• No results found

gekenmerkt door de afwezigheid van door iedereen als legitiem geaccepteerde

gekenmerkt door de afwezigheid van door iedereen als legitiem geaccepteerde

politieke besluiten en het gebruik van steeds gewelddadiger middelen in de politiek.

(Dit laatste werd in de hand gewerkt doordat de radicale factie erin slaagde een eigen

militair machtsmiddel in de vorm van gewapende stadsmilities op te bouwen - op

zich al een symptoom van de bereidheid van bepaalde facties zich niet aan de regels

van het factionalisme te houden. Deze militie maakte bij voorbeeld in april 1976 een

eind aan de demonstratie in Peking ten gunste van Tsjoe En-lai, die tot de tweede

val van Teng Hsiau-p'ing leidde). Het valt nog te bezien in hoeverre de coalitie die

als opvolger van Mao Hwa Ko-feng naar voren heeft geschoven er na de politieke

eliminatie van de maoistische factie (‘bende van vier’) in geslaagd is deze degeneratie

tot staan te brengen. Maar ook daarmee zou het immobilisme, de ‘dynamiek’, nog

niet uit de Chinese politiek zijn verdwenen.

Eindnoten:

1 J.J.A. van Doorn, ‘China en de ijzeren wet der oligarchisering’, Sociologische Gids, jrg. 16 (1969), 3.

2 Ibidem, blz. 155.

3 B. Tromp, ‘China's revolutie en Michels' ijzeren wet: een kritiek’, Sociologische Gids, jrg. 18 (1971), 6.

4 J.J.A. van Doorn, Met man en macht. Sociologische studies over maatschappelijke mobilisatie, Meppel 1973, blz. 10.

5 Cf., o.a., het interview met W.F. Wertheim in Student, febr.-mrt. 1971; W.F. Wertheim, Elite en Massa, Amsterdam 1974; E. Zürcher, D.W. Fokkema, China nu, balans van de Culturele Revolutie, Amsterdam 1973, waarin in verschillende bijdragen, m.n. die van Zürcher en Schepel, die invloed opvallend aanwezig is, ook al wordt Van Doorn niet bij name genoemd.

6 Cf. S. Neumann (ed.), Modern Political Parties, Chicago 1956, blz. 406. 7 Van Doorn, China en de ijzeren wet der oligarchisering, blz. 155. 8 Ibidem.

9 J.J.A. van Doorn, ‘Tromp over Michels: een repliek’, Sociologische Gids, jrg. 18 (1971), blz. 460.

10 Cf. R. Michels, Zur Soziologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie (1925), Stuttgart 1970, blz.XXX-XXXI.

11 Cf. E.H. Carr, The Bolshevik Revolution 1917-1923 (1950), vol.I, Harmondsworth 1966, blz. 126-130; E. Ertl, Alle Macht den Räten, Frankfurt am Main 1968, blz. 36-47.

12 Michels, o.c., blz. 38.

13 Cf. E.H. Carr, Socialism in One Country (1959), vol.II, Harmondsworth 1970, blz. 193-246; L. Trotsky, Stalin (1941), vol.II, London 1969, passim, i.h.b. blz. 151 e.v.

14 Michels, o.c., blz. 369-370.

15 C.W. Cassinelli, ‘The Law of Oligarchy’, American Political Science Review vol. 47 (1953), 3, blz. 773.

16 Cf. K. Marx, Das KapitalI, Berlijn 1969, blz. 321-322. 17 Cf. A. Pap, Semantics and Necessary Truth, New Haven 1958.

18 J.J.A. van Doorn, ‘Inleiding’, in R. Michels, Democratie en organisatie, Rotterdam 1969, blz. 17.

20 J. Linz, ‘Robert Michels’, International Encyclopaedia of the Social Sciences, New York 1968. 21 Cassinelli, o.c., blz. 778-779.

22 Cf. R. Ebbinghausen, Die Krise der Parteiendemokratie und die Parteiensoziologie, Berlijn 1969, blz. 49.

23 B. Middel, De nieuwe elite van de PvdA, Groningen 1976.

24 Cf. J. Plamenatz, Democracy and Illusion, London 1973, blz. 65; overigens zijn er ook vele passages bij Michels aan te treffen waarin hij wil suggereren dat ‘de massa's’ in het algemeen radicaler zijn dan de partijleiders. B. v. Michels, o.c., blz. 157-159.

