• No results found

De verschillende grondwaterafhankelijke natuurtypes en natuurtypereeksen die kunnen voorkomen in het studiegebied worden in extenso besproken door

Degezelle et al. (2004) en worden hier dan ook niet hernomen (zie Tabel 2-2 voor een samenvatting).

2.4.4 Scenario’s potentiekaarten

Traditioneel wordt een potentieverkenning geëvalueerd in verschillende scenario’s. Hierbij staat elk scenario voor een potentie die meer of minder van de actuele situatie afwijkt. Het doel van de scenario-evaluatie is inzicht verkrijgen in de potenties als de hydrologie van het gebied gewijzigd wordt. De voorgestelde ingrepen resulteren voornamelijk in gewijzigde waterpeilen (grond-en oppervlaktewater). Voor de Kalkense Meersen werden drie scenario’s bekeken:

Scenario 0 : natuurpotenties bij de

60 Ecosysteemvisie Kalkense Meersen (Wetland)

onder de huidige abiotiek (hydrologie en bodem) en zonder rekening te houden met bijkomende factoren zoals bemestingsdruk, beweiding of andere ingrepen die een vegetatietype negatief kunnen beïnvloeden. De referentiesituatie geeft dus een beeld van de vegetatie die zich bij natuurbeheer kan ontwikkelen onder de huidige abiotische randvoorwaarden.

Scenario 1 : Dit vernattingsscenario is gericht op het creëren van een zo nat mogelijke situatie, maar zonder extra grote oppervlakten open water te creëren en zonder het huidige grachtenstelsel te wijzigen. Dit zou moeten leiden tot een grondwatergedomineerde toestand in het hele gebied. De vegetaties die hierbij aansluiten zijn verlandingsvegetaties (riet- en zeggemoerassen) op de laagste delen en natte, schrale graslanden (bvb.

dotterbloemgraslanden) op de hogere delen.

Scenario 2 : Dit scenario streeft naar een herstel van de kombergingsfunctie van de meersengebieden. In de praktijk wordt dit gerealiseerd door het uitschakelen van de pompgemalen die de hoofdsloten

overpompen naar de Schelde. Door het uitschakelen van het pompgemaal buiten het groeiseizoen ontstaat er een overschot aan oppervlaktewater (onafhankelijk van de bron of waterkwaliteit) in het studiegebied. Hierdoor zullen overstromingen met oppervlaktewater opnieuw in het gebied aanwezig zijn en frequent optreden. Er ontstaat een soort ‘uiterwaardensysteem’. De komberging wordt hersteld.

In het voorgestelde scenario blijft de dynamiek beperkt tot een winterse overstroming.

Ecosysteemvisie Cluster Kalkense Meersen 61

STANDPLAATSFACTOREN BEHEER

Relatief intensief (jaarlijks) beheer Relatief extensief beheer

N A T U U R T Y P E S - R E E K S

Duur van water

+ mv (winter) Laagste GWS Bodemtextuur / voedselrijkdom Maaibeheer (intensiteit afhankelijk van doelstelling en primaire productie): graslandontwikkeling Begrazing (intensiteit en type afhankelijk van doelstelling en primaire productie): graslandontwikkeling

Kort cyclisch maai-kapbeheer (3 à 10 jaar): ruigteontwikkeling

Lang cyclisch maai-kapbeheer (10 à 15 jaar): struweelontwikkeling Nulbeheer: bosontwikkeling 1 alle texturen, voedselrijk tot matig voedselrijk (veelal basenrijk)

n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. eutrofe tot mesotrofe

verlandingsreeks

2

alle dagen water

+mv +mv alle texturen (*), voedselarm, matig zuur (basenarm) n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. oligotrofe verlandingsreeks 3 0-20 cm -mv grote zeggengemeenschap, rietgemeenschap (**) zeggenrijk zilverschoongrasland moerasspirearuigte, rietgemeenschap (**) wilgenstruweel

