• No results found

HET MINANGKABAÜSCHE GEBIED

In document INHOUD VAN BUNDEL XL (pagina 147-200)

N". 27.

A A N T E E K E N I N G E N VAN D E N T O E N M A L I G E N A S S I S T E N T -R E S I D E N T P . ,T. K O O -R E M A N ' B E T -R E F F E N D E DE

A F D E KLING P A I N A N , I N H E T B I J Z O N D E R B E T K E F F E N D E D E O N D E R A F D E E L I N G

I N D R A P O E R A (1892).

I. B e v o l k i n g en b e s t u u r .

Yolgeus de traditie werd Indrapoera, evenals de andere landstreken dezer afdeeling, bewoond door de orang Eoepih, wier graven nog op verschillende plaatsen gevonden worden.

De Eoepih's zouden menschen geweest zijn van een reusachtigen lichaamsbouw, die met de hand klappers van de boomen konden plukken.

De komst van Maleische kolonisten was de oorzaak van hun uit-wijking, naar men zegt, in de richting van Bengkoelen, waar nu nog een kampong Eoepih moet bestaan. Zij trokken zich evenwel eerst terug na hevigen strijd, waarin zij voornamelijk door de listen der Maleiers overwonnen werden. In het district Ajer-Hadji wijst men nu nog de plek aan waar tegen de Eoepih's slag werd geleverd, en volgens een der penghoeloe's de radja der Eoepih's door een vroeger hoofd van zijn geslacht eigenhandig gedood werd.

Volgens de legende waren de eerste kolonisten in Indrapoera de zoogenaamde twintig familiën van verschillende soekoe's, de enam dimoediq, enam diilir, salapan ditengah, elk staande onder een orang kaja.

De salapan ditengah kwamen van Priangan (Menangkabau), en vestigden zich aanvankelijk te Beutajan, waar zich nu nog een aantal graven bevinden, welke jaarlijks worden schoongemaakt. Later verhuisden zij naar Prigi, het tegenwoordige Pergang, alwaar de enam diilir, allen afkomstig van Soengai Pagoe, reeds woon-achtig waren.

De enam dimoediq kwamen het laatst, en kozen Ladoenggang, het tegenwoordige Tandjoeng Medan, tot woonplaats. Zij waren van verschillende herkomst.

Een familie, waarvan de orang kaja de galar voerde van Sati

1 Vergelijk ook diens lozing in het Indisch Genootschap van 3 December 1901 over „Adat en haar beteekenis voor het bestuur in Indië". — Noot van de commissie.

181 HET MINANGKABAUSCHE GEBIED

L e l a , kwam van Malakka, een andere, galar Toemanggoeng Gam, van Java en de vier overige familiën waren afkomstig van de tanah Boegis.

Uit die 20 familiën is de geheele bevolking van Indrapoera voort-gekomen, met dien verstande evenwel, dat latere kolonisten, mannen en vrouwen, bij een dier twintig familiën werden ingedeeld, en uit die Trouwen voortgekomen kinderen natuurlijk werden beschouwd deel uit te maken van de familie, waarbij de moeder zich had aangesloten.

De nieuwgekomeneu, die een soekoe hadden, werden ingedeeld bij een der familiën van hun soekoe, terwijl vreemdelingen, die tot geen soekoe behoorden, de vrije keus hadden, maar eenmaal gekozen hebbende gerekeud werden te zijn leden van de soekoe der familie, waarbij zij zich hadden gevoegd.

Op deze wijze zijn volgens de overlevering een aantal lieden van Korintji en Limoen (Djambi) in de Indrapoerasche bevolking op-genomen.

Evenals nu nog plaats vindt werden vreemdelingen, die slechts tijdelijk in indrapoera verbleven, de zoogenaamde orang datang, niet bij een familie ingedeeld.

Later trokken acht gezinnen » van de selapan ditengah het binnen-land i n , en stichtten de negrie Loenang, welke door de betrekking van anak negrie met Indrapoera verbonden bleef. De hoofden dier acht gezinnen kregen den titel van datoeq en evenals de orang kaja's der 20 familiën een erfelijke galar (galar waris), welke alleen door deu orang kaja of datoeq mocht en moest gevoerd worden.