25 Het blijkt nog steeds nodig te zijn om te benadrukken dat de zuiveringen in de jaren dertig en veertig niet alleen in het geheel niet ‘historisch noodzakelijk’ waren voor de sociaaleconomische en politieke ontwikkeling van de Sowjetunie, maar dat ze deze in hoge mate hebben vertraagd, en op een groot aantal terreinen zelfs tot achteruitgang hebben geleid. Cf. R. Conquest, The Great Terror. Stalin's purge of the thirties, London 1968; R.A. Medvedev, Laat de geschiedenis oordelen, Amsterdam 1973.

26 Van Doorn, China en de ijzeren wet der oligarchisering, blz. 158.

27 J.D. May, ‘Democracy, organization, Michels’, American Political Science Review, vol. 59 (1965), no. 2, blz. 417-418.

28 A. Schifrin, ‘Parteiapparat und innerparteiliche Demokratie. Eine sozialistische Michels-Kritik’ (1930) in: K. Lenk, F. Neumann (hrsg.), Theorie und Soziologie der politischen Parteien, Neuwied/Berlin 1968, blz. 262 e.v.

29 L. Goldmann heeft op zijn beurt gewezen op het buitengewoon autocratische van de Duitse arbeidersbeweging onder Lasalle, en gesuggereerd dat dit, op een ander niveau weliswaar, weer opduikt als Stalinisme. Cf. L. Goldmann, ‘Die Marxistische Erkenntnistheorie und ihre Anwendung auf die Geschichte des Marxistischen Denkens’, in K. Lenk (hrsg.), Ideologie, Neuwied/Berlin 1970, blz. 141.

30 Zeer verhelderend hierover is Plamenatz, o.c., blz. 64-70. 31 Van Doorn, o.c., blz. 161.

32 Van Doorn, Met man en macht, blz. 164.

33 Voor de (Engelse) tekst van de beide grondwetten zie China Quarterly, 62, 1975; voor die van de partijstatuten China Quarterly 39, 1969, (partijstatuten van 1969); W. Chai (ed.), Essential Works of Chinese Communism, New York 1969 (partijstatuten van 1956).

34 Cf. S. Karnow, Mao and China, New York 1972, blz. 240. K. Mehnert, Peking und die Neue Linke, Stuttgart 1969.

35 Cf. S. Schram (ed.), Mao Tse-tung unrehearsed, Harmondsworth 1974, blz. 16. 36 Mehnert, o.c., blz. 43-44.

37 Voor Mao's opvattingen over democratie, die hij ziet als pas in de zeer verre toekomst mogelijk, cf. S. Schram, The Political Thought of Mao Tse-tung (1963), New York 1967, blz. 212-216. 38 Schram, Mao Tse-tung unrehearsed. blz. 15.

39 Cf. J. Domes, The Internal Politics of China 1949-1972 (1971), London 1973; J.R. Townsend, Politics in China, Boston 1974.

40 Van Doorn, o.c., blz. 168.

41 Cf. L. Schapiro, Totalitarianism, London 1972, blz. 60-61.

42 Cf. L. Schapiro, J.W. Lewis, ‘The role of the monolithic party under the totalitarian leader’, in J.W. Lewis (ed.), Party leadership and revolutionary power in China, Cambridge 1970, blz. 114-148.

43 Van Doorn, o.c., blz. 173. 44 Michels, o.c., blz. 368.

45 J.R. Townsend, ‘Intraparty Conflict in China: Disintegration in an Established One-Party System’, in: S.P. Huntington, C.H. Moore (eds.), Authoritarian Politics in Modern Society, New York 1970, blz. 302. In 1973, dus na de ‘Culturele Revolutie’, gaf deCCPvoor het eerst in twaalf jaar haar officiële ledental, dat toen bleek te zijn opgelopen tot 28 miljoen. Peking Review, no. 35-36, 7 sept. 1973, blz. 25.

46 Van Doorn, o.c., blz. 173. 47 Cassinelli, o.c., blz. 782-783.

48 Voor een overzicht: Townsend, Politics in China, blz. 82-140. 49 Townsend, Intraparty Conflict, blz. 290.

50 Cf. Karnow, blz. 67-78.

52 R.L. Powell, ‘The Increasing Power of Lin Piao and the Partysoldiers 1959-1966’, The China Quarterly 34 (1968), blz. 44.

