• No results found

Het onderzoek wordt gedaan met behulp van een meervoudige regressieanalyse. Voordat de regressieanalyse uitgevoerd wordt, dient nog één stap te worden gevolgd: standaardiseren. Bij hypothesen H2b en H3b wordt gekeken naar een interactie-effect van flexibele organisatiecultuur met resp. differentiatiestrategie en decentralisatie. Wanneer DIFFERENTIATIESTRATEGIE en FLEXIBELE CULTUUR enerzijds en DECENTRALISATIE en FLEXIBELE CULTUUR anderzijds eenvoudig met elkaar worden vermenigvuldigd, zal dit voor multicollineariteitsproblemen zorgen. Om dit te voorkomen worden de gestandaardiseerde waarden (z-scores) voor deze drie variabelen aangemaakt. Een z-score wordt verkregen door de variabele opnieuw te schalen waarbij de gemiddelde gelijk is aan 0 en standaarddeviatie gelijk is aan 1. Vervolgens kunnen de z-scores met elkaar worden vermenigvuldigd zodat daarmee het interactie-effect getoetst kan worden zonder multicollineariteitsproblemen.

De hypothesen die in de voorgaande paragrafen besproken zijn worden eerst omgevormd tot onderstaande modellen.

Het effect van differentiatiestrategie op exploratieve innovatie en de modererende rol van flexibele cultuur daarin mondt uit tot het volgende model:

𝐸𝑋𝑃𝐿𝑂𝑅𝐴𝑇𝐼𝐸𝑉𝐸 𝐼𝑁𝑁𝑂𝑉𝐴𝑇𝐼𝐸

= 𝛼 + 𝐴𝐹𝐷𝐸𝐿𝐼𝑁𝐺𝑆𝑂𝑀𝑉𝐴𝑁𝐺 + 𝑆𝐸𝐢𝑇𝑂𝑅 + 𝐡𝐸𝑆𝑇𝐴𝐴𝑁𝑆𝐿𝐸𝐸𝐹𝑇𝐼𝐽𝐷 + 𝐷𝐼𝐹𝐹𝐸𝑅𝐸𝑁𝑇𝐼𝐴𝑇𝐼𝐸𝑆𝑇𝑅𝐴𝑇𝐸𝐺𝐼𝐸 + 𝐹𝐿𝐸𝑋𝐼𝐡𝐸𝐿𝐸 πΆπ‘ˆπΏπ‘‡π‘ˆπ‘ˆπ‘…

+ 𝑍_𝐷𝐼𝐹𝐹𝐸𝑅𝐸𝑁𝑇𝐼𝐴𝑇𝐼𝐸𝑆𝑇𝑅𝐴𝑇𝐸𝐺𝐼𝐸 βˆ— 𝑍_𝐹𝐿𝐸𝑋𝐼𝐡𝐸𝐿𝐸 πΆπ‘ˆπΏπ‘‡π‘ˆπ‘ˆπ‘… + πœ€ Het effect van decentralisatie op exploratieve innovatie en de modererende rol van flexibele cultuur daarin mondt uit tot het volgende model:

𝐸𝑋𝑃𝐿𝑂𝑅𝐴𝑇𝐼𝐸𝑉𝐸 𝐼𝑁𝑁𝑂𝑉𝐴𝑇𝐼𝐸

= 𝛼 + 𝐴𝐹𝐷𝐸𝐿𝐼𝑁𝐺𝑆𝑂𝑀𝑉𝐴𝑁𝐺 + 𝑆𝐸𝐢𝑇𝑂𝑅 + 𝐡𝐸𝑆𝑇𝐴𝐴𝑁𝑆𝐿𝐸𝐸𝐹𝑇𝐼𝐽𝐷 + 𝐷𝐸𝐢𝐸𝑁𝑇𝑅𝐴𝐿𝐼𝑆𝐴𝑇𝐼𝐸 + 𝐹𝐿𝐸𝑋𝐼𝐡𝐸𝐿𝐸 πΆπ‘ˆπΏπ‘‡π‘ˆπ‘ˆπ‘…

