• No results found

5 Bedrijfsoverdrachten in Nederland: feiten en trends

5.1 I N L E I D I N G

5.1.1 Motivering van het hoofdstuk

In dit onderzoek staat de evaluatie van de fiscale bedrijfsopvolgingswetgeving centraal. Een belangrijk punt van deze evaluatie is te onderzoeken of met de bedrijfsopvolgingswet-geving het sociaaleconomische gewenste doel wordt bereikt. Hierop wordt uitgebreid terug gekomen in hoofdstuk 13 t/m 16. Het doel van de fiscale bedrijfsopvolgingsfacilitei-ten is kort gezegd te voorkomen dat de fiscale heffingen bij een bedrijfsoverdracht conti-nuïteitsproblemen veroorzaken voor de onderneming, met als gevolg een verlies aan werkgelegenheid en kapitaal (zie § 3.4). Om dit doel te kunnen bereiken, moet de bedrijfs-opvolgingswetgeving in ieder geval afgestemd zijn op de bedrijfsoverdrachten die in de praktijk plaatsvinden en moeten de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten zijn gericht op het weg-nemen van de fiscale problemen als deze zich voordoen. In dit hoofdstuk wordt daarom aandacht besteed aan de gegevens en informatie die bekend zijn met betrekking tot bedrijfsoverdrachten die in Nederland plaatsvinden. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan het aantal bedrijfsoverdrachten dat jaarlijks plaatsvindt en wat de verwach-tingen daarover zijn voor de komende jaren, op welke leeftijd de overdracht in het alge-meen plaatsvindt, wat de redenen zijn om over te dragen, aan wie wordt overgedragen, met welke knelpunten de praktijk zich bij een bedrijfsoverdracht geconfronteerd ziet en welke plaats de fiscaliteit daarbij inneemt. Verder is het in dit kader relevant om na te gaan wat het (geschatte) belang van bedrijfsoverdrachten is voor de Nederlandse econo-mie.

5.1.2 Goede registratie ontbreekt

In Nederland bestaat er helaas geen instantie die de feiten met betrekking tot bedrijfsover-drachten registreert.502 Wel is regelmatig veldonderzoek verricht naar bedrijfsoverdrach-ten. Deze onderzoeken kunnen niet zonder meer naast elkaar worden gelegd omdat de onderzoeken betrekking hebben op diverse doelgroepen. Er kunnen daarbij vier hoofd-groepen worden onderscheiden, te weten (1) alle bedrijven, (2) MKB-bedrijven, (3) familie-bedrijven en (4) dga’s. De gehanteerde definities, bronnen en uitgangspunten zijn daarbij niet altijd gelijk, zodat een vergelijking binnen de doelgroepen ook lastig te maken is. De volgende verschillen zijn opgevallen bij de vergelijking van de diverse onderzoeksversla-gen:

502 In gelijke zin Van Teeffelen 2010, p. 9. Dit is in veel Europese landen het geval waardoor er een gebrek is aan vergelijkbare gegevens over bedrijfsoverdrachten op Europees niveau. Eindverslag deskundigengroep EU (BEST-rapportage) 2002, p. 13. De deskundigengroep werd in november 2000 opgericht om de Commissie te helpen met het monitoren en beoordelen van de voortgang van de tenuitvoerlegging van de aanbeveling inzake de overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen uit 1994. De groep was een centraal onderdeel van het BEST-project inzake de overdracht van bedrijven. Het verslag belicht voorbeelden van goede werkwijzen uit verschil-lende lidstaten op dit terrein.

– De onderzoeken gaan uit van verschillende bronnen. Vaak worden de cijfers van het CBS gebruikt, maar soms ook die van de KvK en soms is de bron niet gegeven. De KvK en het CBS hanteren andere definities van het begrip bedrijf, zodat zij bijvoorbeeld tot (heel) andere aantallen ondernemingen in Nederland komen.503

– Soms worden bepaalde branches van het onderzoek uitgesloten, in andere gevallen weer niet. De landbouw wordt overigens bij ieder onderzoek buiten beschouwing gela-ten.

– De zelfstandige zonder personeel (hierna: zzp’er) wordt de ene keer wel meegeteld bij het totale aantal bedrijven in Nederland en de andere keer niet. Duidelijk is wel dat de zzp’er bij familiebedrijven niet wordt meegeteld omdat van enige familieverstrenge-ling geen sprake is.