53 F. Schurmann, ‘Party and Government’, in F. Schurmann, O. Schell (eds.), China Readings 3, Harmondsworth 1968, blz. 115.

54 Cf. Townsend, Politics in China, blz. 305 e.v.

55 Michels ziet bureaucratisering immers alleen maar als een proces van doel-middel vervanging, hij heeft geen oog voor de vernieuwende aspecten van bureaucratisering, iets waar bij voorbeeld Blau op gewezen heeft. Cf. P.M. Blau, M.W. Meyer, Bureaucracy in Modern Society, New York 1971, blz. 107-110.

56 Cf. Karnow, o.c., blz. 199.

57 M. n. in het hoofdstuk over bonapartisme. Michels, o.c., blz. 209 e.v.

58 B. v. Townsend, Intraparty Conflict, blz. 302-304; J. van Ginneken, De linkse stroming in China, Amsterdam 1972 (een geheel volgens de maoïstische orthodoxie van dat jaar geschreven versie der gebeurtenissen); zie ook G.A. Bennett, ‘Elite and Society in China’, in R.A. Scalpino (ed.), Elites in the People's Republic of China, Seattle 1972, blz. 34: ‘The current mainstream of [...] analysis [...] is to write variations on a general theme of incompatibility between 1 visionary egalitarian ideals and the radical politics they inspire, and 2 the twin phenomena of “development” and “bureaucratization”! [...]’

59 Een uitzondering wat de eerste factor aangaat is M. Oksenberg, ‘Getting ahead and along in Communist China: The ladder of success on the eve of the Cultural Revolution’, in J.W. Lewis, o.c.

60 J. Berting, ‘Eer en solidariteit’, in J. Berting, R. Kroes (red.), ...de gewone ervaring leert al anders..., Alphen aan den Rijn 1976, blz. 38.

61 Cf. Ch. Howe, Wage Patterns and Wage Policy in Modern China 1919-1972, Cambridge 1973; J. Domes, o.c., blz. 230-235. Na een nauwgezette analyse concludeert Domes: ‘The material achievements of theCCP's development policy are thus not the outcome of the Maoïst

development concept’ (blz. 234). Wat betreft de produktie van rijst, waar alles uiteindelijk om draait, zie K.R. Walker, ‘China and Grain: A Matter of Import’, Problems of Communism, vol. XXV(1976), no. 4.

62 Van Doorn, o.c., blz. 175.

63 Zie met name J. Domes, China nach der Kulturrevolution, München 1975, blz. 43-65, 233-258. 64 Van Doorn, o.c., blz. 174.

65 Ibidem, blz. 176.

66 J. Robinson, The Cultural Revolution in China, Harmondsworth 1969, blz. 24. 67 Van Doorn, o.c., blz. 177.

68 J.R. Townsend, Political Participation in Communist China, Berkeley 1967, blz. 143. 69 Cf. Townsend, Politics in China, Domes, The internal politics of China.

70 Van Doorn, ‘Inleiding’, in R. Michels, Organisatie en democratie, blz. 30.

71 De meest recente studie op dit terrein brengt de consequenties van het verplichte karakter van participatie nog eens goed in kaart: M.K. Whyte, Small Groups and Political Rituals, Berkeley 1974.

72 Van Doorn, Met man en macht, blz. 178. 73 Ibidem, blz. 179.

74 Ibidem, blz. 190-191.

75 Van de talloze voorbeelden van deze denkwijze noem ik een ideaaltypisch exempel: A. Løvbrack, ‘The Chinese Model of Development’, Journal of Peace Research, vol.XIII(1976), no. 3, blz. 207-226. Dit beeld wordt ook permanent opgeroepen in de journalistiek, zie bij voorbeeld H. van Wordragen, ‘Hoea voert China terug tot het praktisch maoïsme, de Volkskrant, 8 jan. 1977. 76 F. Schurmann, Ideology and Organization in Communist China, Berkeley 1966, blz. 55-57. 77 Ph. Bridgham, ‘Factionalism in the Central Committee’, in J.W. Lewis, o.c.

78 Domes, China nach der Kulturrevolution, blz. 337 e.v.

79 M. Oksenberg, ‘Policy making under Mao, 1949-1968: an overview’, in J.M.H. Lindbeck (ed.), China. Management of a Revolutionary Society, Seattle 1971, blz. 79-115.

