• No results found

MUNTERS' NOBELE POGING

In document OVORM: SIGNATUUR M (pagina 56-83)

Omkijkend zag Munters nog juist den terugwijkenden hoed-rand van Durieu en zijn hand, die het portierraampje optrok;

hij had dus nog even willen wuiven; nu ja, dat was dan mis-lukt, ze hadden elkaar toch afdoend goeiendag gezegd.

In snel verhaastend tempo schoten de volgende wagens voor-bij, met uithangende menschenlijven, n wapperarmen en schreeuwmonden, maar het geluid verstierf weldra; in de nu achtergebleven donkere gracht tusschen de perrons glommen de verlaten rails.

Er gingen maar luttel wegbrengers naar de uitgangstrap; elf uur en een weeksche dag; onder de kap, hoog en zwart als een enge sterlooze hemel, lagen de perrons en de seinhuizen met de goor berookte reclameborden en hier en daar, ordeloos ver-spreid en vcr, wat roode en groene oogen al staarvisioenen in een slapeloozen nacht.

Munters had geen haast, zijn avond was voorbij, maar hij liep toch wat jachtig, in nooit geheel bezworen trein koorts, de steenen trappen af.

Beneden in de viadu tgang, was het even gezelli er door de nauwere omslotenheid; er straalde een koesterend licht uit miniaturigc wink Ikastje , maar het tochtte, en haastig, met een nijdige huivering, ze tt hij zijn kraag op.

Er stond een juffrouw te praten met een stationsbeambte, een stevig vrouwspersoon met een harde soliditeit in haar vormen, in de verweerde roode gelaatskleur en de angstwek-kend vrijmoedige oogen; ze ging in een simpele grauwe klee-ding, een regenmantel of zoo iets en een zwarten hoed; om haar arm droeg ze een band met letters er op.

108 MUNTERS' NOBELE POGING

Munters begreep: zoo'n juffrouw van de zedepolitie of van een Tehuis voor vrouwen, die argelooze meisjes - Munters geloofde niet al te vast in het bestaan van die soort - welke op bon avontuur naar de stad trokken of er heen gelokt werden door handelaars in blanke slavinnen, tijdig opving en naar een veilig adres bracfit.

Nu ja, een goed werk, best, prachtig; moest je roeping voor hebben en een flinke dosis idealisme en en scherp omlijnde notie van zonde en braafheid; Durieu zou er dadelijk een heele boom over opzetten, als hij nu nog bij hem was.

Gek, hij wist eigenlijk niet of hij Durieu nu miste of dat hij blij was hem kwijt te zijn.

"Je bent 'n geboren leeraar!" had hij hem daarnet nog toe-gevoegd, niet heelemaal sarcastisch, met een ondergrondsch hatelijkheidje: Schoolmeester!, want waarachtig, Durieu wàs een leeraar, een docent in humanitoria.

Wat hij zei was altijd klaar en raak en soms verrassend als een echo van je eigen gedachten, die je, zonder dat je wist waarom, altijd voor je hield.

Weerleggen kon je hem nooit iets zoom in als louter tegen-spreken, je kreeg er trouwens geen kans voor, want Durieu praatte maar door en sneed de aanvang van je b denking, zoo je die wou opperen, altijd af met een handgebaar en stemver-heffing, om daarna je onuitgesproken bezwaar verrassender wijze dadelijk te onthalzen.

En toch ontstemde dàt niet zoo z er, het gaf enk I een gevoel, terker, een overtuiging van je eigen minderwaardigheid, dat op den duur echter wel drukk n ging; altijd aan de voeten vatl oen M ester!

Hem, Munters, verweet hij staag zijn gebrek aan altruïsme, zijn egocentrische levensopvatting, zijn chronisch gebrek, zijn aperte onwil om eens een enkele maal zijn eigen persoonlijk

M NTERS' NOBELE POGING 109

belang op den achtergrond te schuiven en eens eenmaal iets te doen, iets goeds, iets nobels.

Tja ... 't wàs zoo ... 't was zoo. Soms hinderde het 'h m zelf wel eens; buiten kelners en tramconducteurs en zulke lieden zei nooit iemand dankje tegen hem; hij had nu eenmaal geen neiging om te geven, hij kocht en hij betaalde en daarmee was de transactie uit.

"Je mist door die levensopvatting veel meer dan je bereikt"

had Durieu gezegd en citeer-wellusteling als hij was, had hij vermanend er achter gevoegd: "Auch ein Klaglied zu sein lm Mund der Geliebtell ist herrlÎeh!"