– Soms is niet expliciet aangegeven of het gaat om een onderzoek onder ondernemingen in het MKB of onder alle ondernemingen.504

– Soms hebben de rapporten het over het aantal eigenaren/directeuren dat stopt, waar-mee ze de ene keer doelen op zowel bedrijfsbeëindiging als bedrijfsoverdracht en de andere keer alleen op de bedrijfsoverdracht. Soms is helemaal niet duidelijk wat nu precies wordt bedoeld.

– In de rapporten worden verschillende definities gehanteerd voor het begrip bedrijfs-overdracht. In de rapporten wordt overigens vaker niet dan wel een definitie van een bedrijfsoverdracht gegeven.

– Niet altijd is duidelijk welke definitie voor een familiebedrijf is gehanteerd. Daar komt bij dat er net zoveel definities van een familiebedrijf zijn als dat er onderzoekers zijn.505

Ondanks al deze verschillen komt uit de uitkomsten van de onderzoeken veelal wel een bepaalde lijn naar voren.506 Het is vooral die lijn, die trend, waaraan in dit hoofdstuk aan-dacht zal worden besteed.

503 Zie voor een bronnenonderzoek naar aantallen ondernemers en ondernemingen het onderzoeks-rapport EIM december 2004 (Stel & Diephuis).

504 De Europese Unie hanteert vanaf 1 januari 2005 een ‘nieuwe’ definitie voor middelgrote, kleine en micro-ondernemingen. Aanbeveling van 6 mei 2003 van de Commissie, COM/2003/361, inzake de definitie van micro, kleine en middelgrote ondernemingen, PbEU, L 124/36. Dit is van belang omdat tal van steunmaatregelen specifiek zijn gericht op de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf. De nieuwe definitie luidt:

– Middelgroot: minder dan 250 werknemers, een jaaromzet van hoogstens € 50 miljoen of een jaarlijks balanstotaal kleiner of gelijk aan € 43 miljoen.

– Klein: minder dan 50 werknemers, een jaaromzet van hoogstens € 10 miljoen of een jaarlijks balanstotaal kleiner of gelijk aan € 10 miljoen.

– Micro: minder dan 10 werknemers, een jaaromzet van hoogstens € 2 miljoen of een jaarlijks balanstotaal kleiner of gelijk aan € 2 miljoen.

Van alle Nederlandse ondernemingen (830.000) is 99% (820.000) actief in het MKB. 1% van de ondernemingen heeft dus meer dan 250 werknemers (grootbedrijf). EIM oktober 2009, p. 5. Zie ook: http://www.mkb.nl/Het_midden-_en_kleinbedrijf.

505 Flören & Zwartendijk 2003a, D20. Wereldwijd worden er volgens Van de Kimmenade 49 verschil-lende definities voor het familiebedrijf gehanteerd. Van de Kimmenade 2003, p. 35. Volgens Flö-ren is sprake van een familiebedrijf als aan ten minste twee van de volgende drie criteria is vol-daan: (1) meer dan 50% van de eigendom is in handen van één familie, (2) één familie heeft beslis-sende invloed op de bedrijfsstrategie of op opvolgingsbeslissingen en (3) een meerderheid of ten minste twee leden van de ondernemingsleiding zijn afkomstig uit één familie. Flören 2002, p. 11. Zie voor een overzicht en bespreking van de verschillende definities nader EIM maart 2001 (Huls-hoff), p. 9-12. Door de verschillende definities kan het aantal familiebedrijven met werknemers volgens Flören variëren van 76.000 tot 289.000. Flören 2002, p. 14. Uit later onderzoek van Flören, Uhlaner & Berent-Braun blijkt dat er 260.000 familiebedrijven in Nederland zijn. Flören, Uhlaner & Berent-Braun 2010. Ondanks de verschillende gehanteerde definities wordt het aandeel fami-liebedrijven wereldwijd geschat op 65%. Flören 2004.

506 In gelijke zin de deskundigengroep van de EU, die stelt dat er weliswaar geen regelmatig bijge-stelde gegevens over bedrijfsoverdrachten beschikbaar zijn, maar dat uit de onderzoeksresultaten een aantal belangrijke tendensen naar voren komt. Eindverslag deskundigengroep EU (BEST-rap-portage) 2002, p. 44.

