• No results found

Wetenschappelijkheid van annotaties

6 Multicriteria-benadering

Ook op de theorie van Lakatos kwam kritiek, bijvoorbeeld van Paul Feyerabend. Hij stelde zich de vraag waarin de methodologie van een onderzoeker die Laka-tos aanhangt zou afwijken van iemand die wars is van methodologische spelre-gels, en kwam tot de conclusie dat er geen verschil hoefde te bestaan.130 Het probleem dat Feyerabend blootlegde, was dat de theorie van Lakatos (en die van Kuhn) louter een beschrijving geeft van hoe theorieën hebben overleefd, maar geen richting geeft aan onderzoekers ten aanzien van wat goed (wetenschappe-lijk) onderzoek is.131 Feyerabend beschouwde ‘anything goes’ als de enige me-thodologische regel in de theorie van Lakatos (en Kuhn) aan de hand waarvan wetenschappelijkheid en vooruitgang in de wetenschap kon worden verklaard.132 Wetenschap en de ontwikkelingen en vooruitgang daarin waren te complex om er bruikbare algemene methodologische regels uit te distilleren.133

Feyerabend, en sterker, Larry Laudan, hebben voorts het onderscheid tus-sen wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk, en het onderscheid tustus-sen we-tenschap en pseudowewe-tenschap ter discussie gesteld dan wel als diffuus

129 Vergelijk de eisen die sommigen thans stellen wil de ene theorie het van de ander kunnen winnen, zie bijvoorbeeld Singleton & Straits 2005, p. 20.

130 Feyerabend 1975, met name op p. 186-187. Zie voorts p. 175, waar hij de epistemological anarchist introduceert, daarmee het perspectief aangevende waarmee hij Lakatos’ opvat-ting analyseert.

131 Feyerabend 1975, p. 185.

132 Feyerabend 1975, p. 296.

133 Feyerabend 1975, p. 295 e.v. Zie voorts Bunge 1982, p. 372. Het ‘anything goes’ en ‘against method’ van Feyerabend moet overigens niet worden opgevat als kritiek op het nut van iedere vorm van methodologie, maar vooral als kritiek op eerdere voorstellen en als bewijs dat alle methoden, zelfs de meest voor de hand liggende, beperkingen kennen, zie p. 32.

merkt.134 Verschillende auteurs zijn nog op zoek gegaan naar criteria of ge-zichtspunten aan de hand waarvan wetenschap van pseudowetenschap kan wor-den onderscheiwor-den, maar de belangstelling lijkt te zijn afgenomen in vergelij-king met de jaren waarin Popper, Kuhn, Lakatos, Feyerabend, Laudan, et cetera discussieerden over de wetenschappelijkheid van onderzoek. Dat de vraag naar de wetenschappelijkheid gaandeweg naar de achtergrond is verdrongen, is mo-gelijk te verklaren door een afgenomen behoefte en noodzaak van wetenschap-pers om hun werkwijze te verantwoorden. Wetenschappelijk onderzoek en de manier waarop het dient te worden uitgevoerd, staat niet of nauwelijks ter dis-cussie in vergelijking met bijvoorbeeld de 17e eeuw, toen wetenschap concur-rentie had van onder andere de kerk en bovendien de gehanteerde werkwijze in wetenschappelijke studies nog niet algemeen aanvaard was.135

De aandacht is, in plaats van naar de wetenschappelijkheid van onder-zoek, voor een belangrijk deel uitgegaan naar epistemologische vragen over wat kennis is, hoe het kan worden achterhaald en wanneer het relevant is. Degenen die zich zijn blijven richten op het onderscheid wetenschappelijk/niet-wetenschappelijk, hebben een multicriteria-aanpak ontwikkeld, die bestaat uit een hoeveelheid aan indicatoren aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of sprake is van wetenschap of van pseudowetenschap.136

134 Zie met name Laudan 1983, p. 111-125. Zie voorts Feyerabend 1975, bijvoorbeeld op p. 296 e.v., waar wordt gewezen op overeenkomsten tussen mythes en wetenschap, alsook op de waarde van niet-wetenschappelijke ontdekkingen en praktijken en op de invloed hiervan op wetenschappelijk onderzoek.

