• No results found

vernatting oostelijke komgrond

4.4.3 Inrichting en beheer houtwal

Figuur 4-24 Locatie van de huidige bospercelen volgens BWK2.1 (gearceerd) ten opzichte van de geplande houtwal (bruin).

In de Paardeweide-Zuid bevindt zich momenteel slechts ongeveer 2ha bos, waarvan het grootste deel in de zone ligt die als houtwal wordt voorzien (Figuur 4-24). De andere bospercelen liggen in de polder en moeten geherlokaliseerd worden. De houtwal heeft een aantal voordelen: • De openheid van het centrale gebied

wordt gevrijwaard, wat belangrijk is voor heel wat IHD-broedvogels.

• De bosoppervlakte wordt behouden, wat belangrijk is in het kader van de

bosbalans (paragraaf 6).

• De houtwal vormt de natuurlijke verderzetting van de bosgordel op het rivierduin en de houtwal van het Paardebroek.

De houtwal ligt relatief hoog en sluit aan bij nabijgelegen wintereiken-beukenbos (Qs) en eikenberkenbos (Qb) op het rivierduin (Natura2000-habitatcode: 9190). De laagst gelegen zones met ondiepere

grondwatertafel zullen eerder aanleunen bij hatitattype 9160: eikenhaagbeukenbos tot de meest vochtige zone zelfs vogelkers-essenbos habitattype 91E0). Het is dan ook logisch om de soortensamenstelling hierop te laten aansluiten. Zomereik, zachte en ruwe berk en beuk (als soort van latere successiestadia) zijn geschikte

boomsoorten. Lijsterbes en vuilboom

kunnen in de struiklaag aangeplant worden. Concreet betekent dit dus dat alle

aanwezige bos gerooid moet worden en een heraanplanting met een natuurlijker

soortensamenstelling dient te gebeuren.

4.4.4 Inrichting en beheer

drainagegrachten

De Bansloot is (lokaal) diep uitgegraven, waardoor veel kwelwater wordt

weggevangen. Dit is duidelijk te zien aan de samenstelling van het water. Er wordt voorgesteld het onderhoudsbeheer van de Bansloot minder intensief te maken waardoor een natuurlijke verondieping zal optreden. Deze benadering wordt verkozen boven het machinaal gaan aanpassen van sommige dieper uitgegraven zones met steile oevers omdat de bodem ook gevoelig is voor compactie. De oevers zijn bovendien vaak begroeid met waardevolle rietkragen (die zullen uitbreiden bij vernatting) en werken aan de waterloop kunnen het historisch oude karakter van de waterloop aantasten (Figuur 4-11).

4.4.5 Inrichting en beheer vochtige

graslanden

De belangrijkste ingreep bestaat uit het verwijderen van de populierenbosjes in het gebied, zodat een open hooiweidelandschap ontstaat. Bijkomende ingrepen zijn voor de graslanden niet vereist. In de laagste stukken zijn drainagegreppeltjes aanwezig, maar aangezien ze niet erg diep zijn en voor microreliëf zorgen hoeven hier geen aanpassingen aan te gebeuren en kan men ze gewoon laten verlanden.

Voor het herstel van dottergraslanden is intensief hooilandbeheer noodzakelijk. Wanneer we botanisch waardevolle

graslanden beogen, moet gestreefd worden naar productieverlaging door een initieel intensief omvormingsbeheer (Zie

Piesschaert, 2007). Maaien en afvoeren (tot 3 sneden per jaar in de meest productieve hooilanden), is de snelste

omvormingsmaatregel om botanische doelen te bereiken (Zwanepoel, 2000). Het

172 Ecosysteemvisie Paardebroek (wetland)

omvormend maaibeheer met afvoer resulteert doorgaans in een periode van 3-10 jaar in een grotere soortenrijkdom. Na een periode van intensief omvormend maaibeheer kan perceelsgewijs geëvalueerd worden of de maai-intensiteit kan

verminderd worden.

Vochtige ruigtes vragen een extensiever maaibeheer. Er wordt slechts 1 keer per jaar gemaaid in het najaar. Het kan zelfs volstaan om slechts 2 à 3-jaarlijks te maaien. Niet beheren leidt echter tot het ontstaan van moerasstruweel en broekbos (Vandenbussche et al., 2002).

4.4.6 Inrichting en beheer akkers –

ruigtes

Verspreid over het gebied liggen een aantal percelen waar momenteel nog aan

akkerbouw wordt gedaan (ongeveer 5.5 ha). Hier zal dus omvormingsbeheer naar grasland of vochtige ruigte noodzakelijk zijn. Omvorming van akkers naar graslanden gaat meestal gepaard met inzaaien en een periode van zeer intensief maaien om nutriënten af te voeren. Voor de de akkers die omgevormd worden tot vochtige ruigten is verschraling niet zo prioritair. Inzaaien is dan ook niet nodig. Er wordt geopteerd voor spontane

ruigteontwikkeling. Het feit dat de verruiging op het ene perceel van kale grond zal starten en op het andere perceel vertrekkend van grasland zal zeker in de aanvangsjaren een gevarieerder ruigtetype doen ontstaan.

Op langere termijn kan overwogen worden om de hele noordelijke helft van het gebied (ruigtes en struweel) te integreren tot een grotere begrazingseenheid. Met extensieve begrazing kunnen dan zomen ontwikkeld worden in vrij natuurlijk aandoende overgangen van grasland naar struweel (Van Uytvanck en Decleer, 2004) .

