• No results found

hun morele ongevoeligheid, die werden beschouwd als ‘the best and the brightest’, terwijl ze enkel generalisten waren omdat ze van geen enkel specifiek onderwerp

verstand hadden, zijn bijna karikaturale vertegenwoordigers van de nationale

veiligheidsbureaucratie en ook van de heersende klasse waaruit deze gerekruteerd

wordt (Bundy is schoonzoon van Dean Acheson). Noch wat hun kundigheden betreft,

noch in de sociale rol die ze speelden waren ze wetenschapsbeoefenaar of intellectueel.

De legende van de wetenschappelijke politiek, van de hoogmoedige, rationalistische

whiz-kids lijkt in het leven geroepen te zijn om het politieke en morele falen van de

werkelijke politieke elite (waarvan de sleutelfiguren, zoals in Halberstams bestseller,

dan als tragische helden worden afgeschilderd) te maskeren en via de techniek van

guilt by association de beperkte pogingen om het Amerikaanse defensiebeleid

doorzichtiger, controleerbaarder en rationeler te maken de schuld van Vietnam in de

schoenen te schuiven.

Eindnoten:

1 I. Deutscher, The Prophet Armed-Trotsky: 1878-1921 (1954), New York 1965, blz. 345. 2 N. Sheehan e.a., The Pentagon Papers as Published by The New York Times, New York 1971

(i.v.v. geciteerd als Petagon Papers), blz. XVIII. 3 Ibidem.

4 L. Gelb, ‘The Pentagon Papers and the Vantage Point’, Foreign Policy 1972, 6, blz. 26. 5 P. Schrag, Test of Loyalty. Daniel Ellsberg and the Rituals of Secret Government, New York

1974, blz. 35.

6 H. Bradford Westerfield, ‘What Use are the Three Versions of the Pentagon Papers’, American Political Science Review, vol. 69 (1975), blz. 685.

7 D. Ellsberg, Papers on the War, New York 1972, blz. 38-39. 8 Schrag, o.c., blz. 332.

9 W.P. Bundy, ‘Let It All Come Out’, Newsweek, 12 juli 1971, blz. 64. 10 G. Ball, ‘The Trap of Rationality’, Newsweek, 26 juli 1971, blz. 64.

11 L.F. Prouty, The Secret Team, Englewood Cliffs,NJ, 1973; cf. Westerfield, o.c., blz. 685. 12 ‘As Lyndon Johnson Sees It’, Newsweek, 28 juni 1971, blz. 24-25.

13 Gelb, o.c., blz. 32-33.

14 Ibidem, blz. 28-29. Dit betekende vanzelfsprekend niet dat al deze documenten ook in de Pentagon Papers gepubliceerd zijn.

15 Ibidem, blz. 29.

16 G. McT. Kahin, ‘The Pentagon Papers: A Critical Evaluation’, American Political Science Review, vol. 69, (1975), blz. 677.

17 Gelb, o.c., blz. 31. 18 Kahin, o.c., blz. 684.

19 Richard Neustadts studie over het Skybolt conflict (deels gepubliceerd in Alliance Politics) stond model voor de Pentagonstudie (Ellsberg, o.c., blz. 12). Neustadts Presidential Power: The Politics of Leadership (New York 1960) gaat door voor de pioniersstudie van presidentiële besluitvormingsprocessen. Zie verder hoofdstuk 3.

20 Cf. B. Tromp, ‘Het verklaren van een oorlog: Vietnam en de Amerikaanse politieke wetenschappen, Transaktie, 1, 1977, blz. 13-18.

