• No results found

De belangrijkste ingreep bestaat uit het verwijderen van de bosjes en een paar geïsoleerde bomen in het gebied, zodat een open hooiweidelandschap ontstaat.

Bijkomende ingrepen zijn voor de graslanden niet vereist. In de laagste stukken zijn drainagegreppeltjes aanwezig, maar aangezien ze niet erg diep zijn en voor microreliëf zorgen hoeven hier geen aanpassingen aan te gebeuren en kan men ze gewoon laten verlanden. In het Grote zegge-stuk moeten de relatief diepe drainagegrachten wel verondiept worden (5.2.1.1).

Voor het herstel van dottergraslanden is intensief hooilandbeheer noodzakelijk. Wanneer we botanisch waardevolle

graslanden beogen, moet gestreefd worden naar productieverlaging door een initieel intensief omvormingsbeheer. Maaien en afvoeren, 2 sneden per jaar (tot zelfs 3 in

194 Ecosysteemvisie Paardebroek (wetland)

de meest productieve hooilanden), is de snelste omvormingsmaatregel om

botanische doelen te bereiken (Zwanepoel, 2000). Het omvormend maaibeheer met afvoer resulteert doorgaans in een periode van 3-10 jaar in een grotere

soortenrijkdom. Na een periode van intensief omvormend maaibeheer kan perceelsgewijs geëvalueerd worden of de maai-intensiteit kan verminderd worden. Grote zeggevegetaties vragen een

extensiever maaibeheer. Er wordt slechts 1 keer per jaar gemaaid in het najaar. Het kan zelfs volstaan om slechts 2 à 3-jaarlijks te maaien. Niet beheren leidt echter tot het ontstaan van moerasstruweel en broekbos (Vandenbussche et al., 2002).

5.4.6 Inrichting en beheer akkers –

ruigtes

Op de noordelijke zandopduiking wordt op een aantal percelen momenteel nog intensief aan akkerbouw gedaan. Hier zal dus omvormingsbeheer noodzakelijk zijn. Omvorming van akkers naar graslanden gaat meestal gepaard met inzaaien en een periode van zeer intensief maaien om nutriënten af te voeren. Het streefbeeld voor deze akkers is echter voedselrijke zoomvormende ruigten, waardoor

verschraling niet zo prioritair is. Inzaaien is dan ook niet nodig. Er wordt geopteerd voor spontane ruigteontwikkeling. Het feit dat de verruiging op het ene perceel van kale grond zal starten en op het andere perceel vertrekkend van grasland zal zeker in de aanvangsjaren een gevarieerder ruigtetype doen ontstaan.

Op langere termijn kan overwogen worden om de hele noordelijke helft van het gebied (ruigtes en struweel) te integreren tot een grotere begrazingseenheid. Met extensieve begrazing kunnen dan zomen ontwikkeld worden in vrij natuurlijk aandoende overgangen van grasland naar struweel (Van Uytvanck en Decleer, 2004) .

Aandachtspunt: In de beginfase moet de uitbreiding van wettelijk te bestrijden soorten zoals de akkerdistel (Cirsium arvense) opgevolgd worden.

5.4.7 Recreatie-infrastructuur en

bebouwing

Recreatie-infrastructuur komt alleen voor in de beboste zuidwestelijke hoek. Deze zone wordt ontbost en de aanwezige bebouwing en exotische beplantingen moeten

verwijderd worden. Er bevindt zich ook een kleine vijver in het gebied (ongeveer 30 op 15 m. Deze kan na herinrichting als poel blijven bestaan. De herinrichting zal voornamelijk bestaan uit:

• volledig afvissen

• verwijderen van eventuele oeververstevigingen en andere artefacten

• herprofileren van de oever (waar nodig) • verwijderen van sliblaag

Andere bebouwing is niet in het gebied aanwezig, maar de geplande locatie van het rietbekkentje ligt wel in de tuin van een huis en loopt tot net tegen de bebouwing, wat mogelijk tot conflictsituaties kan leiden.

5.4.8 Vismigratie

Door het plaatsen van een stuw ontstaat een migratiebarrière tussen het

Paardebroek en de verder stroomafwaarts gelegen Scheldebroeken. Het belang van het Paardebroek voor vissen en vismigratie lijkt op dit moment echter niet zo groot, enerzijds omdat er geen aansluitende waterlopen zijn stroomopwaarts van het Paardebroek, anderzijds omdat de barrière ter hoogte van het pompgemaal aan het Pottebroek veel fundamenteler van aard is voor de uitwisseling tussen de Schelde en de aangrenzende wetlands. Dit knelpunt moet dus eerst gesaneerd worden. Als er regelbare stuwen geplaatst worden is tijdelijke migratie altijd mogelijk door het stuwpeil gedurende een bepaalde periode te verlagen.