80 Th.W. Robinson, ‘Introduction’, in Th.W. Robinson (ed.), The Cultural Revolution in China, Berkeley 1971, blz. 19.

81 Ibidem, blz. 20.

82 Cf. G.A. Bennet, o.c., blz. 18.

model’ niet al te duidelijk is. Oksenbergs (zie noot 79) analyse kan ook gelden als een voorbeeld van toepassing van een ‘governmental politics-model’.

84 Townsend, Intraparty Conflict, o.c., blz. 304 e.v.

85 Al zouden de administratieve indelingen veranderen. Cf. Townsend, Politics in China, o.c., blz. 96-98.

86 Cf. J. Domes, China nach der Kulturrevolution, blz. 157.

87 Cf. R.L. Powell, o.c.; W.W. Whitson, ‘The Field Army in Chinese Communist Military Politics’, in China Quarterly, 37, (1969), blz. 1-30.

88 A.J. Nathan, ‘A Factionalism Model forCCPPolitics’, in China Quarterly, 53, (1973), blz. 34-66.

89 Townsend, Intraparty Conflict, blz. 304-305; Bridgham, o.c. 90 Nathan, o.c., blz. 37-39.

91 Ibidem, blz. 44.

92 Vanzelfsprekend is dit weer een gevolg van de vaak gebrekkige kennis over de achtergronden van Chinese leiders.

93 Nathan, o.c., blz. 46. 94 Ibidem.

95 Ibidem, blz. 50.

96 W.H. Riker, The Theory of Political Coalitions, New Haven 1962.

97 Het punt van ‘minimum winning coalitions’ wordt door Nathan niet vermeld, maar het is knap uitgewerkt door Byung-joon Ahn, ‘The Cultural Revolution and China's Search for Political Order’, in China Quarterly, 58, (1974), blz. 249-285.

98 Cf. Hoofdstuk 3, blz. 78 e.v. 99 Nathan, o.c., blz. 49. 100 Ibidem, blz. 51. 101 Ibidem, blz. 52. 102 Ibidem, blz. 54.

103 Precieze cijfers zullen wel nooit bekend worden, alleen al vanwege het feit dat veel van de moorden tijdens de ‘Culturele Revolutie’ het karakter van lynchpartijen hadden. Maarschalk Tsjen Yi, minister van buitenlandse zaken, deelde in zijn zelfkritiek op 24 januari (dus nog voor de wildste periode in de ‘Culturele Revolutie’) mee dat alleen in de nazomer en herfst van 1966 al meer dan 400 000 leden van de in die zomer opgerichte ‘werkteams’ waren geliquideerd. Cf. J. Domes, The Internal Politics of China, blz. 167. Andere methoden lieten de slachtoffers in leven, maar waren daarom niet aangenaam. Tsjen Yi, om slechts een geval te noemen, moet tijdens de bezetting van het ministerie van Buitenlandse Zaken in 1967 zevenentwintig pond aan gewicht hebben verloren. Cf. Karnow, o.c., blz. 487. Wie denkt dat cijfers als

bovengenoemde gezien de omvang van de Chinese bevolking niet zo veel zeggen, mag overwegen dat overeenkomstige voor Amsterdam neer zouden komen op vierhonderd doden bij relletjes in minder dan een half jaar.

104 Een andere mogelijkheid om het factionalisme te overwinnen zou constitutionalisme zijn geweest, bij voorbeeld in de vorm van het aanvaarden van procedurele regels, zoals stemmen in het Centrale Comité, die door alle leden van de elite als de enige legitieme methode om conflicten op te lossen zou zijn geaccepteerd. Voor zover deze bestonden raakten ze echter aan het eind van de jaren vijftig in onbruik en versterkten daardoor het factie-systeem. Cf. Nathan, o.c., blz. 59-60. Deze oplossing ging echter rechtstreeks tegen Mao's denkbeelden in.

105 Nathan, o.c., blz. 53-54.

106 Cf. B. Tromp, ‘Mao Tse-toeng en Lioe Sjau-tsj'i: ideologische achtergronden van de Culturele Revolutie, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, jrg. 4, (1977), 1 en 2.

107 Cf. P. Chang, ‘Mao's Last Stand?’ in: Problems of Communism, vol.XXV(1976), 4, blz. 17.

6

Elite heet voortaan voorhoede: de regels van het publieke debat en

de kennissociologie van W.F. Wertheim