• No results found

Motiveringsplicht civiele rechter bij afwijken oordeel van het CRM

Hoofdstuk 3 Juridische handhavingsinstantie

3.3 De civiele rechter

3.3.4 Motiveringsplicht civiele rechter bij afwijken oordeel van het CRM

Uit de gelijke behandelingswetgeving volgt niet dat op de civiele rechter een verplichting rust om het oordeel van het CRM over te nemen. Het oordeel van het CRM is niet bindend. Het heeft zelfs niet de indicatieve status van voorlopige bewijs waarvan de civiele rechter slechts gemotiveerd zou mogen afwijken.211 Volgens de wetgever wordt de bevoegdheid van de civiele rechter beperkt als aan het oordeel van het CRM een grotere waarde zou worden toegekend.212 Op de rechter rust derhalve juridisch gezien geen extra motiveringsplicht bij afwijken van het oordeel van het CRM. In het St. Bavo-arrestis echter geoordeeld dat, rekening houdend met het gezag en de deskundigheid van het CRM, de rechter wel degelijk afwijking van het oordeel van het CRM nader dient te motiveren.213

Uit de praktijk blijkt dat rechters verschillend omgaan met eerdere oordelen van het CRM. In sommige gevallen wordt het oordeel van het CRM naar het lijkt zonder meer en geheel door de rechter overgenomen. Er zijn echter ook gevallen waarin de rechter afwijkt van het oordeel van het CRM zonder zulks nader te motiveren. Tenslotte zijn er zaken waarin de rechters het afwijken van het oordeel van het CRM nader motiveren.214

Hierna volgen twee voorbeelden. Waarbij in de eerste zaak de rechter zonder nader te

motiveren afwijkt van het oordeel van het CRM. In de andere zaak heeft de rechter wel nader gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het oordeel van het CRM.

206 Bart van Klink 1998, p. 362 en p. 372-373. 207

Zie bijv. Rechtbank Utrecht, 2 april 2008, zaaknummer 2173236/HA ZA 06-1955 in paragraaf 3.24.

208

Gerards en Heringa 2003, p. 195.

209 Gerards en Heringa 2003, p. 195.

210 Bart van Klink 1998, p. 309 en 372 (volgens Jaspers, Konijn en De Vries 1995: 27-28).

211 J.M. van Slooten, M.S.A. Vegter, E. Verhulp, Tekst & commentaar Arbeidsrecht, Deventer: Kluwer

2014, art 11 lid 1, p. 951; Gerards en Heringa 2003, p. 192.

212 Kamerstukken II 1991-1992, 22014, nr. 10, p. 27. 213

HR 13 November 1987 , NJ 1989/698 (St. Bavo); J.M. van Slooten, M.S.A. Vegter, E. Verhulp, Tekst & commentaar Arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2014, art 11 lid 1, p. 951.

3.3.4.1 Casus zonder nadere motivatie

Het betreft de Rechtbank Utrecht, 2 april 2008, zaaknummer 2173236/HA ZA 06-1955. Het CRM had zich over de in het geding zijnde zwangerschapsuitkering al uitgesproken en geoordeeld dat de verweerder (verzekeringsbedrijf ) onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht door de eiser uit te sluiten van zwangerschapsuitkering, dan wel daaraan nadelige voorwaarden te stellen. In casu biedt verweerder verschillende soorten verzekeringen aan waaronder een L- verzekering en Waz- verzekering. In beiden verzekeringen zijn uitkeringen in verband met arbeidsongeschiktheid en (aanvullende) zwangerschapsuitkeringen

opgenomen. Voor de zwangerschapsuitkering geldt de voorwaarde dat de verzekerde ten tijde van de vermoedelijke bevallingsdatum minimaal twee jaar verzekerd dient te zijn bij

verweerder. Hierbij heeft de rechtbank besloten dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met de AWGB door de voorwaarde van twee jaar te hanteren voor het recht op uitkering van zwangerschap, aangezien deze voorwaarde alleen voor (zwangere)vrouwen gelden waardoor er geen onderscheid is gemaakt op grond van geslacht (tussen mannen en vrouwen).215 De rechtbank heeft vervolgens het afwijken van het oordeel van het CRM niet nader

gemotiveerd.

3.3.4.2 Casus met nadere motivatie

In Rechtbank Utrecht 3 mei 2006, 191475/ HA ZA 05-503, wordt door de rechter verwezen naar het oordeel van het CRM, waarna de rechter zijn uitspraak geeft. Het CRM216 had al bepaald dat verweerder (verzekeringsbedrijf) een verboden onderscheid had gemaakt op grond van zwangerschap. De aanvraag van verzoekster voor de zwangerschapsuitkering was afgewezen, aangezien verzoekster nog geen 2 jaar bij verweerder was verzekerd.

De rechtbank gaf hierbij aan dat het recht op uitkering wegens zwangerschap, bevalling en arbeidsongeschiktheid van elkaar dienen te worden onderscheiden en tevens apart dienen te worden getoetst aan de eigen voorwaarden. Van arbeidsongeschiktheid is sprake indien bij de verzekerde vanwege ziekte of ongeval, medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde niet meer volledig (tenminste 25% beperkt) in staat zal zijn om zijn

werkzaamheden te verrichten. In dat geval ontstaat het recht op

arbeidsongeschiktheidsuitkering. Een voorwaarde die is gesteld voor de aanspraak op de zwangerschapsuitkering (voor de duur van 16 weken) ontstaat voor de zwangere vrouw indien ze is bevallen na 32 weken zwangerschap. Een andere voorwaarde die gesteld is aan de

zwangerschapsuitkering is dat de verzekerde (zwangere vrouw) minimaal 2 jaar verzekerd dient te zijn bij de verweerder. 217