Munters had eens gemeesmuild 11 een grofheidje gepreveld, maar diep in zijn hart had hij toch geweten: De kerel heeft gelijk.

Alleen, en dat is altijd het bezwaar bij zulk soort vermaningen, scharrel in de gauwigheid maar eens een "Gcliebtc·· op, voor wie je een "Klaglied" kunt worden.

Buiten mistte het, een natte mist, die alles klam maakte, het asfalt glom en ct lantaarns brandden in damphoezen; de stem van een taxi-chauffeur riep hem aan uit een vernevelden hoek, waar een paar sobere Iichtoogen naargeestig staarden; verderop tjingelden de onzichtbare trams, bliksemvol1ken schoten blauw lIit de trolley-draden.

Een taxi ... ? Trammen? Nee, hij zou maar loopen, ze hadden na tafel nogal achter de sherry-brandy gezeten en zoo'n beetje nattigheid tegen zijn gezicht deed wel deugd.

Op den trottoirrand stond een meisje, slank figuurtje in een verpleegsterskostuum ... of niet?

Ja

toch ...

Ze scheen onzeker, keek rond en als Munters voorbijging trof haar blik zijn oogen; er was een vraag in meende hij, een zekere hulpeloosheid sprak er uit. Hij wendde zich om.

"Zoekt U iets?"

"Blieft U?"

Ze trad op hem toe.

110 MUNTERS' NOBELE POGING

"Of U iets zoekt."

Ze lachte wat verlegen.

"Ik ... ben hicr niet bekend."

Munters dacht even aan de juffrouw met den band om den arm, maar welbeschouwd kon hij zelf even goed als herder optreden en mogelijk ... ze zag er lang niet onaardig uit met dat simpele hoedje, al maakte de mist de waarneming 'n beetje Thijs Maris-achtig, maar heldere blauwe oogen had ze en blond Ihaar vermoedde hij.

"Ja ... waar moet U wezen?"

Ze haalde haar schouders op.

"Is U verpleegster?"

"Verpleegster? Ikke? ... 0 ja ... ja meneer."

Ze scheen even wat verward.

"Nou en waar moet U dan naar toe?"

"Dat is 't juist ... ik ben 't adres kwijt."

,,'t Adres kwijt. Van 'n verpleging?"

"Ja."

"Hoe heeten die menschcn dan?"

"Dat weet ik ook niet meer."

Munters aaf haar een knipoogje, maar ze reagcerde niet.

"Hoe zit dat dan?"

"Ik had het op een papicrtje, maar dat bcn ik kwijt .... "

Ze schecn op punt om in tranen uit te barsten en Munters voelde iets van zelfverwijt om dat knipoogje.

"Dat 's gekker ., sprak hij heel ernstig.

"Ik wect niet, wat ik beginnen moet."

Haar tem beefde, schoot al hoog.

"Nou, maak U nu maar nict zenuwachtig," sprak hij: "In welke straat was het?"

"Geen straat... 'n gracht, geloof ik... Keizersgracht ....

of ... e ... Herrengracht ... Kan dat?"

MUNTERS' NOBELE POGI 'G 111

"Kuiken," dacht Munters en hij zei: "Ja dat kan ... maar ...

U weet 't nummer niet?"

"Nee."

"Tja ... zoek het dan maar uit."

Hij stond nu vlak bij haar en een zachte geur, die uit het bontje, dat ze om den hals droeg, scheen te komen, was hem zeer welgevallig. Nu ja, hij had wel geen Dr. Ruardi natuur, maar als je 'n kans kreeg ...

"Heeft U hier geen familie of kennissen?"

"Geen mensch."

"Waar komt U vandaan?"

Ze aarzelde blijkbaar.

"Waarom ?"

"Nou ja, als U 't niet zeggen wilt ... "

Hij haalde gemelijk zijn schouders op.

"Van den Helder", zei ze dan.

"Met den trein meegekomen?"

"Ja."

"Zonder bagage?"

Nu speurde hij onmiskenbaar wantrouwen in haar blik, maar ineens zei ze snel:

"M'n koffer komt achteraan. 't Was zoo ineens. 'k Had geen tijd. "

Hij aarzelde .

.. Ja ... wat wilt U? Wilt U met mij meegaan ... en willen we dan zien ... kunnen we eens overleggen ... 't is hier zoo ...

Even in een café ... T' Ze knikte.

"Misschien vinden we het papiertje met het adres dan nog, als we in 't licht zijn."

"Ja, dat 's goed, meneer."

