moeten worden verricht. Bureau Bartels deed daarom de aanbeveling om de toepassing van kleinere borgstellingen te bevorderen door samen met de banken ervoor te zorgen dat de borgstellingskredieten synchroon gaan lopen met de standaardprocessen van de ban-ken.394 De tweede oorzaak voor het lage gebruik van de BMKB-regeling was dat banken en hun medewerkers onbekend zijn met het bestaan van de regeling. Ten slotte werd weinig beroep op de regeling gedaan omdat bedrijven de borgstelling niet nodig hebben.

Vanwege het gebleken lage doelbereik van de BMKB-regeling is getracht een aantal knel-punten weg te nemen. Ten eerste is bij herhaling geprobeerd meer bekendheid aan de regeling te geven.395 Ten tweede is de garantie in 2004 verhoogd van 67% naar 80% voor kredieten tot € 100.000.396 Ten derde heeft regelmatig overleg met de banken plaatsgevon-den om te komen tot een ‘vervlechting’ van de BMKB-regeling in het proces van de stan-daardisering van de kleine kredietverlening van de banken.397 Ook is getracht met de ban-ken overeenstemming te bereiban-ken over een bepaald screeningssysteem voor kleine kre-dieten.398 Uit een onderzoek van het EIM blijkt dat in de jaren 2005 t/m 2007 een toename van het gebruik heeft plaatsgevonden.399 De hoofdoorzaken van het hogere gebruik zijn volgens de bewindspersoon onder andere de aantrekkende economie, meer promotie van de regeling door het Ministerie van Economische Zaken en een actievere rol van de ban-ken.400 In de jaren 2005 en 2006 is het budget vanwege het hogere gebruik tussentijds tweemaal verhoogd. Overigens blijkt uit hetzelfde onderzoek van het EIM dat slechts 4% van de onderzochte MKB-bedrijven op de hoogte was van de BMKB-regeling en dat slechts 2% gebruik had gemaakt van de regeling. 2/3 van de ondernemers geeft aan een borgstel-lingsregeling niet nodig te hebben.401

In 2008 en 2009 is vervolgens weer een afname van het gebruik te zien, hoewel in het tweede halfjaar in 2009 wel een stijging van het gebruik heeft plaatsgevonden. De afname van het gebruik van de BMKB-regeling wordt toegeschreven aan de conjuncturele neer-gang.402 Daarnaast is er volgens diverse banken steeds minder vaak sprake van een slui-tende businesscase doordat de financiële positie van de ondernemingen verslechtert en de vooruitzichten meer onzeker zijn geworden. Banken geven ten slotte aan dat de nadruk is verschoven van kredietverlening naar kredietbeheer, waarbij meer op de

393 Rapport Bureau Bartels december 2005, p. 15-16. Anno 2011 lijkt hierin geen verandering te zijn gekomen. Zie AWT 2011, p. 7.

394 Rapport Bureau Bartels december 2005, p. 79. Dit werd ook al aanbevolen in het evaluatierapport

Kleine Kredieten aan Kleine Ondernemingen van hetzelfde onderzoeksbureau. Rapport Bureau Bartels