Het effect van variabele beloningen op exploratieve innovatie en de modererende rol van flexibele cultuur daarin mondt uit tot het volgende model:

𝐸𝑋𝑃𝐿𝑂𝑅𝐴𝑇𝐼𝐸𝑉𝐸 𝐼𝑁𝑁𝑂𝑉𝐴𝑇𝐼𝐸

= 𝛼 + 𝐴𝐹𝐷𝐸𝐿𝐼𝑁𝐺𝑆𝑂𝑀𝑉𝐴𝑁𝐺 + 𝑆𝐸𝐢𝑇𝑂𝑅 + 𝐡𝐸𝑆𝑇𝐴𝐴𝑁𝑆𝐿𝐸𝐸𝐹𝑇𝐼𝐽𝐷 + 𝑉𝐴𝑅𝐼𝐴𝐡𝐸𝐿𝐸 𝐡𝐸𝐿𝑂𝑁𝐼𝑁𝐺𝐸𝑁 + 𝐹𝐿𝐸𝑋𝐼𝐡𝐸𝐿𝐸 πΆπ‘ˆπΏπ‘‡π‘ˆπ‘ˆπ‘…

+ 𝑉𝐴𝑅𝐼𝐴𝐡𝐸𝐿𝐸 𝐡𝐸𝐿𝑂𝑁𝐼𝑁𝐺𝐸𝑁 βˆ— 𝑍_𝐹𝐿𝐸𝑋𝐼𝐡𝐸𝐿𝐸 πΆπ‘ˆπΏπ‘‡π‘ˆπ‘ˆπ‘… + πœ€ Al deze modellen kunnen worden samengevat in het volgende model:

𝐸𝑋𝑃𝐿𝑂𝑅𝐴𝑇𝐼𝐸𝑉𝐸 𝐼𝑁𝑁𝑂𝑉𝐴𝑇𝐼𝐸 = 𝛼 + 𝐴𝐹𝐷𝐸𝐿𝐼𝑁𝐺𝑆𝑂𝑀𝑉𝐴𝑁𝐺 + 𝑆𝐸𝐢𝑇𝑂𝑅 + 𝐡𝐸𝑆𝑇𝐴𝐴𝑁𝑆𝐿𝐸𝐸𝐹𝑇𝐼𝐽𝐷 + 𝐷𝐼𝐹𝐹𝐸𝑅𝐸𝑁𝑇𝐼𝐴𝑇𝐼𝐸𝑆𝑇𝑅𝐴𝑇𝐸𝐺𝐼𝐸 + 𝐷𝐸𝐢𝐸𝑁𝑇𝑅𝐴𝐿𝐼𝑆𝐴𝑇𝐼𝐸 + 𝑉𝐴𝑅𝐼𝐴𝐡𝐸𝐿𝐸 𝐡𝐸𝐿𝑂𝑁𝐼𝑁𝐺𝐸𝑁 + 𝐹𝐿𝐸𝑋𝐼𝐡𝐸𝐿𝐸 πΆπ‘ˆπΏπ‘‡π‘ˆπ‘ˆπ‘… + 𝑍_𝐷𝐼𝐹𝐹𝐸𝑅𝐸𝑁𝑇𝐼𝐴𝑇𝐼𝐸𝑆𝑇𝑅𝐴𝑇𝐸𝐺𝐼𝐸 βˆ— 𝑍_𝐹𝐿𝐸𝑋𝐼𝐡𝐸𝐿𝐸 πΆπ‘ˆπΏπ‘‡π‘ˆπ‘ˆπ‘… + 𝑍_𝐷𝐸𝐢𝐸𝑁𝑇𝑅𝐴𝐿𝐼𝑆𝐴𝑇𝐼𝐸 βˆ— 𝑍_𝐹𝐿𝐸𝑋𝐼𝐡𝐸𝐿𝐸 πΆπ‘ˆπΏπ‘‡π‘ˆπ‘ˆπ‘… + 𝑉𝐴𝑅𝐼𝐴𝐡𝐸𝐿𝐸 𝐡𝐸𝐿𝑂𝑁𝐼𝑁𝐺𝐸𝑁 βˆ— 𝑍_𝐹𝐿𝐸𝑋𝐼𝐡𝐸𝐿𝐸 πΆπ‘ˆπΏπ‘‡π‘ˆπ‘ˆπ‘… + πœ€