Die galar waris werd dus de geslachtsnaam of soekoenaam van de familie of het gezin.

De gezamenlijke nakomelingschap vau een familie of een gezin heet in Indrapoera proet.

Voor degenen, die zich later in de acht Loeuangsehe gezinnen lieten opnemen, gold hetzelfde als hiervoren gezegdes van de op-neming van latere kolonisten in de oorspronkelijke familie.

Op overeenkomstige wijze als Loenang door de selapan ditengah, werden Tapan door vier gezinnen van de enam dioeloe, en Si Laoet door zes gezinnen van de enam diilir gesticht.

Tot recht begrip van het later te beschrijven huwelijks- en erf-recht, zij hier nog aangeteekend, d a t , al weder volgens de over-levering , elk der acht gezinnen, die Loemang gesticht hebben, niet behoorden tot elk der acht oorspronkelijke familiën van selapan ditengah.

Dit was slechts met eenige dier gezinnen het geval, en tusschen deze en de oorspronkelijke familiën, waarvan zij afstamden, bestaat nu nog bloedverwantschap. Anderen waren afstammelingen van later in die familiën opgenomen gezinnen, welke als bloedverwanten van

1 Hier wordt gezin gebezigd om het verschil met oorspronkelijke familie beter te doen uitkomen.

HET MINAXGKABAUSCHE GEBIED 1 3 2

de oorspronkelijke familiën werden beschouwd zoolang zij daarvan deel uitmaakten. Door hun verhuizing naar Loenang hield die bloed-verwantschap echter op, en vormden zij tegenover die oorspronkelijke familie of proet een afzonderlijke proet.

Dit zelfde heeft plaats volgens de Menangkabausche adat als iemand van een soekoe, welke in een negrie niet zelfstandig bestaat, wordt ingedeeld bij de soekoe welke hem het naast verwant is, bv. Bendang bij Malajoe. Wordt door verloop van tijd Bendang groot genoeg om een zelfstandige soekoe te vormen, dan houdt de rechtstreeksche verwantschap op, namelijk de soekoe-verwantschap, terwijl alleen de laras-verwantschap blijft bestaan.

Omdat Loenang, Tapang en Si Laoet uit Indrapoera waren ont-staan , vormden zij met Indrapoera een Jaras of confederatie, waarin laatstgenoemde als indoeq negrie een zeker overwicht had over de drie andere of anaq negrie, ook loerah's genaamd.

Elk dier negrieën had zijn eigen bestuur, doch samen hadden zij dezelfde adat. Zelfstandig regelden zij de eigen negrie-aangelegen-heden, doch gezamenlijk werden de gemeenschappelijke belangen behandeld en beslist. Doch kon men in bijzondere gevallen in een der drie anaq negrie's niet tot overeenstemming (sakata) komen, dan werd de indoeq negrie arbiter, ingevolge den Menangkabau-schen rechtsregel :

Sasat di oedjoeng djalau Soeroet kapangkal djalan.

Het bestuur der Indrapoerasche negrieën was op Menangkabausche wijze , dus veelhoofdig, ingericht.

Elke proet van eigenlijk Indrapoera had zijn orang kaja, later manti genaamd, van Tapan, Loenang en Si Laoet zijn datoeq en de vergadering (rapat) van de 20 orang kaja's, acht, vier en zes datoeq's, vormden het hoogste gezag in elk der negrieën. Brieven van het Korintjisch bestuur werden dan ook gericht aan den regent en mangkoe boemi van Indrapoera en aan de mantri jang 20, datoeq jang Tiga Loerah.

De zaken van de proet werden door het proethoofd behandeld.

Hierop maakten alleen een uitzondering zware misdrijven, welke door de rapat van de orang kaja's of datoeq's berecht werden.