meso- tot eutroof elzenbroekbos 4 20-60 cm -mv rietgemeenschap (**) (rietgrasvegetatie) zilverschoongrasland moerasspirearuigte, (rietgrasvegetatie), rietgemeenschap (**)

wilgenstruweel meso- tot eutroof

elzenbroekbos

5

>10 dagen water +mv

> 60 cm -mv grote vossestaartgrasland zilverschoongrasland ruderale, nitrofiele ruigte wilgenstruweel

voedselrijk eiken-beukenbos (elzen-vogelkersverbond) 6 0-20 cm -mv kleine zeggengemeenschap, blauwgrasland verruigde kleine zeggengemeenschap verruigde kleine zeggengemeenschap wilgenstruweel

oligo- tot mesotroof elzenbroekbos, berkenbroek

7 20-60 cm -mv

zowel klei, leem, zandleem bodems al dan niet met venige toplaag, eutroof tot mesotroof

dotterbloemgrasland kamgrasweide moerasspirearuigte wilgenstruweel meso- tot eutroof

elzenbroekbos

8 > 60 cm -mv klei, leem,

zandleem glanshavergrasland kamgrasweide ruderale, nitrofiele ruigte

doornstruweel, braamstruweel voedselrijk eiken-beukenbos (elzen-vogelkersverbond) 9 < 10 dagen water +mv

0-20cm -mv zand, lemig zand blauwgrasland, vochtig

heischraal grasland

vochtig heischraal grasland,

natte heide natte heide wilgenstruweel

berkenbroek, vochtig eiken-berkenbos

10 nooit (zelden)

water +mv >20 cm -mv zand, lemig zand

gewoon struisgrasgrasland, droog heischraal grasland

gewoon struisgrasgrasland, droog heischraal grasland, droge heide

droge heide bremstruweel droog beuken-eikenbos,

eiken-berkenbos 11 zoetwatergetij: diurnaal overstromings- regime afhankelijk van relatieve schorhoogte

lemig tot kleiig riet – ruige rietgemeenschap

geen voorbeelden bekend in Vlaanderen, vermoedelijk soortenarm fioringrasland riet- ruige rietgemeenschap  wijmencultuur riet – ruige rietgemeenschap  wilgenvloedstruweel wilgenvloedbos

Ecosysteemvisie Cluster Kalkense Meersen 62

2.4.5 Potentiekaart– Scenario 0

(actuele situatie)

De gemiddelde grondwaterstand, kwelzones en de potentievoorspelling voor dit scenario worden weergegeven in Figuur 2-21 en Figuur 2-22. De kwelzones liggen vooral aan de valleirand en langs de Schelde (bijvoorbeeld in de Kastermeersen). Op de droge ruggen en donken komt droog kamgrasland voor. In de laagste zones is er een mozaïek van rietgras en

dotterbloemgraslanden. De

dotterbloemgraslanden situeren zich vooral in de Molenmeers en Belham, lokaler in Scherenmeers. De rietgrasvegetaties liggen vooral in de Broekmeers.

Grote vossestaartgraslanden zijn vooral geconcentreerd langsheen de oude Schelde. In deze zone is de grondwaterstand lager. Elders flankeren ze de drogere zones aan valleirand en de overgang naar de donken. Natte kamgraslanden komen tussen dotter- en grote vossestaartgraslanden voor. Ze nemen de plaats van

dotterbloemgraslanden in op de iets drogere standplaatsen. Door de drogere omstandigheden kunnen deze gronden ook intensiever bewerkt worden, wat het verdwijnen van echte

dotterbloemgraslanden bespoedigt.