Voor het toetsen van het bovengenoemde model, worden verschillende regressiemodellen gebruikt. In eerste instantie zijn in regressiemodel I de controlevariabelen meegenomen. Daarna wordt in regressiemodel II ook de moderator variabele, namelijk organisatiecultuur, toegevoegd. Het derde regressiemodel omvat, naast de voorgenoemde variabelen, ook de onafhankelijke variabelen, te weten strategie, decentralisatie en variabele beloningen. Vervolgens wordt dit uitgebreid door telkens één interactie-effect op te nemen in regressiemodellen IV, V en VI.

4.2 Resultaten regressieanalyses

In tabel 9 worden de resultaten van de regressieanalyses samengevat en gepresenteerd. Deze resultaten worden hieronder per model besproken. Hiervoor wordt een vast stramien gevolgd: de variantie die het model verklaart, het testen van de significantie van het model middels ANOVA en de relaties middels Ξ²-coΓ«fficient.

Model I: Uit tabel 9 blijkt dat model I 2,7% (RΒ² adj) van de variantie verklaart. Echter blijkt uit de ANOVA test dat dit model geen significante waarde heeft (F=2,455, p=0,065). De onafhankelijke variabelen in dit model, de controlevariabelen, verklaren geen significante hoeveelheid variantie van de afhankelijke variabele, exploratieve innovatie.

Model II: De totale variantie die model II verklaart is 11,6%. De ANOVA test geeft aan dat dit model geheel significant is (F=6,164, p=0,000). Volgens de regressieanalyse blijkt dat een flexibele cultuur een positieve relatie heeft met exploratieve innovatie (Ξ²=0,016). Hoe flexibeler de cultuur binnen een organisatie is, des te groter de mate van exploratieve innovatie is binnen deze organisatie. Deze relatie is significant (t=4,068, p=0,000). Hieruit kan worden gezegd dat H1 wordt ondersteund. Dit model laat verder zien dat sector een positieve relatie heeft met exploratieve innovatie (Ξ²=0,337, t=2,791, p=0,006). De mate van exploratieve innovatie is groter voor organisaties binnen de private sector.

Model III: Model III verklaart totaal een variantie van 26,5%. Uit de ANOVA test kan worden opgemaakt dat dit model geheel significant is (F=9,134, p=0,000). De meervoudige regressie geeft aan dat er een positieve relatie is tussen differentiatiestrategie en exploratieve innovatie (Ξ²=0,440). Hoe meer de organisatie zich op het onderscheiden van de concurrenten focust, des te groter de mate van exploratieve innovatie is. Deze relatie is ook significant (t=3,673, p=0,000). H2A, dat differentiatiestrategie tot meer exploratieve innovatie zorgt, wordt dus ondersteund. Verder blijkt dat decentralisatie een positieve relatie heeft met exploratieve innovatie (Ξ²=0,304). Hoe meer gedecentraliseerd een organisatie is, des te groter de mate van exploratieve innovatie is. De relatie is significant (t=4,114, p=0,000). Er is dus ondersteuning voor H3A, dat decentralisatie tot meer exploratieve innovatie leidt. Tot slot laat de meervoudige regressieanalyse zien dat variabele beloningen en exploratieve innovatie een positieve relatie hebben (Ξ²=0,011). Hoe meer variabele beloningen gegeven worden, des te groter de mate van exploratieve innovatie is. Deze relatie is echter niet significant (t=0,091, p=0,928). Hieruit kan gezegd worden dat er geen ondersteuning gevonden is voor H4A, dat variabele beloningen tot meer exploratieve innovatie leiden.