Ze liep dadelijk mce en hij vond nu toch wel iets ontroerends in die vertro~welijkheid; vlug loopend en voorzichtig uitkijkend

112 MUNTERS' NOBELE POGING

gingen ze 't plein over, aanvankelijk zwijgeQd, langs de herrie van de trams, die verraderlijk aanschoten uit den mist.

Dan waren ze op 't veilige Damraklrottoir.

"Welk café had U gedacht?" vroeg ze ineens.

Hij haalde zijn schouder op.

,,'k Weet niet, er zijn er zooveel. Waarom?"

"Zoo maar ... je kunt niet overal ingaan."

Even was hij nijdig, maar dan meende hij te begrijpen.

"Nou ja, maar waar ik U breng ... " sprak hij dan met een terechtwijzend n glimlach.

,,0, ja ... "

"Of wil ik U 't politiebureau wijzen?"

Ze bleef ineens staan.

"Politiebureau ... ?"

Hij hoorde de verontwaardigde angst in haar stem.

,,'t Is maar gekheid" stelde hij gerust en hij vond zichzelf nu toch wel een goedhartig type. "Ik zei het maar zoo. Als U mij soms niet vertrouwt."

,,0, maar ik vertrouw U best."

Er was nu heusch iets vleiends in haar stem, dat Munters bepaald week maakte.

"Geef me dan maar 'n arm," zei hij, ineens en beetje verl iefd en begeerig naar haar aanraking; dad lijk voelde hij haar handje door zijn lIeboog-hoek dringen.

"Zoo ... 't is of wc elkaar al jaren kennen, hé?" zei hij blij.

Ze lachte en knikte

"Maar kind .. .' Hij be loot maar haar nu te tutoyeeren zon-der klaarheid of dit hem werd ingegeven door een vaderlijk gevoel of door een drang naar grooter intimiteit. "Maar kind ...

't is toch eigenlijk 'n raar avontuur voor je, hé? Alleen in ZOO'11

oroote stad en dan 's avonds."

"Ja49 '

"Goed, dat je mij trof."

MUNTERS' NOBELE POGING 113

"Nou."

Haar handje omklemde even in dankbaarheid zijn pols; ga een kneepje.

Hij koos een tafeltje in het getemperde licht van een paar -rooden schemerluchter.

'Ze zat met haar rug naar de lamp, haar oogen keken hem aan uit den donkeren schaduwrand van haar hoed en Munters ervoer, dat hij zich toch had vergist in de kleur van die oogen; ze waren niet blauw, maar bruin en ook het kortgeknipte haar, dat rond de kleine oortjes hing en boven het geschoren nekje, was eerder donker dan blond. En ten slotte scheen het hem ook to , dat de kleeren, die ze droeg, toch eigenlijk geen verpleegster -kostuum vormden. De mist had zijn waarneming dus wel ver-troebeld.

Het stelde hem teleur; een verpleegster, een nonnetje, een heilsoldaat je desnoods, die hadden nog veel meer een piquant-ridderlijk element in zijn optreden kunnen brengen.

,Wat drink je," vroeg hij achteloos, to n de kelner kwam.

Ze haalde h ur schouders op.

"Out ... ik weet niet, meneer ... ik kom nooit in een café."

Hij glimlachte weer, knikte haar toe; die onervarenheid was in ieder geval toch lief.

"Iets verwarmends dan maar. Een warme wijngrok en ee cogna-egrok," best Ide hij. "En 'n stuk cake!" 'riep hij den kelner nog na. "Nou kindlief, zeg me nu eerst je naam es."

Hij dacht op dat oogenblik aan Durieu' vermaning en besloot zijn vaderlijke houdig nu verder heelemaal en zuiver te han -haven.

"Lien, meneer. Mooie naam, hé?" vroeg ze, niet zonder schalkschheid.

"Nou! Maar Lien, kijk dan nu eerst eens goed, of je dat papiertje soms nog vindt."

Kassian.

114

Ze had haar marokijnen taschje al geopend, knipte glimmende sluitinkjes open en dicht, haalde een zilver schakelbeursje te voors'chijn, maar al zoekend schudde ze reeds het hoofd.

,,'t Is cr toch niet in. In den trein is 't al weggeraakt. Hier zat 't; 'k w et 't z ker. Even voor d tr i n stilstond, heb ik m'n zakdoek er nog uitgehaald en toen ik buiten 't station kwam, was 't weg. '11 Toestand!"

Hij schudde het hoofd in vage onzekerheid.

"Ik dacht eigenlijk, dat je verpleegsterskleeren aan had."

Z keek hem aan.

"Die zitten in me koffer; dat zei ik immers."