Voor die rapats kwamen ook geschillen tusschen verschillende proets of leden van verschillende proets, welke door de betrokken proet-hoofden niet in der minne konden worden beslist. Ontstonden ge-schillen tusschen de loerah's onderling, dan was de indoeq-negrie Indrapoera arbiter, en daar voor het beëindigen van geschillen de Menangkabausche adat eenstemmigheid (sakata, sapakat) eischt, en bij niet-eenstemmigheid (patjah) elk der belanghebbenden de tusschen-komst kon inroepen van de indoeq-negrie, waren bemoeienissen van deze met de zaken der anaq negrie vrij menigvuldig.

Het ambt van orang kaja en datoeq was erfelijk, in het geslacht der hoofden van de oorspronkelijke gezinnen, welke Loemang,

1 3 3 HET MINANGKABATJSCHE GEBIED Tapau en Si Laoet gesticht hadden. De nakomelingen dergenen, die later in de oorspronkelijke familiën of gezinnen werden opge-nomen , hadden — ook volgens de Menangkabausche adat — geen recht op die ambten.

De toename van het aantal leden der oorspronkelijke familiën en gezinnen Yeroorzaakte, ingevolge het adatvoorschrift ://Pandjaug nan berkarat//, splitsingen in takken, zonder dat hierdoor de verwant-schapsband verbroken werd. De hoofden dier takken kregen elk een galar waris, één daarvan behield echter de oorspronkelijke. Als voorbeeld zij aangehaald de familie van het proethoofd Sangsatia Radja, die zich gesplitst heeft in de t a k k e n : Sangsatia Radja, Sari Maharadja en Misa Boemi.

Daar nu de hoofden dier takken een gelijk recht hadden op het ambt van orang kaja of datoeq, ontstond ten aanzien van de op-volging de a d a t s a n g s a k a (ook sausaka) p a k a i m e m a k a i g a d a n g b e r g é l B r (ook berlëgër), voorschrijvende, dat de ambten naar een v a s t e volgorde door de hoofden van de takken of onder-proets om beurten moesten worden bekleed ; voor de proet Sangsatia Radja b.v. in deze volgorde: Sangsatia Radja, Sari Maharadja, Misa Boemi.

Deze adat geldt ook voor de ondersoekoe's in de onderafdeeling

• Ajer-Hadji en in enkele negrieën van de onderafdeeling P a i n a n , soms wordt zij ook toegepast bij de aanstelling van panghoeloe's kapala, voor welke betrekking alsdan in een vaste volgorde de panghoeloe's soekoe worden gekozen. Algemeen is daarbij de regel, dat, als in een ouderproet of ondersoekoe een geschikte' waris ont-breekt, voor het ambt wordt aangewezen de waris van de onmidde-lijk daarop in rangorde volgende onderproet of ondersoekoe.

Volledigheidshalve zij hier vermeld, dat de erfopvolging in een enkele, niet iu takken gesplitste familie wordt genoemd a d a t p o e s a k a en deze in de Menangkabausche landen bijna algemeen geldt. Sterft nu zulk een familie geheel uit (poetoes), zooals een enkele maal voorkomt, dan krijgen de overige familiën of proets van de soekoe een gelijk recht op het panghoeloeambt, en wordt dit sangsaka pakai memakai doch zonder gadang bergëlêr, dat is, men is aan g e e n vaste volgorde geboden, men kan een keus doen uit de waris dier proets. Bij sangsaka pakai memakai alleen komt, ook volgens de a d a t , het houden van een verkiezing voor.

Wordt evenwel eeuige malen achtereen de waris van eenzelfde proet gekozen, dan wordt stilzwijgend weder de adat poesaka van toepassing.

Êvenzoo wordt, om tot Iudrapoera terug te keeren, de adat sangsaka pakai memakai gadang bergëlêr geconverteerd in adat poesaka als de onderproets op een na uitsterven, en is daar de adat poesaka altijd van kracht geweest voor die proets, welke zich nimmer hebben gesplitst, zooals: Sendo di Radja, Bauo Soetan.

