• No results found

Andere kenmerken van pseudowetenschappelijkheid en hun relatie tot annotaties

Wetenschappelijkheid van annotaties

9 Andere kenmerken van pseudowetenschappelijkheid en hun relatie tot annotaties

Net als voor repliceerbaarheid en herhaalbaarheid geldt voor de andere indicato-ren voor pseudowetenschap dat het moeilijk is om in zijn algemeenheid te bepa-len in hoeverre annotaties daar aan voldoen. De inhoud van annotaties en de werkwijze van annotatoren verschillen daarvoor te veel. Ook veronderstelt een oordeel over deze kenmerken dat de beoordelaar in hoge mate ingevoerd is in een bepaald vakgebied, maar ook in de werkwijze van de annotator. Ontbreekt die kennis, dan is het moeilijk inschatten of een annotator selectieve voorbeel-den gebruikt dan wel bronnen opzettelijk niet noemt om een revoorbeel-denering kracht bij te zetten. In een eerdere publicatie is voor een reeks juridische artikelen voorts vastgesteld dat een aantal ervan goed scoort op punten als betrouwbaar-heid, evenwichtigbetrouwbaar-heid, en niet-selectiviteit. In een aantal artikelen waren er meer problemen met de betrouwbaarheid, evenwichtigheid en niet-selectiviteit van de gebruikte bronnen.146

De gevonden kwaliteitsindicatoren geven geen bewijs voor, maar ook niet tegen mogelijke selectiviteit of het negeren van informatie. Wel zijn er, meer in het algemeen, aanwijzingen gevonden die in de richting wijzen dat een zorgvul-dige bewijsvoering is van belang om van een goede annotatie te kunnen spreken. De kwantitatieve analyse die eerder in dit onderzoek is uitgevoerd, leverde op dat er een relatie lijkt te bestaan tussen de kwaliteit van annotaties enerzijds en

146 Van Gestel & Vranken 2007. Maar, zo voegen zij er aan toe, ‘niet uitgesloten is dat dit samenhangt met de in die artikelen gehanteerde stijl en publicatievorm. Was het vooraf wel de bedoeling van de auteurs om in de rubriek Wetenschap te publiceren of hadden zij zelf bijvoorbeeld een essay of opinie voor ogen toen ze hun bijdrage schreven?’

het gebruik van de bronnen jurisprudentie (beoordelaar C) en literatuur (beoor-delaar A), alsook een gebrek aan bronnen (beoor(beoor-delaar C) anderzijds.147

Uitvoeriger over de bewijsvoering binnen annotaties is de eerder aange-haalde studie van Crombag & Cohen. Zij hebben een eerste aanzet gedaan om in kaart te brengen hoe een annotator te werk gaat bij het schrijven van een annota-tie. De instructie die Crombag & Cohen aan de annotator in kwestie (A.R. Bloembergen) meegaven, was om een taperecorder ‘bij de hand te houden zo-lang hij met het arrest bezig was’ en om ‘zijn denkwerk zo precies mogelijk vast te leggen op de band’.148 Dat leverde tientallen pagina’s op aan uitgewerkt ver-slag. Ik beperk mij tot een samenvatting ervan.149

De annotator begint met het distilleren van het essentiële punt uit de uit-spraak (het Fluorideringsarrest). Dat is, volgens de annotator, de verhouding tussen wetgever en rechter. De annotator stelt vast dat de rechter in dit geval geen politieke knoop doorhakt; dat is aan de wetgever, aldus de rechter. Hij herinnert zich echter een geval in het stakingsrecht, waar de rechter wel een politieke knoop had doorgehakt. Volgens de annotator komt dat door de concre-te wetconcre-telijke regeling die bij staking niet bestond en die in dit geval wel bestond.

Crombag & Cohen merken op dat de annotator al in het eerste stadium de belangrijkste beslissing heeft genomen voor de noot. Ik voeg daar aan toe dat de annotator hier een hypothese heeft gevormd over het criterium op basis waarvan het verschil in uitkomst tussen het Fluorideringsarrest en het eerdere arrest over stakingsrecht kan worden verklaard.

Nadat de annotator het essentiële punt heeft achterhaald uit de uitspraak, gaat de annotator over tot het nader lezen van het arrest, het zoeken naar rele-vante literatuur, jurisprudentie en naar gevallen waarin vergelijkbare problema-tiek aan de orde is. Hij refereert daarbij aan de essentiële passages uit de uit-spraak en plaatst vraagtekens bij de overtuigingskracht ervan. De kern van het geschil blijkt te liggen in het oordeel van de Hoge Raad, die een wettelijke bepa-ling op een manier interpreteert waardoor de kwestie er een wordt waar de rech-ter zijn handen van af moet houden. Die beslissing had ook de andere kant kun-nen uitvallen, aldus de annotator, want uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever niet had stilgestaan bij de situatie die zich in dit arrest voordoet, name-lijk fluoridering van drinkwater.