,,0 ja, die koffer ... maar ik dacht, dat je ze aan had."

Ze lachte.

"Ja, ik dacht ook al, hoe weet U, dat ik verpleegster ben ... "

,0 ... dacht je dat?"

Hij vroeg het nog 'n beetje gemelijk èn met een achterdocht, die hij wou laten voelen, maar dan meteen, besefte hij hoe onredelijk hij was; het meisje had toch niet kunnen hipen, dat hij iets verkeerd zag.

,,Maar nfin, je bent toch verpleegster?"

"Nou, en of."

De kelner bracht de dampende Tlazen en een punt cake.

"Eerst maar eens drinken voor de schrik," zei Munters nu weer op zijn vadertaan.

Z.e nam haar glas op, hief het hoog.

"De tri sche,' zei ze.

Munters keek verrast.

"Hoe kom je daaraan?"

"Waaraan ?"

"Aan die uitdrukking?"

"Mag ik dat niet zeggen?

"Wel ja ... "

Hij had een vaderlijk lachje en chudde vriendelijk het hoofd,

MUNTERS' NOBELE POGING 115

toen ze meteen als vanzelfsprekend het stuk cake naar zich toe trok en er gretig van ging snoepen.

"Ook 'n stukje?" vroeg z~ ineens.

"Nee kindlief, eet maar op, hoor. Is 't lekker?"

"Nou ... reken maar ... fijn!"

Het strijkje begon aán zijn laatste nummer, wat het spreken belette; toen ze binnen kwam n, wa het lokaal nog vol ge-weest, maar stilaan waren er groote gaten gevallen in de ge-lijkmatige bezetting; nu leken, omgekeerd, de enkele tafeltjes met plakkers wel gaten in de strakke leegte der verlaten zaal.

Maar 't verhoogde toch het gevoel van knusse intimiteit, dacht Munt rs; zij beiden, tezamen in hun hoekje als op een gezellig klein eiland in een groot meer.

Zijn gedachten gingen wat warr lend.

" Je moest vanavond toch in een verpleging zijn?" schoot

ineens zijn twijfel weer los.

Ze stak jui t een stuk cake in haar mond, schudde hevig het kopje en haar oogen sperden groot.

"Morgenavond ... "

,,0 ... je zei toch, vanavond, dacht ik ... op een van de grachten ... "

"Ikke? ... Vanavond? .. Dacht U dat?"

"Ja .

~

."

"Gerust niet. Ik zou vanna 'ht bij me vriendin slapen, dat was afgesproken. Die had me geschreven. dat ze aan dc spoor zou zijn. Maar laat dat dier nou wegblijven en mij alleen laten ... "

,,0 ... en je w et het adres van die vriendin ook ni t?"

"Nee ... dat stond toch op dat papiertje ... "

"Zoo ... ? Ah juist ... dat heb ik dan verkeerd begrepen. Ze zal misschien bij een anderen uitgang hebben gewacht, er zijn er zooveel ... "

Ze haalde haar schouders op.

"Schiet ik wat mee op ... "

116 MUNTERS' NOBELE POGING

Hij lachte.

,Nee, zeg dat wel. Als ze dat thuis in den Helder nu eens wisten, dat jij nu zoo hier .. :'

Ze sloeg haar oogen met een gebaartje ten hemel.

,,'k Zou wat moeten hooren. Me moeder was er toch al zoo tegen, dat ik alleen ging. Maar afijn, altijd thuis zitten, kom je ook niet erder mee, wat zegt U? En thuis is 't ook altijd werken, de wasch en vOOr de kinders zorgen ... afijn, 'k zal niet zeggen, je blijft er gezond bij ... ."

Ze babbelde nog even door.

"Gretchen," dacht Munters "Gretchell ... doch schmeckt das Essen, schmeckt die RuM . .. maar hij vond nu toch wel weer veel aantrekkelijks in de gemeene rol, die Faust tegenover zijn .. Ahnungsvoller Engel" speelde. Evenwel, hij dacht ook aan Durieu's v rmaan en peinsde over een compromis. Zijn vader-lijke houding in toon en gebaar was in ieder geval -een goed begin, al choot het snel door zijn geest, dat hij die ontleende aan alle Tartuffe's en Pecksniff's uit de wereldliteratuur.

Edoch de zelfbeheersching de zelfopoffering was als experi-ment immers nieuw VOor hem. Het golè een proefneming, meer niet. En proeven mislukken soms. Ja. ja. Daar zijn het proeven voor. Hij had dan toch getracht naar een edel gebaar en ook het pogen kan schoon zijn.

