• No results found

INHOUD VAN BUNDEL XL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INHOUD VAN BUNDEL XL "

Copied!
412
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SBHSSS5

(2)
(3)
(4)

/ /

A D A T R E C H T B U N D E L

X I : S U M A T R A

(5)
(6)

INHOUD VAN BUNDEL XL

Biz.

Inhoudsopgave der elf verschenen adatrechtbuudels . . . . vu Serie F. ATJÈH.

N". 7. Verwijzing 1 Serie G. GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN.

N°. 11. Verwijzing 2 N°. 12. Adatrecht van Christen-Bataks (1913—1914) . . . 3

N°. 13. Burgerlijke stand voor Christeninlanders in Tapanoeli

(1912) 31 N°. 14. Grondenrecht in de Bataklanden (1912—1913) . . 33

N°. 15. Mededeeling over inlandsche rechtsgemeenschappen

(1914) 45 N°. 16. Gegevens betreffende Baroes (1914) 46

N°. 17. Gegevens betreffende het Karolaud (1914) . . . . 50 Serie H. HET MINANGKABAUSCHE GEBIED.

N°. 19. Verwijzing 53 N°. 20. Mededeeling over inlandsche rechtsgemeenschappen

(1914) 54 N°. 21. Dorpsbestuur en grondbezit (1894) 58

N°. 22. Berechting van geschillen over huwelijk en over boe-

delscheiding (1894 of 1895) 63 N°. 23. Eechtstoestand van de afstammelingen van vroegere

slaven (1903—1904) 74 N°. 24. Paughoeloeverheffiug (1888—1889) 91

(7)

VI INHOUD Bk.

N°. 25. Gegevens over familierecht eu oelajatgroud (1913) . 115 N°. 26. Mamak en kamauakau in Poear Datar (1887). . . 127 N°. 27. Kooremau over Painan , speciaal over Indrapoera (1892) 130 N°. 28. Inheemsen bestuur in Koerintji (1911) . . . 150 N°. 29. Artikel uit de Oetoesan Malajoe (1912). . . 155 Serie I. ZUID-SUMATRA.

N°. 17. Verwijzing 162 N \ 18. Mededeeling over iulandsche rechtsgemeenschappen en

adatheffingen (1914) . 1 6 3 N°. 19. Inheemsche rechtspraak (1909—1914):

A. D j a m b i (1909—1913) 186 B. P a l e m b a n g (1911—1914) 189 N°. 20. Adat lembaga in Benkoelen (1910—1911) . . . . 242

N°. 21. Nadeelig huwelijksrecht in de Sindaug-streken (1913) 377

N°. 22. Mededeeling uit de Lampongs (1914) 380 Lijst vau inlaudsche rechtstermen, voorkomende in den elfden

adatrechtbundel 381

(8)

INHOUDSOPGAVE

• der elf versehenen adatreehtbundels.

Bundel BK Serie A. ALGEMEEN DEEL.

N°. 1. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van Juni 1908 tot September 1910 . . 1 1 N°. 2. Adatwijzer (1910) I 16 N". 3. Adviezen over codificatie van adatrecht en bewijs

van adatrecht (1893—1894) I 21 N''. 4. Circulaire van den resident van Timor ( + 1907) I 48 N°. 5. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van September 1910 tot Maart 1912. . V 1 N°. 6. Vonnis van den raad van justitie te Padang van