Aandachtspunt: In de beginfase moet de uitbreiding van wettelijk te bestrijden soorten zoals de akkerdistel (Cirsium arvense) opgevolgd worden.

Figuur 4-25 Locatie van de akkers (gearceerd) volgens BWK2.1.

4.4.7 Recreatie-infrastructuur en

bebouwing

Aangezien dit een actief werkende potpolder is komt er geen recreatie-infrastructuur of bebouwing in het gebied voor.

4.4.8 Vismigratie

Het belang van de Paardeweide-Zuid voor bovenstroomse vismigratie is onbestaand omdat er geen externe aanvoer van oppervlaktewater is. Dat belet niet dat de Paardeweide zelf als overstromingszone van de rivier van belang is als foerageer- en eventueel ook paaigebied voor bepaalde vissoorten die ook in de Schelde kunnen voorkomen. Indien de monding van de Oude Meer mee in de afbakening wordt opgenomen (5.10) is er wel een

vismigratieknelpunt. Ook al zijn er wellicht nog andere knelpunten op deze waterloop (bijvoorbeeld ter hoogte van RWZI Berlare), toch loont het de moeite om dit knelpunt te saneren en zo de oude kreekarm van de Oude Meer terug gedeeltelijk te laten functioneren binnen het systeem van de getij-Schelde.

4.4.9 Toegankelijkheid

Het gebied is momenteel eigenlijk alleen toegankelijk voor landbouwvoertuigen via 14 korte asfaltstroken die van op de overloopdijk aan de Schelde tot in de graslanden lopen. Aan de overzijde loopt

langs de voet van de Sigmadijk

(binnenkant) een asfaltweg die bij werking van de potpolder onder water komt. Voorts is de volledige Paardeweide zeer goed te overschouwen van op de verharde wegen bovenop de dijken rondom.

4.4.10Afbakeningsalternatief

De noordelijke grens van het studiegebied volgt niet de Sigmadijk, zoals elders in het gebied, maar buigt af langs de veel lagere tussendijk langs de Oude Meer. Deze beek zorgt mee voor de afwatering van Berlare-Donk en ontvangt het effluent van het RWZI-Berlare. Door deze “verloren” strook tussen de Sigmadijk en het eigenlijke GOG mee op te nemen in het MWeA, kan ±1.6ha bijkomend wetland gecreëerd worden als compensatie voor oppervlakte die bijvoorbeeld in de Kalkense Meersen

verloren gaat door bebouwde stroken die nu nog in het MWeA opgenomen zijn of door het uitsluiten van huiskavels uit het oorspronkelijke visiegebied. Voor deze kleine zone wordt vooral aan een

ecologische oeverinrichting gedacht met als habitattypes ondiep eutroof water met rietzomen.

Figuur 4-26 Alternatieve gebiedsafbakening voor Paardeweide-Zuid met inclusie van de Oude Meer. Pijl duidt de plaats aan waar foto (Figuur 4-27) genomen is.

Figuur 4-27. Zicht op de Oude Meer kreek van op ringdijk naar het westen (zie Figuur 4-26).

174 Ecosysteemvisie Paardebroek (wetland)

4.5 Bosbalans

Volgens de boskartering (2001) komt er momenteel slechts 0.95 ha bos voor binnen het polygoon van Paardeweide-Zuid. Als we de conversietabel voor de BWK gebruiken uit Piesschaert et al. (2007) komen we op een iets hoger actueel bosareaal (2.1 ha) (Tabel 4-3). In de synthesenota is geen bos voorzien en zou dit dus netto-verlies van bosareaal zijn, maar in het voorliggende inrichtingsvoorstel wordt er 2.1ha bos voorzien aansluitend op de bebossing van het aangrenzende rivierduin en de

bosgordel die voorzien is rond het

Paardebroek (Piesschaert et al., 2007b). Er is dus een overschot van 1.15 of 0 ha op de bosbalans, naargelang van de gehanteerde maatstaf voor het oorspronkelijke areaal. Er treedt wel een herlokalisering op van een aantal beboste percelen (Figuur 4-24). De beperkte populierenaanplanten in de potpolder worden gerooid en de

compenserende aanplanting gebeurt in de eerder vermelde zone bij Hoge Berg. In het kader van de boscompensatie is de grootte van een gelijkwaardige bebossing gelijk aan de oppervlakte van de ontboste oppervlakte, vermenigvuldigd met een compensatiefactor die afhankelijk is van de boomsoortensamenstelling. Voor inheemse boomsoorten geldt een factor 1.5 tot 2, afhankelijk van de oppervlakte die de inheemse soorten in de ontbossing innemen. In Paardeweide-Zuid kan alleen voor bwk-code lhb een hogere

compensatiefactor ingeroepen worden, maar de 0.25ha in kwestie valt binnen de beboste zone uit het inrichtingsplan en kan dus gewoon omgevormd worden.

Aan de Paardeweide-Zuid moet de ringdijk aangepast worden. De verhoging van de ringdijk kan mogelijks een deel van het meest oostelijk gelegen bosperceel innemen (beperkte oppervlakte). Dit bijkomend bosareaalverlies kan, indien nodig, gecompenseerd worden door de geplande houtwal iets breder te maken.

Tabel 4-3 Bosverdeling in Paardeweide-Zuid volgens BWK 2.1

Eeenheid Beschrijving Opp (ha)

lh

populierenaanplant op vochtige

grond 0.37

lhb

populierenaanplant op vochtige grond met elzen en/of

wilgenondergroei 0.25

lhi

populierenaanplant op vochtige

4.6 Paardeweide-Zuid en de