Model IV: De totale variantie die model IV verklaart is 28,5%. Het model is geheel significant volgens de ANOVA test (F=8,871, p=0,000). Uit de regressieanalyse blijkt dat het moderating effect van flexibele organisatiecultuur een positieve invloed heeft op de relatie tussen differentiatiestrategie en exploratieve innovatie (Ξ²=0,120). Deze relatie is significant bij een niveau van 0,05 (t=2,288, p=0,024). Deze waarden zijn lager dan de correlatiecoΓ«fficiΓ«nt tussen differentiatiestrategie en exploratieve innovatie. Hiermee kan worden gezegd dat er bewijs is voor dat de relatie tussen differentiatiestrategie en exploratieve innovatie meer positief is wanneer flexibele organisatiecultuur als moderator fungeert. H2B wordt dus ondersteund. Dit interactie- effect is geΓ―llustreerd in figuur 2.

Figuur 2 Interactie-effect differentiatiestrategie * flexibele cultuur op exploratieve innovatie

Model V: Model V verklaart totaal een variantie van 28,0%. De ANOVA test wijst uit dat dit model geheel significant is (F=7,840, p=0,000). De regressie toont, in tegenstelling tot de verwachting, dat het moderating effect van flexibele organisatiecultuur een negatieve invloed heeft op de relatie tussen decentralisatie en exploratieve innovatie (Ξ²=-0,011). Deze relatie is echter niet significant (t=-0,213, p=0,832). Er kan worden gezegd dat er geen bewijs is voor dat de relatie tussen decentralisatie en exploratieve innovatie meer positief is wanneer flexibele organisatiecultuur een moderatorrol bekleedt. H3B wordt dus niet ondersteund.

Model VI: De variantie die model VI verklaart is 27,6%. Volgens de ANOVA test is het model significant (F=7,010, p=0,000). De correlatiecoΓ«fficiΓ«nt is (Ξ²=-0,001) en is niet significant (t=- 0,081, p=0,935). Hieruit kan gezegd worden dat H4B, namelijk dat de relatie tussen variabele beloningen en exploratieve innovatie meer positief was voor organisaties met een flexibele cultuur, niet ondersteund wordt.

In figuur 3 worden deze resultaten in één overzicht weergegeven.

Kostleiderschapsstrategie Differentiatiestrategie E xpl oratie ve innov atie Minder flexibele cultuur Meer flexibele cultuur

Figuur 3 Resultaten van de meervoudige regressieanalyse

Om een compleet overzicht te schetsen is de meervoudige regressieanalyse opnieuw uitgevoerd, waarbij exploratieve innovatie als afhankelijke variabele vervangen is door exploitatieve innovatie. Daaruit blijkt dat zowel de relatie tussen differentiatiestrategie en exploitatieve innovatie als de relatie tussen decentralisatie en exploitatieve innovatie positief en significant zijn. De resultaten van deze regressieanalyse is opgenomen onder bijlage D.

Model I Model II Model III Model IV Model V Model VI

Controle variabelen Afdelingsomvang -,860 -,056 -,046 -,060 -,061 -,062

Sector ,300* ,337** ,157 ,175 ,178 ,179

Bestaansleeftijd ,039 ,810 ,003 ,017 ,016 ,016

Onafhankelijke variabelen Flexibele cultuur ,016** ,010* ,011** ,011** ,011*

Differentiatiestrategie ,440** ,484** ,481** ,481**

Decentralisatie ,304** ,309** ,314** ,314**

Variabele beloningen ,011 ,004 ,003 ,038

Differentiatiestrategie * Flexibele cultuur ,120* ,122* ,124*

Decentralisatie * Flexibele cultuur -,011 -,011

Variabele beloningen * Flexibele cultuur -,001

RΒ² ,045 ,138 ,297 ,321 ,321 ,321

RΒ² adj ,027 ,116 ,265 ,285 ,280 ,276

F-statistic 2,455 6,164 9,134 8,871 7,840 7,010

P (sig.) ,065 ,000 ,000 ,000 ,000 ,000