13 October 1892 en arrest van het hooggerechts-

hof van 3 Augustus 1893 V 2 N°. 7. Circulaire van den resident van Timor (1909). V 11 N°. 8. Adviezen over codificatie van het inlandsch adat-

recht der Minahasa (1897) . V 12 N°. 9. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde

koloniën (1911) V 20 N°. 10. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van Maart 1912 tot April 1913 . . . VII 1 N°. 11. Inlandsche adatsystematiek (1912) VII 3 N°. 12. Eerbiediging van het adatrecht in vreemde

koloniën (1772 en 1827—1835) VII 13 N°. 13. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde

koloniën (1913) VII 33 N°. 14. Adatregelingen van Christeninlanders . . . . VII 36 N°. 15. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van April 1913 tot December 1914 . . X 1 N°. 16. Opmerkingen en gegevens betreffende den adat-

wijzer in bundel I (1880^-1914) X 4 N'\ 17. Adatregelingen van Christeninlauders (1914) . X 13 N". 18. Zorg voor sterf boedels van inlanders en zorg

voor onmondige inlanders (1907) X 14 N°. 19. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde

koloniën (1913) X 20

(9)

VIII INHOUDSOPGAVE DER ELI«' BUNDELS

Bundel Blz.

Serie B. WEST-JAVA.

N°. 1. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1907) II 1 N°. 2. Gegevens uit het rapport-De Wolff van Wester-

rode betreffende het landbouwkredietonderzoek

in de Preanger (1904) II 57 N°. 3. Gegevens over grondenrecht, getrokken uit

regeeringsrapporten (1906—1907) II 83 N°. 4. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1909) . I V 1 N°. 5. Gegevens uit Pokkens (1903) IV 513 N°. 6. Adatvonnissen (1905—1910) IV 529 N°. 7. Verwijzing VIII 1 N°. 8. Gegevens uit districtsmonographieën (Preanger

Regentschappen) (1893—1896) VIII 2 N°. 9. Gegevens uit een regeeringsrapport over gronden-

recht in het district Tjiawi (1871) . . . . VIII 47 N°. 10. Water-en vischrechten in het Bandjarsche (1906) VIII 50 N°. 11. Soendasche adatrechtstermen VIII 52 N°. 12. Nota over de pandjer (1913) VIII 230 N°. 13. Mededeeling uit de Preanger over schuldenrecht

(1914) X 37 Serie C. MIDDEL-JAVA.

N°. 1. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1908) II 85 N°. 2. Gegevens uit een regeeringsrapport over gronden-

recht in Pekalongan (1902) I I 180 N°. 3. Gegevens uit regeeringsrapporten (1907). . . I I 188 N°. 4. Adatvonnissen over grondenrecht (1909). . . I I 191 N°. 5. Adatvonnissen (1905—1907) IV 547 N°. 6. Verwijzing VIII 232 N°. 7. Inlandschegegevensovermeervrouwendom(1912) VIII 233 N°. 8. Mededeeling uit Blora over djoeal enz. (1913) VIII 237 N°. 9. Inlandscherechtsdocumenten uit Blora(1877-1913) VIII 243 N°. 10. Aanteekeningen over Patjitan (1912). . . . VIII 250 N°. 11. Grondenrecht in Pekalongan (1907) . . . . X 38 N°. 12. Mededeeling over grondenrecht in Patjitan(1911) X 40 N°. 13. Aanteekening over huwelijksrecht (1902) . . X 42

(10)

INHOUDSOPGAVE DEK ELI' BUNDELS IX Bundel Blz.

Serie D. VORSTENLANDEN.

N°. 1. Nota omtrent het bouwrecht in Jogjakarta (1883) I I 203 N°. 2. Regeeringsrapporten over persoonlijke diensten

en grondenrecht (1908) II 208 N°. 3. Gegevens uit regeeringsrapporten . . . II 216 N°. 4. Vonnissen van de inheemsche rechtspraak (1867—

1868) IV 554 N°. 5. Adatvonnissen (1904) IV 574 N°. 6. Verwijzing VIII 253 N°. 7. Aanstellingsakte (1900) VIII 254 N°. 8. Inlandsche gegevens betreffende Soerakarta (1913) VIII 258 N°. 9. Adatbeslissingen (1909—1910) VIII 261 N°. 10. Zelfbestuursverordeningen (1912—1913). . . X 43 Serie E. OOST-J A VA MET MADOERA.