De rechtbank oordeelt in de onderhavige zaak dat, aangezien zwangerschapsuitkeringen uitsluitend aan vrouwen worden aangeboden, de voorwaarde van 2 jaar alleen geldt voor vrouwen. Doordat alleen vrouwen door deze regeling worden getroffen, wordt in dit geval geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De rechtbank is daarom van mening

215 Rb. Utrecht 2-04- 2008, zaaknummer 2173236/HA ZA 06-1955. 216 CGB 12 juni 2006, 2006-232.

dat er geen sprake is van onderscheid op grond van geslacht. De rechtbank heeft afgeweken van het oordeel van het CRM door alleen aan te geven dat het CRM een ander feitencomplex had gehanteerd. Hetgeen er in resulteerde dat de uitspraak van de rechtbank verschillende van het oordeel van het CRM.218

Uit voorgaande blijkt dat de rechter van mening is dat eerst onderscheid gemaakt dient te worden tussen de twee uitkeringen, namelijk de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de zwangerschapsuitkering en dat vervolgens getoetst dient te worden aan ieders eigen voorwaarden. Doordat de rechter heeft getoetst aan andere feiten is hij ook tot een ander oordeel gekomen.

Volgens het CRM zijn de voorwaarden die de verweerder heeft gesteld om tot uitkering over te gaan, voor de verzekerde ingeval van zwangerschap en bevalling ongunstiger dan in geval van arbeidsongeschiktheid (die voortvloeit uit ziekte of ongeval.) De voorwaarde die is gesteld voor de zwangerschapsuitkering is dat verzoekster tenminste twee jaar bij verweerder dient te zijn verzekerd. Deze voorwaarde geldt niet voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De verweerder gaf aan dat de voorwaarde van 2 jaar alvorens tot zwangerschapsuitkering over te gaan, is bedoeld om misbruik van zwangerschapsuitkering te voorkomen. In die zin dat vrouwen zich slechts voor een korte periode voor het bevallingsverlof verzekeren. Volgens het CRM maakt de verweerder direct onderscheid op grond van geslacht door deze

voorwaarde te hanteren. Deze voorwaarde is uitsluitend gericht om oneigenlijke gebruik of misbruik van de zwangere vrouwen te voorkomen. De reden van de verweerder valt buiten de wettelijke rechtvaardigingsgronden waardoor er geen rechtvaardiging van direct onderscheid kan plaatsvinden.219

Het is opmerkelijk dat er weinig jurisprudentie voor handen is over zwangere vrouwen tijdens een sollicitatieprocedure. Op basis van de voornoemde uitspraken heb ik aangegeven dat rechters in de praktijk verschillend plegen om te gaan met het oordeel van het CRM.

Uit een evaluatierapport over de AWGB is gebleken dat het vooral de hogere rechters zijn die gebruik maken van het onderzoek dat door het CRM is verricht. In het bijzonder zijn het de lagere rechters die het oordeel van het CRM terzijde leggen zonder zulks nader te

motiveren.220 De lagere rechters zien mogelijk minder maatschappelijk draagvlak in het oordeel van het CRM.

Tenslotte is relevant dat vooral door rechterlijke uitspraken rechtsvorming plaatsvindt. “Rechtsvorming op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen is het meest gebaat bij rechterlijke uitspraken waarin de uitgangspunten van het CRM expliciet worden overgenomen of uitdrukkelijk gemotiveerd worden verworpen”.221 Als de rechter nader

218 Rb. Utrecht 2-04- 2008, zaaknummer 2173236/HA ZA 06-1955. 219

CGB 12 juni 2006, 2006-232.

220 Gerards en Heringa 2003, p. 195-196. 221Asschervonk-Groenendijk 1999, p. 274.

motiveert waarom hij afwijkt van het oordeel van het CRM, geeft Gerards aan dat het CRM van mening is dat daardoor de status van haar oordelen worden erkend.222

3.4 Tussenconclusie

Waar het CRM enkel toetst aan de gelijke behandelingswetgeving en haar oordeel niet kwalificeert als een rechterlijk oordeel, toetst de rechter breed aan de wet en regelgeving en heeft haar oordeel wel juridische rechtskracht. Er is geen sprake van een verplichte volgorde bij het inroepen van beide instanties. Het lijkt echter logisch om als eiser eerst naar het CRM te gaan en desgewenst daarna naar de rechter. De stap naar het CRM is makkelijker en sneller te maken dan naar de rechter en het CRM lijkt meer op de hand te zijn van de eiser.

Voorgaande is echter niet cijfermatig aantoonbaar aangezien die cijfers over het verleden niet zijn gepubliceerd.

Uit de literatuur ontstaat het beeld dat het juist de kracht van beide instanties samen is dat zij verschillen. Vanwege het niet kwalificeren als rechter heeft het CRM aanzienlijk meer ruimte om gelijke behandeling op de maatschappelijke agenda te zetten en te bevorderen. Dat kan preventief werken richting werkgevers.

Uiteraard dient de rechter bij het beslechten van geschillen zich zeer nauwgezet enkel te richten tot het geschil in kwestie. Het lijkt ter bevordering van de rechtsvorming wenselijk dat de rechter een afwijken van een eerder oordeel van het CRM nader motiveert. Echter slechts indien dat juridisch relevant is binnen het toetsingskader van de rechter en het zorgt voor een wezenlijke verbetering van de motivering van het oordeel van de rechter. Het zou niet

relevant zijn indien het oordeel van het CRM buiten het toetsingskader van de rechter zou vallen.

Slotbeschouwing en conclusies