21 H. Magdoff, The Age of Imperialism. The Economics of U.S. Foreign Policy, New York 1969. 22 Een van de moeilijkste problemen bij de analyse van besluitvormingsprocessen is dat van de

als gevolg van gedeelde uitgangspunten van besluitvormers voorkomende ‘non-decisions’. Cf. P. Bachrach, M.S. Baratz, ‘Decisions and Non-decisions: An Analytical Framework’, American Political Science Review, vol. 57 (1963), blz. 632-642.

vrij sterke isolement van de nationale veiligheidsbureaucratie ten opzichte van de zakenwereld. De Vietnampolitiek kent geen grijze eminenties. In de periode 1950-1968 vindt men slechts één gebeurtenis die met enige welwillendheid kan worden uitgelegd als een rechtstreeks raadplegen door een president van vertegenwoordigers van de ‘heersende klasse’. Dat was toen Johnson op 25 en 26 maart 1968 een aantal oud-politici, -generaals en zakenlieden om advies vroeg over een mogelijke reductie van de oorlog. Op twee na bestond het gezelschap uit voormalige haviken. Hun mening dat de oorlog verminderd moest worden schijnt doorslaggevend te zijn geweest voor Johnsons besluit geen nieuwe troepen naar Vietnam te sturen, de

bombardementen op Noord-Vietnam te staken, onderhandelingen aan te bieden, en zich niet herkiesbaar te stellen als president. Cf. Pentagon Papers, blz. 609-610. Voor een uitgebreidere discussie over de tegenstellingen tussen de politiek van de Amerikaanse regering en de wensen van de grote ondernemingen zie: R. Gilpin, U.S. Power and the Multinational Corporation, New York 1975, blz. 144-145, passim.

25 H. Magdoff, o.c., blz. 174; H. Magdoff, ‘De logika van het Imperialisme’,NESBICbulletin, 5e jaargang, nov. 1970, blz. 337 (ook opgenomen in: H. Magdoff e.a., Wat is Imperialisme, Nijmegen 1972; A. Mac Ewan, ‘Capitalist Expansion, Ideology and Intervention’, Review of Radical Political Economics, vol. 4, no. 1 (winter 1972), blz. 49; I.M. Zeitlin, Capitalism and Imperialism, Chicago 1972, blz. 121-122.

26 N. Chomsky, The Backroom Boys, London 1973, blz. 11-12.

27 I. Wallerstein, The Modern World-System. Capitalist Agriculture and the Origins of the European World-Economy in the Sixteenth Century, New York 1974, blz. 15-17; blz. 347-357. Cf. B. Tromp, ‘Wallersteins Wereld’, Transaktie 9/10, dec. 1975, blz. 34-39.

28 I. Wallerstein, ‘The Rise and Future Demise of the World Capitalist System: Concepts for Comparative Analyses’, Comparative Studies in Society and History, vol. 16 (1974), blz. 412. 29 John Strachey, The End of Empire, London 1959.

30 Een argument dat o.a. door Chomsky t.a.v. deVSen Vietnam wordt verdedigd, zonder dat hij overigens probeert aan te tonen dat dit ook inderdaad 't geval is. Cf. Chomsky, o.c., blz. 63. 31 M. Barratt Brown, After Imperialism, London 1963.

32 E. Hobsbawm, Industry and Empire (1968), Harmondsworth 1974, blz. 149-150.

33 Wallerstein, ‘The Rise and Future Demise’, etc., blz. 412. Dit argument, minder behoedzaam en met anders getrokken politieke conclusies, vormt ook de kern van Raymond Vernons Sovereignty at Bay. The Multinational Spread of U.S. Enterprises (1971), Harmondsworth 1973.

34 J.T. McAlister, P. Mus, The Vietnamese and Their Revolution, New York 1970, blz. 156. 35 Cf. C. Barnett, Britain and Her Army 1509-1570. A Military, Political and Social Survey (1970),

Harmondsworth 1974, blz. 292.

36 R. Barnet, Roots of War. The Men and Institutions behind U.S. Foreign Policy, New York 1972, blz. 22.

37 Magdoff, De logika van het imperialisme, o.c., blz. 337. 38 Cf. Newsweek, 26 juli 1976, blz. 33.

39 Wallerstein, ‘The Rise and Future Demise’, o.c., blz. 415. Zie ook: Wallerstein, The Modern World System, o.c., blz. 350-351.