N°. 1. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1908) II 224 N°. 2. Per nat aan desa uit Sidoardjo (omstreeks 1909). II 271 N°. 3. Uittreksels uit Van der Linden, De Grondver-

huring (1907) . I I 286 N°. 4. Vertaling van de pernataan desa uit Sidoardjo

(omstreeks 1909) IV 576 N°. 5. Adatvonnissen (1904—1910) IV 598 N°. 6. Mededeeling over vonnissen van de inheemsche

rechtspraak op Madoera (1910) IV 610 N°. 7. Inlandsche gegevens betreffende het district

Wonosari der afdeeling Bondowoso (1911) . . IV 611 N°. 8. Verwijzing VIII 267 N°. 9. Inlandsche gegevens betreffende de afdeeling

Bondowoso (1911) VIII 268 N°. 10. Adatvonnissen (1900—1912) VIII 270 N°. 11. Vonnissen van de inheemsche rechtspraak op

Madoera (1882) VIII 281 N°. 12. Mededeeling over schuldenrecht (1879) . . . X 52 Serie F. ATJÈH.

N°. 1. Agrarisch résumé Groot-Atjèh (1909). . . . I 52 N°. 2. Verwijzing VI 1

(11)

S INHOUDSOPGAVE DER ELF BUNDELS

B u n d e l B i z .

N°. 3. Uit het volksleven der Temiaugers (1906) . . VI 2 N°. 4. Verwijzing VII 38 X". 5. Adatvoiinis (1912) ' Mil 39 N°. 6. Rechtsverhoudingen bij de pepercultuur (1913) X 53 N°. 7. Verwijzing XI 1 Serie G. GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN.

N°. 1. Verwijzing VI S Nü. 2. Standen en rechtspraak in Sipirok (1882) . . VI 9 N°. 3. Mededeeliugen uit Habinsaran (1911) . . . VI 15 N°. 4. Gajösche en Bataksche adatrechlstermeu, inet

aanvulling VI 21 N°. 5. Keur voor Tapauoeli (1907) VI 148 N°. 6. Adatvonnis (1905) VI 150 N°. 7. Verwijzing VII 43 N°. 8. Adatregeling van Christeninlanders (1892) . . VII 44 N°. 9. Verwijzing X 70 N°. 10. Regeling op de adatrechtsbedeeling onder de

doesoeu-Bataks vau het rijk Deli (1890 of 1891) X 71 N°. 11. Verwijzing XI 2 N°. 12. Adatrecht van Christen-Bataks (1913—1914) . XI 3 N°. 13. Burgerlijke stand voor Christeninlanders in Tapa-

noeli (1912) XI 31 X". 14. Grondenrecht in de Bataklandeu (1912—1913) XI 33 N°. 15. Mededeeling over inlandsche rechtsgemeenschap-

pen (1914) XI 45 N°. 10. Gegevens betreffende Baroes (1914) . . . . XI 46 N°. 17. Gegevens betreffende het Karoland (1914) . . XI 50 Serie H. HET MINANGKABAUSCHE GEBIED.

N°. 1. Artikelen van De Waal van Anckeveen (1905—

-1907) I 80 N°. 2. Verwijzing . VI 153 X». 3. Keur voor Sumatra's Westkust (1880) . . . VI 154 N°. 4. Panghoeloeverheffing in de onderafdeeling Taiiah

Datar (1890) VI 156 N°. 5. Artikelen uit de Sumatra-Bode (1905—1908) VI 164 N°. 6. Eegeeringsrapport over familiegoed en belasting-

schuld (1909) VI 204

(12)

INHOUDSOPGAVE DER ELl!' BÜNDELS X I B u n d e l Biz.

N°. 7. Vergadering over herziening van het adatrecht

te Fort de Koek (1911) V I 207 N°. 8. Artikelen uit de Oetoesan Malajoe (1911) . . V I 221 N°. 9. Eegeeringsrapport over adatbestuur in de Kwan-

tandistricten (1911) V I 244.