5.1.3 Indeling van het hoofdstuk

Dit hoofdstuk is als volgt ingedeeld. In § 5.2 wordt ingegaan op de vraag wanneer sprake is van een bedrijfsoverdracht. In § 5.3 wordt aandacht besteed aan het overdrachtsproces en de tijd en aandacht die voor dat proces nodig worden geacht om de bedrijfsoverdracht succesvol te laten verlopen. In § 5.4 worden de redenen gegeven van ondernemers om hun onderneming over te dragen. In § 5.5 wordt aangegeven hoeveel bedrijfsoverdrachten er in Nederland jaarlijks worden verwacht en hoeveel er daadwerkelijk plaatsvinden. § 5.6 geeft antwoord op de vraag aan wie de onderneming wordt overgedragen. In § 5.7 worden de knelpunten weergegeven die bij een overdracht kunnen spelen en de plaats van de fis-caliteit binnen de genoemde knelpunten. In § 5.8 wordt ingegaan op het belang van suc-cesvolle bedrijfsoverdrachten voor de Nederlandse economie. Het hoofdstuk wordt in § 5.9 afgesloten met een korte conclusie.

5.2 W A T I S E E N B E DR I JF SO V E R D R A C H T ?

5.2.1 Definitie bedrijfsoverdracht

In de onderzoeksrapporten over bedrijfsoverdrachten die zijn geraadpleegd, wordt vaker niet dan wel een definitie van een bedrijfsoverdracht gegeven.507 De meest gebruikte defi-nitie is:508

‘De overdracht, al dan niet in fasen, van de eigendom en de leiding van een onderneming aan één of meer personen of aan een andere onderneming die de commerciële activiteit van de onderneming voortzet(ten), met de intentie de continuïteit te waarborgen.’

Bedrijfsoverdracht staat – ook in dit onderzoek – dus gelijk aan eigendomswisseling.509 De onderneming blijft gewoon bestaan, maar onder nieuwe eigenaren. De vraag komt vervol-gens op hoe groot de eigendomswisseling moet zijn, wil er sprake zijn van een bedrijfs-overdracht. Moet er bijvoorbeeld per se 51% worden overgedragen of kan ook een kleinere eigendomswisseling een bedrijfsoverdracht vormen? In de zoektocht naar een antwoord op deze vraag valt op dat op dit aspect in de meeste rapporten niet uitdrukkelijk wordt ingegaan.510 Slechts in twee van de geraadpleegde rapporten wordt iets over de omvang van de eigendomswisseling opgemerkt. Zo stelt de deskundigengroep van de EU in het eindverslag over bedrijfsoverdrachten in het MKB dat in het geval van een bv de over-dracht van 51% van de aandelen kan worden beschouwd als een bedrijfsoverover-dracht.511 In een rapport van het EIM uit 2004 wordt opgemerkt dat de KvK dezelfde grens hanteert. Overdrachten waarbij de nieuwe eigenaar minder dan 51% van de eigendom krijgt, telt de KvK dus niet mee ter bepaling van het aantal bedrijfsoverdrachten dat jaarlijks in Neder-land plaatsvindt. Het EIM daarentegen telt in een onderzoek in 2004 overdrachten kleiner dan 50% wel mee als een bedrijfsoverdracht. Een ander groot verschil tussen de EIM en de KvK is dat de KvK de overdracht van een eenmanszaak niet meetelt ter bepaling van het

507 In gelijke zin Van Teeffelen 2010, p. 9. Naar zijn mening is het belangrijk dat er een register wordt bijgehouden voor bedrijfsoverdrachten, waarbij een gelijke definitie wordt gehanteerd. Van Teef-felen 2010, p. 100.

508 ING 2004 (Geerts, Herrings & Peek), p. 7. LangmanEconomen 2005 (Langman & Lugt), p. 7. EIM december 2005 (Van Gennip e.a.) , p. 17. Eindverslag deskundigengroep EU (BEST-rapportage) 2002, p. 6 en 10.

509 De wijziging van het management is irrelevant. Zie ook LangmanEconomen 2005 (Langman & Lugt), p. 9 en Van Teeffelen 2010, p. 9.

510 Van Teeffelen daarentegen geeft in zijn dissertatie wel een definitie. In zijn onderzoek is sprake van een bedrijfsopvolging indien (1) minimaal 50% van de bezittingen of de aandelen worden overgedragen en (2) de economische activiteiten worden voortgezet. Van Teeffelen 2010, p. 9. 511 Eindverslag deskundigengroep EU (BEST-rapportage) 2002, p. 10.

aantal bedrijfsoverdrachten in Nederland en het EIM wel.512 Dit betekent dat de resultaten van de KvK en het EIM niet zonder meer met elkaar kunnen worden vergeleken.