Evenals overal in de Menangkabausche negrieën golden ook voor de orang kaja's en datoeq's van Iudrapoera de adatvoorschriften :

HET MINANGKABATJSCHE GEBIED 1 3 4 Badjandjang naik Batangga toeroen '

eu

Ganggam nan baoentoeq Pagang nan bamasing ' .

Wij hebben namelijk gezien, dat in een proet ook latere kolonisten zijn opgenomen geworden, die zich vermenigvuldigden, zoodat naast het geslacht van het proethoofd andere familiën zijn ontstaan, die door een familiehoofd genaamd godoq (Menangkabausch toengganai) werden beheerd.

Een vertrouwd en bekwaam godoq stond het proethoofd als a n t j a n g - a n t j a n g 2 ter zijde. Voorts werd hij geholpen door een p a m a n g k o e of p a n g k o e (Menangkabausch tongkat), een antjang-autjang en godoq uit zijn eigen geslacht.

De proetbelangen werden dus behartigd in een vergadering van den orang kaja of datoeq, diens pamangkoe, antjang-antjang en godoq en de godoq's der overige familiën met den uit hen gekozen antjang-antjang. Gold het godsdienstzaken dan namen ook zitting de imam chatib adat.

Volgens het adatvoorschrift //patah toemboeh hilang berganti//

(het best te vertalen door: le roi est mort, vive le roi) moest de opvolger van den orang kaja of datoeq reeds bij diens leven zijn aangewezen.

Hiervoor werd gezorgd door de aanstelling van den pemangkoe, antjang-antjang en godoq uit het geslacht van het proethoofd , voor wie mede de adat gadang bergëlêr gold.

Bij overlijden van den orang kaja of datoeq werd hij onmidde-lijk opgevolgd door den pemangkoe, die op ziju beurt vervangen werd door den antjang terwijl de godoq klom tot antjang-antjang. Stierf de antjang-antjang, dan werd hij vervangen door den godoq en een nieuwe godoq aangesteld. Het ligt voor de hand, dat de pemangkoe, antjang-antjang en godoq de volgens het Menangkabausche recht opvolgende naaste verwanten van den orang kaja of datoeq waren.

I n later tijd is in het proetbestuur verandering gekomen, en wordt het proethoofd alleen ter zijde gestaan door twee pemangkoe's doch vrij stipt wordt nog de regel gevolgd dat de oudste pemangkoe het proethoofd opvolgt.

Het vorengezegde omtrent het proet- en negriebestuur (loerah-bestuur) verklaart het groote ledental van de negrievergaderingen en hoe de aangehaalde voorschriften, het bestuur betreffende, konden worden nageleefd. Tevens leert het wat wij onder de veel gebruikte doch dikwijls verkeerd opgevatte termen //hoofden en oudsten// moeten i Zie voor de beteekenis dezer papatahs Adatrechtbundel V I , blz. 205 nt 1.

— Noot van de commissie.

3 Antjang-antjang heet ook in de Bovenlanden een door den penghoeloe vertrouwd man.

1 3 5 HET MINANGKABAUSCllE GEBIED

verstaan. De Maleier spreekt dan ook van '/orang toeah karana adat'/ en niet //orang toea karana oemoer//, daar een jongmensch zeer goed oraug toea (autjang-antjang, godoq dus ook pamangkoe en datoeq of orang kaja) kan zijn.

Aanvankelijk was het bestuur iu Iudrapoera zuiver democratisch, en hoewel dit in later tijd een aristocratische wending heeft genomen is de basis democratisch gebleven, gelden aldaar nog steeds de hiervoren beschreven bestuursinrichtingen en heeft men de tegen-woordige aristocratie te beschouwen als staande n a a s t en niet b o v e n de democratie.