5.4.9 Toegankelijkheid

Het gebied is momenteel toegankelijk via een onverhard, doodlopend zijwegje van de N467, en langs het noorden via een

doodlopend landwegje parallel met de centrale drainagegracht. Deze

toegangswegen kunnen behouden blijven en eventueel verbonden worden om de nodige beheerswerken te vergemakkelijken, maar gemotoriseerd verkeer moet absoluut vermeden worden om de verstoring in dit kleine gebied te minimaliseren.

5.4.10Afbakeningsalternatief

De oostelijke kant van het Paardebroek is in het huidige MWeA nogal eigenaardig

afgebakend. De grens loopt schuin door de percelen, die volgens de gewestplannen aan beide zijden een identieke bestemming hebben. Het lijkt dan ook logischer om de gebiedsgrens meer naar het oosten op te schuiven tot tegen de N467. Hierdoor zou het gebied 2.28ha groter worden zonder de bedrijvenzone en 3.83ha indien ervoor gekozen wordt om de storende hangar en bijhorende terreinen mee op te nemen in het inrichtingsplan. De bufferende bosgordel kan hierdoor meer opschuiven waardoor ook meer ruimte beschikbaar wordt voor de benodigde graslandoppervlaktes. Deze

kleine en logische uitbreiding van het gebied kan een compensatie zijn voor areaalverlies ten gevolge van bebouwde stroken die nu nog in het MWeA opgenomen zijn (bijvoorbeeld in de Kalkense Meersen).

Figuur 5-19 Alternatieve gebiedsafbakening voor het Paardebroek

De alternatieve inrichting en de

beheeropties worden getoond in Figuur 5-20 voor de maximale uitbreiding (inclusief de loods).

196 Ecosysteemvisie Paardebroek (wetland)

Figuur 5-20. Inrichtingsvoorstel met natuurdoeltypen en beheeropties voor Paardebroek met alternatieve afbakening en met helofytenfilter

5.5 Bosbalans

Volgens BWK2.1 komt er momenteel 4.65 ha bos voor binnen de MWeApolygoon van het Paardebroek. In het inrichtingsvoorstel (met aanleg van het rietbekken) wordt er door de aanleg van een houtwal 5.06 ha (of 6.3 ha indien perimeteruitbreiding aanvaard en voor de omlegging van de waterloop gekozen wordt) nieuw bos voorzien. Er is dus een overschot van 0,41 ha (of 1,7 ha) op de bosbalans.

In het kader van de boscompensatie is de grootte van een gelijkwaardige bebossing gelijk aan de oppervlakte van de ontboste oppervlakte, vermenigvuldigd met een compensatiefactor die afhankelijk is van de boomsoortensamenstelling. Voor inheemse boomsoorten geldt een factor 1.5 tot 2, afhankelijk van de oppervlakte die de inheemse soorten in de ontbossing

innemen. In het Paardebroek komt bos met inheemse soorten voor (BWKcodes ‘n’ [loofhoutaanplanten] en ‘lhb’

[Populieraanplant op vochtige grond met elzen en/of wilgenondergroei]) en geldt een compensatiefactor 2. De te compenseren oppervlakte is met andere woorden dubbel aan de ontboste oppervlakte (3.56 * 2 = 7.12ha). Dit zorgt voor een netto tekort op de bosbalans van 2.06 ha (of 0.82 ha indien uitbreidingsscenario met omlegging). Het Paardebroek heeft geen rechtstreekse veiligheidsfunctie en er is dus geen bijkomende areaalverlies door nieuwe dijken die moeten aangelegd worden.

198 Ecosysteemvisie Paardebroek (wetland)

5.6 Paardebroek en de IHD’s

5.6.1 Soortniveau

5.6.1.1Broedvogels

Gezien de relatief kleine oppervlakte van het gebied zijn de broedpotenties redelijk laag. Vooral vogels die kunnen broeden in kleinere riet/ruigte-vegetaties krijgen in het Paardebroek een kans, zoals blauwborst en rietzanger. De oppervlakte dottergrasland is in principe te klein voor weidevogels zoals de grutto, maar omdat het Paardebroek aansluit op de veel grotere Paardeweide-Zuid, waar grotere geschikte

broedoppervlaktes voorkomen en waar de soort nu ook al broedt, lijkt de berekende potentie voor het Paardebroek niet onrealistisch. Het verschil tussen de MWeAcontour en de uitgebreide perimeter is klein en vertaalt zich in minieme

verschillen naar broedvogelpotentie (Tabel 5-3).

Tabel 5-2. Habitatoppervlakten gerealiseerd na inrichting of opgenomen in Synthesenota (Couderé et al., 2005).

Oppervlakte Oppervlakte Oppervlakte

Habitat Synthesenota na inrichting MWeAcontour contourwijziging (uitbreidingsalternatief maximaal) RBB-Cal Dottergrasland 15 8.9 9.8 91EO Elzen-vogelkersbos 0 5.1 5.9 RBB-Phr Rietland 0 1.3 1.4

RBB-Car Grote zegge 0 2 3.4

6430 Voedselrijke

zoomvormende ruigten