5.2.2 Cijfers over (gefaseerde) overdracht van eigendom en/of leiding

In een onderzoek van het NIPO uit 2001 geeft 18% van de MKB-ondernemers aan eerst de eigendom over te dragen en daarna de leiding van de onderneming; 13,5% doet dat andersom.513 Volgens onderzoek van het EIM in 2004 vindt in 66% van de gevallen de over-dracht van de eigendom in het MKB tegelijk plaats met de overover-dracht van de leiding.514

Bij overdrachten binnen het familiebedrijf ligt het percentage van de simultane over-dracht op 54.515 De overdracht van de eigendom na de overdracht van de leiding van het familiebedrijf komt in 30% van de gevallen voor. Dit ligt in de lijn van een onderzoek in opdracht van de GIBO-groep uit 2004.516 De onderzoekers geven aan dat een overdracht binnen de familie veelal gefaseerd plaatsvindt, waarbij de verantwoordelijkheid steeds meer bij het kind komt te liggen. Als de overdrager tussen de 60 en de 70 jaar oud is, wordt de bedrijfsoverdracht volgens het onderzoek voltooid. De opvolger is dan vaak al tussen de 30 en 40 jaar oud.

Binnen het MKB is in 60% van de gevallen de opvolger na de overdracht 100% eigenaar. In 15% van de gevallen wordt de opvolger voor minder dan 50% eigenaar.517

5.2.3 Indeling bedrijfsoverdrachten

Bij een bedrijfsoverdracht staan de eigenaar/directeur diverse mogelijkheden open, zoals blijkt uit figuur 5.1.

Figuur 5.1: Verschillende overdrachtsvormen518

Er kan worden gekozen voor een overdracht aan een particulier of een overdracht aan een bedrijf. Overdrachten aan bedrijven gaan veelal via een fusie of een overname. De

over-512 EIM februari 2004 (Meijaard en Diephuis), p. 2, noot 1. 513 NIPO 2001 (Rijk), p. 5 en 6.

514 NIPO 2001 (Rijk), p. 5 en 6. EIM februari 2004 (Meijaard & Diephuis), p. 3.

515 Van der Eijk, Flören & Jansen 2004, p. 32. Uit eerder onderzoek van Flören bleek dat bij familie-bedrijven slechts 40% van de directeuren direct met de leiding ook de aandelen overdraagt. Flören 2002, p. 46.

516 GIBO 2002 (Breembroek & Zemann), p. 2. 517 EIM februari 2004 (Meijaard & Diephuis), p. 3. 518 ING 2004 (Geerts, Herrings & Peek), p. 7.

Eigendomswisseling Overdracht aan particulier Overdracht aan bedrijf Fusie Overname Management-buy-in Management-buy-out Familie-opvolging

dracht aan een particulier kent drie hoofdtypen: (1) een familieopvolging, (2) een over-dracht aan het zittende management of werknemer, de management buy-out (MBO) en (3) een overdracht aan een externe persoon, de management buy-in (MBI).519 Uit een onder-zoek van Van Teeffelen onder kleine ondernemingen (ondernemingen met 0-9 medewer-kers) blijkt dat bijna de helft van die overdrachten plaatsvindt via een MBI.520

5.3 H E T O V E R D R A C H T S P R O C E S

5.3.1 Inleiding

Een bedrijfsoverdracht is een belangrijke fase voor de onderneming:521

‘After start, early survival and years of growth and possible decline, it is another key transition phase in the life of a firm.’

De ondernemer is echter niet gewend aan het proces van overdracht deel te nemen. Een bedrijfsoverdracht komt eens in de 20 tot 30 jaar voor en ondanks de opkomst van het serieel ondernemerschap zullen de meeste ondernemers slechts één keer in hun leven met een bedrijfsoverdracht te maken krijgen.522 Daar komt bij dat een bedrijfsopvolgings-proces een complex bedrijfsopvolgings-proces is. Niet alleen zijn er diverse juridische en fiscale gevolgen, maar ook spelen allerlei emotionele aspecten een rol. Vooral kleine ondernemers hebben geen kennis over de te nemen stappen en procedures en het selecteren van een kandidaat. Vaak wordt te laat begonnen met de voorbereiding van de bedrijfsoverdracht en dat ver-hoogt het zoekprobleem naar deze kennis. Bovendien leidt de tijdsdruk ertoe dat het bedrijf niet verkoopklaar is en dat het fiscale arrangement niet optimaal is.523 Uit onder-zoek van de Commissie blijkt dat ten minste 10% van alle faillissementen van Europese bedrijven wordt veroorzaakt door een slechte of totaal afwezige planning van de opvol-ging.524 Zie hierover nader § 5.3.3. Zie over de overige problemen die kunnen spelen bij een bedrijfsoverdracht § 5.7.