Om het argelooze kind voor erger te b hoeden - ja, dàt in ieder geval, want als hij haar aan haar lot overliet niet waar ...

- maar om haar dan voor jat ergere te lIJ hoeden, zou hij beginnen met haar mee te nemen naar zijn kamer en trachten, nu ja, ernstig pogen, haar daar in argeloosh id te evenaren.

Gut, heel g woon, en nochtans e ht ridderlijk. Ki sch en levens hui elijk van zelfsprekend, haar op zijn divan in d zit-kamer laten slapen. En dan met een kneepje in haar wang zeggen: nu kindje, slaap maar lekker hoor en doe maar of je thui bent; er komt hier niemand en mo ht je wat noodig

MUNTERS' NOBELE POGING 117

hebben, dan kun je mij gerust roepen, ik slaap hiernaast, ge-zellig vlak bij hé? En dan op en zangtoontje: Wel te rusten! ...

Zijn gedachtedroom stuitte: Lien's oogen keken hem aan en hij meende, dat ze lachten, doch wijl hij, nog in zijn bescher-mersrol, ernstig bleef, verdween ook bij haar de lach en toen wist hij ineens niets anders te zeggen dan:

"Tja, daar zitten we!"

Nu lachte ze vrij uit.

"Ja, daar zitten we!"

Ze lepelde de suiker uit haar grockje, zoog op een citroen-pitje, spoog het met een grappig sputterend spuuggeluidje terug in haar glas .

"Je bent niet bang, geloof ik."

"Wel nee, meneer. Waarom zou ik bang zijn ... ?"

"Dom meiske ... "

Zijn oogen knepen kleintjes vaderlijk, en hij vond zijn toon nu zéér geslaagd.

,,Blieft U?"

"Als ik je nu eens in de steek liet? Hé?"

"Dat doet U toch niet."

Ze lachte weer, 'n beetje overmoedig, begreep hij, in haar kinderlijk vertrouwen op hem.

Heel ernstig en bijna dreigend sprak hij dan:

Nee maar ik weet heusch 11iet goed, kindlief, wat ik met je

"

,

moet beginnen."

"Dat zal wel ... 1" giechelde ze ongeloovig.

"

De toestand is heel delicaat, me kind, heer delicaat ... "

begon hij, maar ineens schoot het hem te binnen, dat bij de uitvoering van zijn plan het delicate element niet aangero rd mocht worden ... Argeloos ... argeloos!

Zijn gedachten dreven weer den verkeerden kant uit.

"Nog zO.1'n glaasje?" vroeg hij dan maar.

118 MUNTERS' NOBELE POGING

"Ik wel, meneer," zei ze dadelijk en nonchalant bestelde hij ook VOor zichzelf een tweede cognacgrok.

Als ze eens teveel dronk, beschonken raakte en hij haar dan verleidde! Dat zou wel volgens de geldende moraal het summum van gruwbare - of hoe heette dat - laaghartigheid zijn. "En boet' er schendigh mee zijn' godvergeten lust."

~ ij zuchtte en verlangde plots naar Durieu's tegenwoordig-heid en zelfs naar de juffrouw met den band om den arm.

Er zijn soms moeilijk oogenbilkken in een mannenleven.

Intusschen moest hij nu toch zijn plan gaan ontvouwen.

"Weet je, kind" prak hij even later, na een diepen tcuO' uit

.. t:>

zIJn tw ede glas, terwijl hij zijn blik in vreemd starende aan-dacht vestigde op het aftippen van zijn sigarettenpeukje in de aschbak ... "ik had zoo gedacht ... 't zal maar 't beste zijn ...

en 't veilicYste ... dat je ... dinges .... dat je met mij mee naar huis gaat ... "

Zijn stem was 'n beetje onvast en daar ze niet dadelijk ant-woordde, durfde hij ook niet opkijk n, speelde maar zoo'n beetje met een afgebrande lucif r.

,,0, U woont zeker op kamers?"

Ze vroeg het met een gemoedsrust, die hem even verbijsterde.

,,) a . .. hoe zoo?"

Hij keek haar wat s huwaan.

"Z ggen ze dan niks"

"Hoe ... wie .... wat bedoel je?" vroeg hij onthutst.

"Nou, zoo maar ... "

Hij hoestte, dronk zijn glas leeg. Voelde ze nu toch zelf, dat de situatie dan wat krom werd? Of was het anders? schrok

Hij hoestte, dronk zijn glas leeg. Voelde ze nu toch zelf, dat de situatie dan wat krom werd? Of was het anders? schrok

In document OVORM: SIGNATUUR M (pagina 56-83)