Voorts constateert de annotator dat de lijn van de Hoge Raad afwijkt van die van de Kroon. Dit vormt het tweede thema van de annotatie. Het derde the-ma – mensenrechten en gewetensbezwaren – komt de annotator op het spoor door andere publicaties over het onderwerp te lezen. Tussendoor merkt de anno-tator op dat het inspreken op de taperecorder invloed heeft op de manier waarop

147 Hoofdstuk 2, paragraaf. 4.

148 Crombag & Cohen 1974, p. 2-3.

hij een arrest aanpakt. De recorder dwingt tot het ordenen van de gedachten, welke ordening anders minder is.

Vervolgens denkt de annotator vooral na over hoe de informatie te struc-tureren, over de vraag welke aspecten wel of niet aan de orde moeten komen en over hoe veel hij uit moet weiden over bepaalde aspecten. Dit betreft vooral uitwerking. De annotator beschrijft vooral welke bronnen hij erop naslaat en verwerkt, alsook het schrijfproces en de worstelingen die hij daarbij doormaakt.

Wat aan de beschrijving van de bewijsvoering opvalt, is dat de annotator gaandeweg aanwijzingen vindt dat zijn hypothese, dat het bestaan van een wet-telijk bepaling beslissend is voor de vraag of een rechter zich uit mag laten over politiek geladen vraagstukken, bevestigt.150 Tegelijk wekt de omschrijving van het proces de indruk dat de annotator open staat voor informatie die zijn oor-spronkelijke hypothese zou kunnen ontkrachten. Dit is een voorzichtige aanwij-zing dat selectiviteit niet onder een zorgvuldige bewijsvoering valt, maar niet kan worden uitgesloten dat het open staan voor informatie die een andere rich-ting op wijst voortvloeit uit sociaalwenselijk gedrag.

Ten aanzien van een andere indicator voor pseudowetenschap, te weten het geloven in een bepaalde autoriteit, is niet gebleken dat dit aan de orde is in annotaties. Uit de eerder uitgevoerde analyse van annotaties volgt niet dat be-paalde personen bepalen wie gelijk en wie ongelijk heeft, of dat wordt gesteld dat anderen de opvattingen of beslissingen van deze personen dienen te respec-teren. Wat wel opvalt, is de volgzaamheid in annotaties.151 Annotaties, ook de goede/uitstekende, stellen de uitspraak als zodanig in beperkte mate ter discus-sie. Wat in de regel gebeurt, is dat annotatoren analyseren of bekritiseren hoe de uitspraak verhoudt tot eerdere uitspraken of bepaalde beginselen, of wat de ge-volgen ervan zijn voor de wetsystematiek en de praktijk. Minder gebruikelijk is dat de annotator de vraag opwerpt wat er zou zijn gebeurd als de rechter een andere beslissing zou hebben genomen en of die beslissing beter zou zijn ge-weest.

De volgzaamheid van annotaties brengt mee dat de annotator uitgaat van de uitspraak en hieruit gezichtspunten of criteria distilleert, de uitspraak tracht in te passen in het wettelijke systeem, nagaat of de uitspraak aansluit bij eerdere uitspraken, of de gevolgen ervan bespreekt voor andere leerstukken of rechtsfi-guren. Dit suggereert dat een andere indicator van pseudowetenschap, te weten het verlaten van verklaringen zonder een alternatief aan te dragen, niet aan de orde is in annotaties waarin wordt voortgebouwd op bestaande concepten en uitgangspunten. Het geldende recht is immers vaak leidend.

In gevallen waarin de annotator minder volgzaam is, kan het verlaten van verklaringen zonder het geven van een alternatief wel aan de orde zijn. In een

150 Zie Crombag & Cohen 1974, p. 30a.

annotatie die eerder in deze studie is onderzocht, die als goed/uitstekend was aangemerkt en waarin sprake was van het schetsen van implicaties, gebeurde het dat de annotator de uitspraak ‘doorrekende’ naar andere, nieuwe situaties. Naar aanleiding hiervan werd geconcludeerd dat het gebruikte criterium tot onredelij-ke resultaten leidt. De annotator introduceerde zelf een alternatief, maar dit week nauwelijks af van de door de rechter geformuleerde regel. Bovendien con-cludeerde de annotator zelf dat het alternatief vermoedelijk niet de onredelijk-heid zou wegnemen.

Aanwijzingen dat annotatoren onwillig zouden zijn om theorieën te toet-sen zijn, tot slot, niet gevonden in de onderzochte annotaties. Zoals hiervoor beschreven, worden wel degelijk theorieën gevormd en getoetst, zij het dat niet altijd duidelijk is wat het onderliggende theoretische concept is. Dit staat echter los van de bereidwilligheid om te toetsen.

10 Experimentele studie naar effect van aanleggen wetenschappelijke