5.3.2 Bedrijfsoverdracht is een proces

5.3.2.1 Fasen van een bedrijfsoverdracht

Een bedrijfsoverdracht is geen momentopname, maar een proces. Het proces kan worden onderverdeeld in een vijftal fasen, te weten de voorbereiding, het vinden van een koper, het verrichten van onderzoek en het voeren van onderhandelingen, de eigendomswisse-ling en de fase na de overname. Hierbij is het van belang om te realiseren dat een over-drachtsproces tijd en aandacht vraagt. Hieraan wordt nader aandacht besteed in § 5.3.3. Voor de knelpunten die gedurende het bedrijfsoverdrachtsproces kunnen spelen, verwijs ik naar § 5.7.

5.3.2.2 Gebruik van een externe adviseur

Bij een bedrijfsoverdracht wordt regelmatig de hulp van een externe adviseur ingeroepen. Uit een onderzoek van het EIM uit 2004 onder in het MKB verrichte bedrijfsoverdrachten blijkt dat in 60% van de gevallen een adviseur is betrokken bij het traject (15% bank, 15% fiscalist en 50% accountant).525 In een onderzoek uit 2006 naar het gebruik van de externe

519 ING 2004 (Geerts, Herrings & Peek), p. 7. Zie ook Meijaard in: EIM december 2005 (Van Gennip e.a.), p. 17.

520 Hogeschool Utrecht/KvK 2007 (Van Teeffelen (red.)), p. 2. Het rapport biedt geen inzicht in de wijze waarop de financiering heeft plaatsgevonden.

521 Meijaard in: EIM december 2005 (Van Gennip e.a.), p. 17.

522 LangmanEconomen 2005 (Langman & Lugt), p. 8. In gelijke zin Van de Kimmenade 2003, p. 165. 523 Van Engelenburg 2003, D18-19.

524 Flören 1998, p. 9. Zie ook het Eindverslag deskundigengroep EU (BEST-rapportage) 2002. 525 EIM februari 2004 (Meijaard & Diephuis), p. 3.

adviseur, ook weer verricht door het EIM, blijkt dit percentage licht te zijn gestegen, namelijk naar 61. 76% van deze 61% noemt de accountant, 15% de fiscalist, 10% de bank, ruim 6% een specialist in bedrijfsoverdrachten en 6% de notaris. Hieruit blijkt volgens Oudmaijer en Meijaard dat de accountant de belangrijkste vertrouwenspersoon voor de MKB-ondernemer is.526 Indien er personeel aanwezig is, wordt er vaker gebruikgemaakt van een adviseur.527

In 40% van de gevallen wordt er dus geen expert ingeroepen. Een oorzaak kan zijn dat de ondernemer de kosten daarvoor niet wil maken. Vooral kleine ondernemingen zijn van-wege de kosten vaak huiverig om expertise in te huren.528 Omgekeerd blijkt uit ander onderzoek van Van Teeffelen dat overdrachtsspecialisten zich ook niet richten op micro-ondernemers (0-9 werknemers) en/of transacties onder de € 250.000.529 Kleine onderne-mingen maken veelal gebruik van de accountant. De accountants zijn volgens het zoek vooral actief tijdens de voorbereiding en trekken zich terug bij de matching, onder-handelingen en de contractfase.530 Verder heeft de accountant weinig contacten in de financieringswereld, terwijl de financiering van de overdracht cruciaal is voor het slagen ervan. Dit maakt de accountant volgens Van Teeffelen niet de meest geschikte persoon voor de begeleiding van een bedrijfsoverdracht, terwijl hij juist door kleine ondernemin-gen wel wordt ingeschakeld omdat hij toegankelijk is.531 Van alle adviseurs lijken de inter-mediairs volgens Van Teeffelen de meest ideale adviseur omdat deze buiten de oriëntatie-fase actief is in alle andere oriëntatie-fases van een overdracht. Zij zijn zoals gezegd echter weinig toegankelijk voor micro-ondernemers.532 De conclusie van het onderzoek is onder andere dat de markt voor overdrachtsadvisering ernstig faalt voor micro-ondernemers. In zijn proefschrift adviseert hij de (Nederlandse) overheid dan ook om (tijdelijk) in de markt van de overdrachtsadvisering te stappen.533 Zie nader § 6.6.3. Overigens constateert hij ook een correlatie tussen het gebruik van een externe adviseur en een langere overdrachtster-mijn, terwijl er geen relatie bestaat met een betere verkoopprijs. Wel is de tevredenheid van de betrokkenen groter.534 De ING heeft in 2004 ook onderzoek laten doen onder over-nemers van bedrijven. Uit dat onderzoek blijkt dat bijna 94% van de onderzochte bedrijven gebruik heeft gemaakt van een adviseur. Gemiddeld wordt er per overname gebruikge-maakt van 2,6 adviseurs.535 Na de voorbereidingsfase neemt het gebruik van een adviseur overigens toe. De onderzoekers geven aan dat vooral de accountant en in mindere mate de bedrijfsmakelaar het gehele traject bij de overnemer begeleiden. Dat de accountant het gehele traject begeleidt, stemt niet overeen met het onderzoek van Van Teeffelen uit