135 Gutting 2000, p. 431.

136 Pseudowetenschap wordt onderscheiden van onwetenschappelijk en niet-wetenschappelijk, hoewel discussie bestaat over de criteria waar aan dient te zijn voldaan wil sprake zijn van een van de drie termen. Overeenstemming bestaat echter over het feit dat sprake moet zijn van niet-wetenschappelijkheid om van pseudowetenschap te kunnen spreken. Om die re-den veronderstel ik dat de criteria die zijn geformuleerd om van pseudowetenschap te kun-nen spreken, ook gelden voor niet-wetenschappelijk onderzoek. Onwetenschappelijk wordt gelijkgesteld met slechte wetenschap door onderzoekers die tevergeefs wetenschappelijk proberen te zijn. Zie voor het voorgaande, met verdere verwijzingen, Hansson, S.O. (2003). ‘Science and Pseudo-Science.’ The Stanford Encyclopedia of Philosophy Winter 2003 Edition. Retrieved 17 March 2011, from http://plato.stanford.edu/entries/pseudo-science/.

Uit de indicatoren voor pseudowetenschap, die overigens niet voor alle disciplines en ook niet in dezelfde mate hoeven te gelden, valt af te leiden dat ‘[s]cience is a systematic search for knowledge whose validity does not depend on the particular individual but is open for anyone to check or rediscover’:137 • Geloof in autoriteit. Gesteld wordt dat een bepaald persoon of bepaalde

personen over bepaalde eigenschappen beschikken die het mogelijk maken om te bepalen wat juist en wat onjuist is, en dat anderen hun opvattingen of beslissingen dienen te respecteren.

• Gebrek aan repliceerbaarheid. Experimenten die niet kunnen worden her-haald door anderen worden toch als betrouwbaar aangemerkt.

• Selectieve voorbeelden. Er worden voorbeelden gekozen die niet representa-tief zijn voor de ‘grote groep’ waar het onderzoek zich op richt.

• Onwillig om te toetsen. Een theorie wordt niet getoetst, ook al is dat wel mogelijk.

• Negeren van informatie. Observaties of experimenten die conflicteren met de voorgestelde theorie worden genegeerd.

• Verlaten van verklaringen zonder alternatief voorstel. Verdedigbare verkla-ringen worden opgegeven zonder deze te vervangen door een nieuwe ver-klaring. Hierdoor laat de nieuwe theorie meer onverklaard dan de eerdere theorie.

Hoewel er een redelijke mate van overeenstemming lijkt te bestaan over deze indicatoren, is de herkomst ervan niet altijd even overtuigend. De ‘sympto-men’138 van onbetrouwbaar wetenschappelijk onderzoek zijn opgesteld aan de hand van een beperkt aantal voorbeelden, op basis van ervaring met vaak een bepaald (beperkt) type publicaties, of zij worden afgeleid uit een publicatie die primair een ander doel heeft dan het onderscheiden van wetenschappelijk onder-zoek van niet- of pseudowetenschappelijk onderonder-zoek.139 Empirisch onderzoek naar de wetenschappelijkheid van publicaties ontbreekt, voor zover ik heb kun-nen overzien.

137 Het citaat is ontleend aan de bron in voorgaande noot. De indicatoren die hierna volgen, zijn een vertaling van de indicatoren zoals opgesomd in Hansson, S.O. (2003). ‘Science and Pseudo-Science.’ The Stanford Encyclopedia of Philosophy Winter 2003 Edition. Re-trieved 17 March 2011, from http://plato.stanford.edu/entries/pseudo-science/, onder ver-wijzing naar Langmuir 1989 (1953); Gruenberger 1964; Dutch 1982; Radner & Radner 1982; Kitcher 1982; Hansson 1983; Grove 1985; Thagard 1988; Glymour & Stalker 1990; Derksen 1993; Derksen 2003; Vollmer 1993; Ruse 1996; Mahner 2007.

138 Doelend op de ‘symptomen van Langmuir’, zie Langmuir 1989 (1953).

139 Zie bijvoorbeeld Kitcher 1982 en Ruse 1996, welke publicaties vooral ingaan op creatio-nisme en evolutietheorie.

7 Tussenstand: geen criteria, wel gemeenschappelijke kenmerken