2.4.6 Potentiekaart Scenario 1

(vernatting)

Modelmatig wordt het vernatten gerealiseerd door in het studiegebied meerdere kleine stroomgebieden af te bakenen. Aan het eind van elk klein stroomgebied is een denkbeeldige stuw geplaatst. Aan de hand van het DTM is het maximale peil bepaald waarbij geen overstromingen in het stroomgebied optreden. Dit peil is als stuwhoogte gekozen. In het model is het peil van de stuw ingevoerd als polderpeil voor het betreffende stroomgebiedje en als peil van de rivieren die zich in het stroomgebied bevinden. Door het peil in de grachten te stuwen zal ook het grondwaterpeil in het betreffende stroomgebied stijgen. Figuur 2-23 geeft een overzicht van de

stroomgebieden en van de waterpeilen die in het model ingevoerd zijn.

Uit de potentievoorspelling lijkt er op het eerste zicht weinig verschil te zijn in

vergelijking met de referentiesituatie. Zoals eerder aangegeven is dat een gevolg van het feit dat de gebruikte referentiesituatie, ondanks een aantal aanpassingen die hiervoor gemaakt zijn [cf. Degezelle et al. (2004)], nog steeds natter is dan een gemiddeld jaar. Aangezien het ecosysteem van de Kalkense meersen in grote mate bepaald wordt door de waterstanden in het oppervlaktewaterstelsel heeft dit belangrijke gevolgen. Eigenlijk geeft de

referentiesituatie reeds een beeld van wat met een vernattingscenario zou kunnen gerealiseerd worden. Hieruit volgt dan ook dat er reeds maatregelen nodig zouden zijn om het 0-scenario effectief te realiseren (gemiddelde jaren met slechts af en toe een droog of nat jaar). De

potentievoorspellingen gaan ook uit van optimaal natuurbeheer, wat mee verklaard waarom de actuele potenties niet

gerealiseerd worden. 0 100 200 300 NTG1 NTG3 NTG4 NTG6 NTG7 NTG8 NTG9 N a tu u rt y p e re e k s Opp (ha) scenario 1 scenario 0 NTG scenario 0 scenario 1 NTG1 2.3 3.9 NTG3 46.5 54.8 NTG4 157.0 139.8 NTG6 25.4 40.9 NTG7 210.5 217.3 NTG8 155.5 140.6 NTG9 3.2 3.2

Figuur 2-20 Oppervlakteverschillen in de verschillende natuurypereeksen bij scenario’s 0 en 1;

2.4.7 Potentiekaart Scenario 2

(komberging)

De gemiddelde grondwaterstand en de natuurtypegroepen voor scenario 2 staan weergegeven in Figuur 2-26 en Figuur 2-27. Exacte oppervlaktes van natuurtypereeksen of vegetatietypes konden niet bepaald worden omdat de betreffende shape-files

niet beschikbaar waren, maar het is duidelijk dat het aandeel

overstromingstolerante vegetatietypes (NTR3, 4, en 5) zeer sterk toeneemt. De andere types komen nog uitsluitend voor op de zandige opduikingen en aan de

valleirand. In dit scenario kan de 200-250ha

dottergrasland die vooropgesteld wordt in het MWeA nooit gerealiseerd worden.

Figuur 2-21 Gemiddelde grondwaterstand in scenario 0 (actuele situatie). De modelmatig berekende kwelzones zijn gearceerd.

64 Ecosysteemvisie Kalkense Meersen (Wetland)

Figuur 2-22 Duraveg-output vertaald in Natuurtypereeksen voor de referentiesituatie. Voor afkortingen Natuurtypereeks zie Tabel 2-2

Figuur 2-23 Nummers van de deelstroomgebieden die voor het vernattingsscenario gebruikt werden. De gehanteerde stuwpeilen staan tussen haakjes weergegeven (in mTAW)

Figuur 2-24 Gemiddelde grondwaterstand in scenario 1 (vernatting)

66 Ecosysteemvisie Kalkense Meersen (Wetland) Figuur 2-26 Gemiddelde grondwaterstand in scenario 2 (komberging)

68 Ecosysteemvisie Kalkense Meersen (Wetland)

2.5 Inrichtingsvoorstel

Kalkense Meersen senso