N°. 10. Artikel van mr. C. A. Wienecke (1912). . . V I 246 N°. 1 1 . Adatvonnissen (1905—1908) V I 252 N°. 12. Losse mededeeling over adathoofden te Padang

(1912) V I 272 N°. 1 3 . Verwijzing V I I 51

Nr'. 14. Verwijzing X 89

N". 1 5 . Rapporten over afstand van oelajatgrond (1907) X 90 N°. 16. Oewang-adat-nota van De Eooy (1902) . . . X 105 N°. 17. Algemeen rapport van het onderzoek naar de

persoonlijke diensten in de Padangsche Boven-

landen, bevolen in 1892 X 144 N°. 18. Uit een regeeringsrapport (1908) X 210 N°. 19. Verwijzing X I 53 N°. 20. Mededeeling over inlandsche rechtsgemeenschap-

pen (1914) X I 54 N°. 2 1 . Dorpsbestuur en grondbezit (1894) . . . . X I 58 N°. 22. Berechting van geschillen over huwelijk en over

boedelscheiding (1894 of 1895) X I 63 N°. 2 3 . Rechtstoestand van de afstammelingen van

vroegere slaven (1903—1904) X I 74 N°. 24. Panghoeloeverheffing (1888—1889) . . . . X I 91 N ° . 2 5 . Gegevens over familierecht en oelajatgrond (1913) X I 115 N°. 26. Mamak en kamanakau in Poear Datar (1887) X I 127 N°. 27. Kooreman over Painan, speciaal over Indrapoera

(1892) X I 130 N°. 28. Iuheemsch bestuur in Koeriutji (1911) . . . X I 150 N°. 29. Artikel uit de Oetoesan Malajoe ( 1 9 1 2 ) . . . X I 155

S e r i e I. ZUID-SUMATRA.

N°. 1. Verwijzing V I 273 N°. 2. Europeesche oendang-oendang (1862—1869) . V I 274 N°. 3. Engelsche opteekening van adatrecht te Ben-

koelen (1807) VI 281 N°. 4. Oendang-oendang Moko-Moko (1862) . . . V I 322

(13)

X I I INIIOl/DSOL'GAVK DEU ELI' BUNDELS

Bundel Blz.

N°. 5. Mededeeling uit Benkoelen van pastoor Jeuuissen

(1904) VI 358 N°. 6. Uit regeeringsrapporten betreffende Benkoelen

(1906—1909) VI 359 N°. 7. Adatinkomsten der wijkmeesters te Benkoelen

vroeger en thans (1912) VI 360 Nn. 8. Uit een regeeringsrapport betreffende Palembang

(1906) VI 362 N°. 9. Samenvoeging van marga's in Palembang

(1907—1910) VI 366 N°. 10. Regelingen op het gebruik van renahgrouden

in Palembang (1900 — 1910) VI 369 N°. 11. Aansprakelijkheid van rechtsgemeenschappen in

Djambi (1911) VI 385 N°. 12. Vonnissen uit Benkoelen, Djambi en Lam-

pongsche districten (1906—1912) VI 410 N°. 13. Verwijzing VII 52 N°. 14. Verzoening na moord in Benkoelen (1914). . X 211 N°. 15. Ngawak en stamindeeling in Benkoelen (1914) X 214 N°. 16. Rechtsverhoudingen bij de pepercultuur (1913) X 215 N°. 17. Verwijzing XI 162 N°. 18. Mededeeling over inlandsche rechtsgemeenschap-

pen en adatheffingen (1914) XI 163 N°. 19. Inheemsche rechtspraak (1909—1914):

A. D j a m b i (1909—1913) XI 186 B. P a l e m b a n g (1911—1914) XI 189 N". 20. Adat lembaga in Benkoelen (1901—1911) . . XI 242 N°. 21. Nadeelig huwelijksrecht in de Siudang-streken

(1913) XI 377 N°. 22. Mededeeling uit de Lampongs (1914) . . . XI 380

Serie J. HET MALEISCHE GEBIED.