526 EIM juni 2006 (Oudmaijer & Meijaard) p. 17. De ondernemers konden overigens meerdere speci-alisten noemen, zodat op meer dan 100% wordt uitgekomen.

527 Hogeschool Utrecht/KvK 2007 (Van Teeffelen (red.)), p. 2.

528 Wils & Oostdijk 2002. Volgens Van de Kimmenade kunnen de kosten bij een overname van een familiebedrijf oplopen tot 10% van de koopsom. Van de Kimmenade 2003, p. 21. Een ander nadeel dat ondernemers zien bij het inhuren van een adviseur, is dat zij graag zelf het initiatief willen houden. Van Rijk 2003 D22-23. Zie ook Verslag Expertgroep EU, Overnameplatformen mei 2006, p. 10.

529 Hogeschool Utrecht/KvK 2009 (Van Teeffelen), p. 7.

530 Hun beperkte betrokkenheid bij de bedrijfsoverdracht hangt volgens Van Teeffelen samen met de belangrijkste dilemma’s die zij rapporteren: 30% heeft last van (rol)conflicten bij overdrachten en 16% geeft aan dat de verkopende partij belangrijke informatie achterhoudt. Accountants kun-nen aansprakelijk worden gesteld voor niet juist afgegeven jaarcijfers, waarderingen en duedili-genceonderzoeken bij bedrijfsoverdrachten. Hogeschool Utrecht/KvK 2009 (Van Teeffelen), p. 8. Uit onderzoek uit 2004 was nog gebleken dat de accountant van de overnemer het gehele traject begeleidt, inclusief de waarderingen en due diligence. ING 2004 (Geerts, Herrings & Peek), p. 15. 531 Hogeschool Utrecht/KvK 2009 (Van Teeffelen), p. 15.

532 Hogeschool Utrecht/KvK 2009 (Van Teeffelen), p. 8. 533 Van Teeffelen 2010, p. 102.

534 Van Teeffelen 2010, p. 101. Of een adviseur al dan niet bijdraagt aan een goede uitkomst van een bedrijfsoverdracht, moet volgens hem nader worden onderzocht.

535 Dit stemt overeen met het onderzoek van Van Teeffelen die uitkomt op 2 à 3 adviseurs per bedrijfsoverdracht. Hogeschool Utrecht/KvK 2009 (Van Teeffelen), p. 8.

2010. Jonge ondernemers die ondernemingen overnemen, maken vooral gebruik van de kennis van accountants en specialistische adviseurs, zoals belastingadviseurs en notaris-sen. De bank komt pas bij de financiering in zicht.536

Naast het soort adviseur die wordt geraadpleegd, is in het onderzoek van het EIM uit 2006 ook gekeken naar het soort advies dat werd gevraagd. In tabelvorm geeft dit onderzoek de volgende resultaten te zien:537

Tabel 5.3-1: Gevraagd advies bij bedrijfsopvolging

In het enquêteonderzoek is onderzocht welke rol civilisten en fiscalisten vervullen bij een bedrijfsopvolging. De uitkomsten zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.3-2: Rol civilisten en fiscalisten bij bedrijfsopvolging