40 H. Gruijters, ‘Een fanaticus met boter op z'n hoofd’, Haagse Post, 14 juli 1971.

41 P.C. Bom, ‘De rol van de wetenschappers in de Amerikaanse regering’, Intermediair 1912 (1976) no. 18, blz. 45. Dit artikel is een gedeelte uit het laatste hoofdstuk van het proefschrift Academocracy, American scholarship and statesmanship in the sixties, Amsterdam 1976. 42 D. Halberstam, The Best and the Brightest, Greenwich, Conn., 1973, blz. 53.

43 W. Niskanen, Bureaucracy and Representative Government, Chicago 1971, blz. 137.

44 N. a.v. de Pentagon Papers werd Ball uitgeroepen tot de enige tegenstander van de Vietnamese oorlog binnen de regering Johnson. Dit is een volstrekt overdreven voorstelling van zaken die in de documenten ook geen steun vindt. Voor een juistere waardering van Balls rol zie Hans Morgenthau, ‘Wild Bunch’, New York Review of Books (NYR), 11 feb. 1971, blz. 39.

45 Voor Julien Benda bestond het verraad der klerken hieruit dat intellectuelen zich tot spreekbuizen van het irrationalisme in de politiek maakten in plaats van er de principiële opposanten van te zijn. Cf. J. Benda, Le Trahison des clercs, Paris 1927.

46 N. Chomsky, De macht van Amerika en de nieuwe mandarijnen (1969), Utrecht 1970, blz. 10. 47 Ibidem, blz. 25.

Essays, Chicago 1972, met name in het hoofdstuk ‘Intellectuals and the Center of Society in the United States’.

50 De intellectueel als zondebok is een welhaast klassiek thema in de Amerikaanse politieke cultuur. Cf. R. Hofstadter, Anti-intellectualism in American Life, New York 1963. 51 Opgenomen in De macht van Amerika en de nieuwe mandarijnen.

52 S. Huntington, ‘The Bases of Accomodation’, Foreign Affairs, vol. 46 (1968), no. 4, blz. 642-656.

53 Chomsky, De macht van Amerika en de nieuwe mandarijnen, blz. 21. 54 Cf. NYR, 26 februari 1970, blz. 45-46.

55 E.R. Wolf, J.G. Jorgensen, ‘Antropology on the Warpath in Thailand’, NYR, 19 november 1970, blz. 26 e.v.

56 Deze bijdragen zijn gebundeld in W. Isard, J. Wolpert (eds.), Vietnam: Some basic issues and alternatives, Peace Research Society (International) Papers,X, (1968). In 1969 werden ze onderwerp van snijdende Europese kritiek: O.J. Olsen, I.M. Jarrad, The Vietnam conference papers: A case study of failure of peace research, Peace Research Society (International) papers, XIV, (1970), blz. 155-170. Zie ook: L. Dencik: ‘Vredeswetenschap: Pacificatie of Revolutie?’ in H. Tromp (red.), Kritische Polemologie, Assen 1973, i.h.b. blz. 83-84.

57 I.L. Horowitz: ‘The Rise and Fall of the Project Camelot’, in I.L. Horowitz, Professing Sociology, Chicago 1968.

58 R. Barnet, o.c., blz. 104.

59 Eenzelfde verschijnsel ziet men wanneer om de vier jaar vaak weer dezelfde geleerden zich pogen op te dringen aan de nieuwe presidentskandidaten. Cf. S. Karnow, ‘The Place-Seekers’, Newsweek, 2 aug. 1976, blz. 25.

60 D. Wrong, ‘Chomsky: Of Thinking & Moralizing’, Dissent, jan.-feb. 1970, blz. 79.

61 Precies hetzelfde merkt D.L. Phillips op in zijn Knowledge for What (1971) (Chicago 1972) over Martin Nicolaus' buitengewoon bittere aanval op sociologie als handlanger van de ‘heersende klasse’: ‘What surprised me about Nicolaus’ remarks was not his assertion that sociologists are the servants of the power structure... but rather his apparent belief that sociologists actually know something that could be used for those in power and against what he calls the ‘occupied populace’ (blz.XV).