N°. 1. Verwijzing Vit 53 N«. 2. Grondenrecht (1907) VII 54 N°. 3. Verwijzing X 219 N°. 4. Grondenrecht in Maleische landschappen (1873) X 220 N°. 5. Gegevens uit regeeringsrapporten (1905—1908) X 250 N°. 6. Rechtsverhoudingen bij de pepercultuur (1913) X 253 N°. 7. Mededeeling betreffende de Tapoengs, Siak (1914) X 259

(14)

INHOUDSOPGAVE DEB. EUE BUNDELS X I I I Bundel B k .

Serie K. BANKA EN BILLITON.

N°. J. Verwijzing VIL 62 N°. 2. Uit regeeringsrapporten over Billikm(1907-1912) VII 63 N°. 3. Adatvonnissen (1911—1912) VII 65 Nü. 4. Adatregelen voor dorpeu iu het binnenland van

Banka (opgeteekend 1910) X 260 N°. 5. Over eenige gebruiken, thans nog in zwang in

de binnenlanden van Banka (1913) . . . . X 263 N \ 6. Rechtsverhoudingen bij de pepercultuur (1913) X 267 Serie L. BORNEO.

N°. 1. Verwijzing Vit 69 N°. 2. Dajaksche stammengeschillen (1894) . . . . VII 70 N". 3. Kegeeringsrapport overgroudenrecht(1906-1911) VII 83 N°. 4. Koppensnellen (1901) VII 106 N°. 5. Mededeeling over huwelijk (1885), en verwijzing X 271 N°. 6. Rechtsverhoudingen bij de pepercultuur (1913) X 272 N°. 7. Mededeeling over adatheffingen (1914) . . . X 276 Serie M. MINAHASA.

N°. 1. Rapport over de 'adat kebiasaan, uitgebracht

door een inlandsche commissie (1896) . . . I I I 1 N°. 2. Adatvonnissen (1897 — 1905) I I I 114 N°. 3. Verhandelingen en adviezen van inlandsche

hoofden (1900—1902) I I I 152 N°. 4. Adatregeling voor het district Langoau (1901) . I l l 177 N°. 5. Uittreksels uit Jellesma (1903) . . . I I I 186 N°. 6. Verwijzing VII 107 N°. 7. Verwijzing IX 1 N°. 8. Uittreksel uit het rapport-Gallois (1892) . . IX 3 N°. 9. Agrarische toestanden (1903) IX 5 N°. 10. Contracten omtrent gronden in Tondano (1902) IX 12 N°. 11. Dorpsinrichting en grondenrecht (1906—1910) IX 16 N°. 12. Vertaling van een gedeelte van het Maleische

rapport van 1896 betreffende de'adat kebiasaan IX 41 N". 13. Over het huwelijk, de verwantschap en het

erfrecht bij de Bantiks (1902) IX 53 N°. 14. Adatvonnissen (1898—1910) IX 84 N°. 15. Adoptie en erkenning van buitenechtelijke kin-

deren in de Toloërdistricten (1898) . . . . IX 98

(15)

XIV INHOUDSOPGAVE BEE, ELI' BUNDELS

B u n d e l B l z .

N°. 16. Tontêmboansche adatrechtstermen IX 104 N°. 17. Aanteekening over grondenrecht in de Mina-

hasa (1914) IX 146 N°. 18. Adatvonnissen (1914) IX 148

Nn. 19. Verwijzing X 277

N°. 20. Mededeeling over districtskassen (1914) . . . . X 278 Adalrechtkaarl van de Minahasa tegenover . . . . IX 160 Serie N. GORONTALO ENZ.

