• No results found

5. Volume ontwikkelingen

5.2.6 Mobiele werktuigen

De volume ontwikkeling bij mobiele werktuigen is ingeschat door het MNP met behulp van het model PROMIN (Bouwman, 1996). Daarbij zijn de ontwikkelingen van landbouwarealen en de sectorale ontwikkelingen gebaseerd op de WLO-berekeningen die zijn uitgevoerd met de modellen ATHENA (CPB, 2006) en DRAM (Helming, 2005).

In GE is er een minder sterke stijging van het brandstofverbruik door mobiele werktuigen dan in de Referentieraming 2005. In SE blijft de groei tot 2020 ten opzichte van 2000 bijna helemaal uit. Deze ontwikkeling is voornamelijk toe te schrijven aan de beperktere omvang van het landbouwareaal in 2010 en 2020 in GE en SE ten opzichte van de Referentieraming 2005.

5.2.7 Zeescheepvaart

De emissies van zeescheepvaart tellen niet mee met het NEC-totaal. Toch zorgen

zeescheepvaartemissies voor forse uitstoot van verontreinigende stoffen en hebben ze een grote invloed op de luchtkwaliteit in Nederland.

De vertaling van de mobiliteitsbeelden voor de vier WLO-scenario’s naar kwantitatieve resultaten is deels gebaseerd op berekeningen met het SMILE+ model en deels op expert views en simpel beredeneerde handmatige vertaling van specifieke scenariogegevens. Met behulp van economische groeicijfers per sector (afkomstig uit ATHENA) zijn de groeicijfers van de binnenlandse en buitenlandse handel per goederensoort en

herkomst/bestemmingsregio afgeleid door ze toe te passen op een gedetailleerd basisbestand over het jaar 1998 van het goederenvervoer.

Voor het containervervoer is op basis van de ontwikkeling van het goederenvervoer van de verschillende goederensoorten in de 4 scenario’s in overleg met het Havenbedrijf Rotterdam, Centraal Planbureau, NEA Tansportonderzoek en -opleiding en de Adviesdienst Verkeer en Vervoer een alternatieve benadering gekozen. Deze alternatieve benadering is mede gekozen door de forse groei van het containervervoer in de afgelopen jaren. De groei van de

containeraanvoer en –afvoer over zee is rechtstreeks afgeleid uit de volumegroei van de import uit respectievelijk export naar de niet-Europese landen.

Op deze manier zijn voor zeescheepvaart voor 8 scheepstypen het aantal calls in Nederlandse havens berekend. Ook is voor deze 8 scheepstypen de ontwikkeling van de gemiddelde scheepsomvang berekend. Deze gegevens hebben vervolgens als input gediend voor de emissieberekeningen (zie §6.10).

5.2.8 Defensie

Ten behoeve van de National Inventory Report 2005 (NIR) zijn in 2005 voor het eerst broeikasgasemissies van defensie activiteiten ingeschat (Hulskotte, 2004). Omdat weinig bekend is over de toekomstige ontwikkelingen bij defensie is ervoor gekozen om in alle scenario’s en zichtjaren het brandstofverbruik gelijk te houden aan het gemiddelde over de periode 2000 - 2003. Alleen de emissies van CO2, CH4 en N2O zijn berekend omdat hiervoor

een rapportageverplichting bestaat vanuit de UNFCCC.

Omdat defensie geen inzicht wilde geven in de locatie waar het brandstofverbruik plaatsvindt is het niet mogelijk op basis van de volumes de emissies te berekenen die plaatsvinden op Nederlands grondgebied. Deze methode zou toegepast moeten worden om NEC-defensie- emissies in te schatten. Voorlopig is daarom besloten in de EmissieRegistratie geen defensie- emissies op te nemen voor andere stoffen dan broeikasgassen. Derhalve zijn ook voor de WLO-raming deze emissies buiten beschouwing gelaten.