62 Chomsky, De macht van Amerika en de nieuwe mandarijnen, blz. 49, 266-270. 63 F. Schurmann, The Logic of World Power, New York 1974, blz. 439.

64 Barnet, o.c., blz. 68.

65 Chomsky, The Backroom Boys, blz. 23.

66 ‘World Armaments and Disarmament’,SIPRIYearbook 1973, Stockholm 1973, blz. 254. 67 Kahn deed deze en andere uitspraken tijdens een discussie ten huize van professor Röling op

14 maart 1968. Cf. B. Tromp, ‘Tenzij er Oorlog Komt’, De Kapitalist, 1e jaargang no. 4 (dec. 1968).

68 Cf. B. Brodie, ‘The Scientific Strategists’, in: R. Gilpin, Ch. Wright (eds.), Scientists and National Policy Making, New York 1964, blz. 247.

69 P. Dickson, Think Tanks (1971), New York 1972, blz. 59-61.

70 E.S. Quade, ‘Military Systems Analysis’, In S.L. Optner (ed.), Systems Analysis, Harmondsworth 1973, blz. 125. Diezelfde conclusie wordt benadrukt door R. Sanders in zijn The Politics of Defense Analyses, Cambridge, Mass., 1974.

71 A. Yarmolinski, The Military Establishment, New York 1971, blz. 381. 72 Cf. F. Schurmann, o.c., blz. 422. 1974, blz. 422.

73 Cf. Ch.J. Hitch, Decision-Making for Defense, Berkeley 1965.

74 P. Hammond, ‘A Functional Analysis of Defense Department Decisionmaking in the McNamara Administration’, American Political Science Review, vol. 62 (1968), blz. 64.

75 Yarmolinski, o.c., blz. 87.

76 A.C. Enthoven, K.W. Smith, How Much is Enough? Shaping the Defence Program 1961-1969, New York 1971, blz. 267, 306.

77 Ibidem, blz. 279. 78 Ibidem, blz. 270. 79 Ibidem, blz. 274.

80 Treffende voorbeelden vindt men bij J.A. Donovan, Militarism U.S.A., New York 1970, blz. 65-81.

82 Enthoven, Smith, o.c., blz. 292-293 noemen een of twee mogelijke uitzonderingen.

83 Cf. R. Stavins, R. Barnet, M. Raskin, Washington Plans an Aggressive War, New York 1971, blz. 108-111. Voor een beschrijving van dergelijke oorlogsspelen: A. Wilson, War Gaming (1968), Harmondsworth 1970, blz. 61-80.

84 Enthoven, Smith, o.c., blz. 304. 85 Pentagon Papers, blz. 483-485.

86 Beiden waren presidentieel adviseur voor wetenschap en techniek geweest, de een onder Eisenhower, de ander onder Kennedy. Cf. D. Greenberg, The Politics of Science (1966), Harmondsworth 1969.

87 Pentagon Papers, blz. 502-509.

88 Na de publikatie van de Pentagon Papers zijn deze ethische aspecten onderwerp geworden van een uitgebreide discussie. Een overzicht daarvan is te vinden in Wetenschap en Samenleving jrg. 27 (1973), no. 9/10, blz. 207-216.

89 L. Coser, Men of Ideas, New York 1970, blz. 323. 90 Ibidem, blz. 322.

91 Halberstam, o.c., blz. 424.

92 Geciteerd in Stavins, Barnet, Raskin, o.c., blz. 154. 93 Gegevens ontleend aan Halberstam, o.c., blz. 67-72. 94 Ibidem, blz. 195.

95 Ibidem.

96 Ibidem, blz. 773.

97 Pentagon Papers, blz. 477-478, 499. 98 Halberstam, o.c., blz. 159.

99 W. Rostow, The Diffusion of Power: An Essay in Recent History, New York 1972.

3