Het Indrapoerasche vorstengeslacht bestaat reeds zeer lang en beweert af te stammen van een echte Pagaroejoengsche prinses Boendo Kandoeng l, welke zich met haar kinderen en eenige leden barer familie te Bentajan vestigde, toen Indrapoera reeds gedeel-telijk was bevolkt geworden. Haar nakomelingeu waren oorspronkelijk slechts wakils van den radja van Menangkabau, doch een h u n n e r , Mohamad Sjah, nam den titel van jang dipertoean en van sultan a a n , en zijn opvolgers wisten hun invloed van af Tarataq Itam (Mokko-Mokko) tot Si Kilang Ajer Bangis te vestigen. Sedert be-stond er tusschen de vorsten van Menangkabau en Indrapoera geen anderen band dan die van ouderen tot jongeren broeder.

Het vorstelijke geslacht van Indrapoera is van de soekoe Malajoe en voor de opvolging heeft altijd gegolden en geldt nog de adat kamanakan.

Hierin verschilt het van het Menangkabausche, dat tot geen soekoe behoorde en waarin de zoon zijn vader opvolgde.

Aangenomen kan dus worden dat het Indrapoerasche vorsten-geslacht later de soekoe Malajoe heeft aangenomen, evenals de oorspronkelijk Javaansche , Malakkasche, Boegineesche , Koriutjische en Limoensche proets thans behooren tot de eene of andere soekoe, terwijl het toch bekend i s , dat bij die rassen geen soekoe-indeeling als de Menangkabausche heeft bestaan.

Hoogst waarschijnlijk is de adat kamanakan betreffende de op-volging ook een concessie geweest van den vorst aan de Menang-kabausche adat.

Onder het sultansbestuur is de hiervoren beschreven bestuurs-regeling van kracht gebleven. Alleen kregen de Indrapoerasche orang kaja's den meer klinkenden titel van m a n t r i , en werd het ambt van mangkoeboemi ingesteld, waarmede het eerst werd bekleed Soetan Malapar S j a h , een kleinzoon van den toenmaligen jang

1 Volgens de Tjindoer Mata stierf met Boendo Kandoeng en haar zoon liet Menangkabausche vorstengeslacht uit, en stammen de vorstelijke ge-slachten van Indrapoera, Siak, Atjêh, Djambi, Palembang af van Sikambang B a n d h a r i , de vrouw van Si Salamat P a n d j a n g G-ombaq, en de moeder van Tjindoer Mata. I n de Bovenlanden wordt vrij algemeen de lezing van Tjin-doer Mata aangenomen.

HET MINANGKABAUSCHE GEBIED 1 3 6

dipertoeau van Soengai Pagoe, in wiens geslacht het volgeus de adat kamanakau tot nu toe erfelijk is gebleven.

Door het optreden van een sultan met maugkoeboemi werd even-wel niets veranderd aan de adatvoorschriften.

Ganggam nan baoentoeq Pagang nan bamasing

en

Badjandjang naik Batangga toeroen.

Iudrapoera bleef bestaan uit vier negrieën en de jang dipertoeau was niets anders dan voorzitter van de negrierapat bij de behande-ling van bijzondere negriebelaugeu eii van de larasrapat bij de behandeling van algemeene belangen. Ook voor de door hem voor-gezeten rapats gold de regel: sakata sapakat, doch het spreekt van zelf, dat hij als lid van het hoog vereerde Menaugkabausche vorsteu-geslacht op de beslissingen dier rapats een grooten invloed had, vooral als hij een mau was van beteekenis. Hen zwakke sultan werd daarentegen geheel door zijn hoofden beheerscht.

De sultau miste de bevoegdheid om verandering in de adat te breugen eu vergreep hij zich daaraan, dan kwameu de datoeq's en mautri's daartegen op. Dezen werden ook gehoord in geschillen in deu boezem der drie negrieën, Tapan, Loenang eu Si Laoet, en tusschen die uegrieëu onderling. Als hoofden van de indoeq negrie Iudrapoera hadden zij daartoe het recht.