5.3

Bunkerbrandstoffen

In het kader van de rapportage van broeikasgassen aan IPCC is het ook noodzakelijk om prognosecijfers voor bunkerbrandstoffen te geven. Bunkerbrandstoffen zijn accijnsvrije brandstoffen die kunnen worden gekocht door de beroepsbinnenvaart, de zeescheepvaart en de vliegtuigsector. Tabel 5-5 geeft een overzicht van de bunkerafzet in GE en SE. Een

vergelijking met de Referentieraming 2005 is hier niet mogelijk omdat, zoals gezegd, in deze studie de bunkerprognoses voor het eerst zijn berekend.

Tabel 5-5 Bunkerafzetcijfers in de periode 1990-2020 in GE en SE

1990 1995 2000 2001 2002 2003 2010 2010 2020 2020 GE SE GE SE Totaal marine bunkers 445 461 555 611 604 564 715 634 881 718 Zeescheepvaart 440 455 548 604 596 556 706 626 870 709 Binnenvaart 5 6 7 7 8 8 9 8 11 9 Luchtvaart 64 106 136 133 140 137 213 183 309 237

Figuur 5-4 en geeft tot 2020 de trend weer voor vliegtuigbunkers, binnenvaartbunkers en zeescheepvaartbunkers.

0 100 200 300 400 500 600 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 Jaar E n er gi eaf zet Index ( 1990 = 100) Luchtvaart GE Zeescheepvaart GE Binnenvaart GE 0 100 200 300 400 500 600 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 Jaar Ene rg ie af ze t In de x ( 1990 = 100 ) Luchtvaart SE Zeescheepvaart SE Binnenvaart SE

Figuur 5-4 Ontwikkeling bunkerafzet in GE (boven) en SE (onder)

5.3.1 Vliegtuigbunkers

De groei van de vliegtuigbunkers is gebaseerd op de groei in het brandstofverbruik voor alle LTO’s (Landing and Take-Off) op Nederlands grondgebied. De historische cijfers van bunkerafzetcijfers zijn afkomstig uit de NIR 2005 (Goldewijk et al., 2005). De historische trend en de extrapolatie op basis van LTO-brandstofverbruik zijn goed in overeenstemming.

5.3.2 Zeescheepvaartbunkers

De groei van de zeescheepvaartbunkers is gebaseerd op de groei van het brandstofverbruik van zeeschepen zowel binnengaats als op het Nederlands Continentaal Plat (NCP). De

historische cijfers van scheepvaartbunkerafzetcijfers zijn afkomstig uit het NIR (Goldewijk et al., 2005). Deze publicatie geeft de afzetcijfers voor alle scheepvaart, dus inclusief

binnenvaart. Om de zeescheepvaartbunkerafzet te berekenen moet dus de afzet aan

binnenlandse binnenvaart in mindering worden gebracht. De NIR geeft ook percentages over het aandeel binnenlandse binnenvaart in de totale scheepvaartbunkers (zie Tabel 5-6). De historische trend en de extrapolatie op basis van het brandstofverbruik door zeescheepvaart zijn goed in overeenstemming.

5.3.3 Binnenvaartbunkers

De binnenvaartbunkers zijn in de NIR onderdeel van de totale scheepvaartbunkerafzet. De NIR geeft ook percentages over het aandeel binnenlandse binnenvaart in de totale

scheepvaartbunkers. Deze zijn in Tabel 5-6 weergegeven. Qua omvang zijn is de afzet van binnenvaartbunkers zeer gering in vergelijking met de zeescheepvaart en de luchtvaart.

Tabel 5-6 Verdeling van scheepvaart- en luchtvaartbrandstoffen of: binnenlands vs.

internationaal (%)

1990 1995 2000 2001 2002 2003

Marine brandstof verbruik: - Nationaal 1,2 1,2 1,3 1,2 1,3 1,4 - Internationaal 98,8 98,8 98,7 98,8 98,7 98,6 Brandstofverbruik Luchtvaart: - Nationaal 1,0 0,5 0,4 0,4 0,4 0,4 - Internationaal 99,0 99,5 99,6 99,6 99,6 99,6 Bron: National Inventory Report 2005 (Goldewijk et al., 2005)