Ik zal niet beweren dat de Iudrapoerasche sultans zich nooit aan eigendunkelijke handelingen hebben schuldig gemaakt. Het tegendeel is waar. Er zijn onder hen vele volbloed-autocraten geweest, doch hun willekeurige handelingen droegen meer het karakter van op zich zelf staande feiten, welke geen ingrijpende veranderingen in de adat teweegbrachten. Het beste bewijs is dat op den huidigen dag het bestuur democratisch volgens adat is gebleven. Den vorigen regent Sulthan Farmansjah heb ik dikwijls aan het werk gezien en zijn wijze van omgang met zijn hoofden dikwijls bestudeerd. Hij was voor inlandsch bestuurder geboren en had al de deugden en ondeugden van den autocraat. Daarbij was hij iemand die imponeerde door uiterlijk en spreekwijze, wiens verdiensten door hoofden en bevolking werden erkend, en die om deu langen duur van zijn bestuur zeer populair was. En toch heb ik meermalen moeten bewonderen aan de eene zijde hoe hij adat-afwijkingen wist te vergoelijkeu door ten-minste schijnbaar aan zijn hoofden te geven wat hen volgens adat toekwam, aan de andere zijde hoe die hoofden kalm en waardig, schoon soms langs een omweg, er voor wisten te zorgen, dat die afwijkingen niet blijvend werden, zich alleen voegende naar de regelingen van het Gouvernement.

Naar het schijnt is het ambt van maugkoeboemi nooit in den smaak der Iudrapoerasche hoofden gevallen. Hij heette wel te zijn rijksbestuurder, rechterhand van den sultan, maar feitelijk was hij

137 HET MINANGKABAUSCHE GEBIED

niet meer dan hoofdpauggaoe, het hoofd dergenen die met de over-brenging van des sultans bevelen waren belast en op de nakoming hadden toe te zien. In de negrieën Tapan, Loenaug en Si Laoet schijnt men hem stelselmatig genegeerd, ten minste niet meer dan geduld te hebben.

Sedert Tndrapoera onder rechlstreeksch Gouvernementsbestuur ge-bracht is, werd de taak van den mangkoeboemi die van panghoeloe kapala van eigenlijk Indrapoera. Zelfs toen tijdens de langdurige ziekte van den vorigen regent diens functiën voor een deel aan den mangkoeboemi moesten worden opgedragen, was het nog duidelijk merkbaar, dat men hem niet als rijksbestuurder doch alleen als lasthebber van het gouvernement wilde erkennen.

Onder het gouvernementsbestuur werden ook andere wijzigingen in de bestuursinrichting gebracht. De titel van mantri werd in panghoeloe-mantri veranderd. Waarom is mij niet bekend. Misschien omdat mantri alleen te veel aan zelfbestuur herinnerde.

Verder werd over elke negrie een onbezoldigd panghoeloe kapala aangesteld. Zooals reeds vermeld is werd in Indrapoera de mangkoe-boemi met dat ambt bekleed, doch in Tapan, Loenang en Si Laoet werd daartoe naar den regel '/gadang bergëlër// een der datoeqs aangewezen, die tevens bleef hoofd van zijn proet.

In eigenlijk Indrapoera werd voorts aan elk der panghoeloe-mantri's een gebied of wijk aangewezen, waar binnen hij verant-woordelijk was voor de uitvoering der bevelen uitgaande vau het gouvernement, de policie en de heerendiensten betreffende.

Met deze wijziging, waardoor de proethoofden ook gezag kregen over niet-leden van hun proets, waren die hoofden en hun anaq boeah's aanvankelijk zeer weinig ingenomen. Later hebben zij echter het nut daarvan ingezien.

In alle adatzaken zijn zij echter proethoofden gebleven.

Eindelijk werden eenige proets met zeer weinig auaqs boeah bij andere proets gevoegd, en daar ook drie proets van de anam diilir zijn uitgestorven, bestaat het tegenwoordig bestuur van Indrapoera uit:

a. den regent;

b. een onbezoldigd panghoeloe kapala over elk der negrieën, zijnde die van Tapan, Loenang en Si Laoet tevens datoeq of proethoofd ;

b. een onbezoldigd panghoeloe kapala over elk der negrieën, zijnde die van Tapan, Loenang en Si Laoet tevens datoeq of proethoofd ;

In document INHOUD VAN BUNDEL XL (pagina 147-200)