N°. 1. Verwijzing VII 108 N°. 2. Verwijzing IX 161 N°. 3. Dorpsinrichting en grondenrecht (1910) . . . IX 162 N°. 4. Verjaring (1901) IX 165 N°. 5. Regeeringsrapport nopens de toestanden in de

onderafdeeling Boalëmo (1912) IX 167 Serie O. HET TORADJA-GEBIED.

N°. 1. Regeeringsrapport over de onderafdeeling Paloe

(1910) I 330 N°. 2. Verwijzing VII 108 N°. 3. Uittreksel uit //Papa I Woente// door Aib. O

Kruyt (1910) IX 171 N°. 4. Uit een regeeringsrapport betreffende inlandsche

goudgraverijen (1900) IX 173 N°. 5. Uit een regeeringsrapport (1906) IX 176 N°. 6. Gewestelijke regeling nopens de iuheemsche

rechtspraak (1907) IX 177 Serie P. ZUID-CELEBES.

N°. 1. Verwijzing VII 108 N°. 2. Grondenrecht in Boni en Parë-Parë (1910—1911) IX 189 N°. 3. Uit een regeeringsrapport (1910) IX 237 N°. 4. Makasaarsche adatrechtstermen IX 242 N°. 5. Verwijzing X 280 Serie Q. DE TERNATE-ARCHIPEL.

N°. 1. Verwijzing VII 109 N°. 2. Onderzoek naar de rechten op damarbosschen (1909) VII 110 N°. 3. Adatregelingen voor en van Christeninlanders op

Halmaheira (1905—1911) . VII 121 N°. 4. Adatregelingen van 1911. . . . VII 157 N°. 5. Uit regeeringsrapporten (1909 — 1910) . . . VII 162 N°. 6. Ternataansche adatrechtstermen VII 166 N°. 7. Rechtstoestand van de inlandsche bevolking ter

hoofdplaats Ternate (1902) VII 193

(16)

INHOUDSOPGAVE DElt ELI' BUNDELS NV B u n d e l B l z .

N°. 8. Ternataansche testamenten (1894 en 1896). . VII 207 N°. 9. Uit een regeeringsrapport (1909) X 281 N°. 10. Mededeeling over de Soela-eilanden (1914). . X 282 Serie R. AMBON ENZ.

N°. 1. Verwijzing l . VII 214

N°. 2. Eegeeringsrapporten over grondbezit (1908-1909) V i l 215 N°. 3. Gegevens over Boeroe, Ceram en Kei (1876-1910) X 283 N°. 4. Mededeeling over dorpskassen (1914). . . . X 287 Serie S. NIEUW-GUINEA.

N°. 1. Verwijzing VII 223 N°. 2. Adatregeling voor Christeninlanders op Noord-

Nieuw-Guinea (± 1914). X 288 Serie T. TIMOE ENZ.

N°. 1. Verwijzing VII 224 N°. 2. Gegevens uit zendingsberichten (1890—1898) . VII 225 Serie U. BALI EN LOMBOK.

N°. 1. Eapporten en besluiten over grondenrecht(I900—

-1909) I 146 N°. 2. Gemengde gegevens uit regeeringsrapporten

(1905—1909) I 189 N°. 3. Verwijzing VII 238 N". 4. Eegelingen in zake verwantsehapsrecht, huwelijks-

recht en delictenrecht (1900—1906) . . . . X 301 N°. 5. Mededeeling over adatheffingen, dorpskassen en

waterschapskassen (1914) X 303 Serie V. VEESPEEIDE EILANDEN.

N°. 1. Verwijzing X 304 N°. 2. Gegevens over Nias (1908—1911) . . . . X 305 N°. 3. Mededeeling over de rechtspraak op de Saugi-

en Talauteilanden (1911) X 306 Serie W. CHINEEZEN.

N°. 1. Verwijzing Vil 239 N°. 2. De voormalige kongsi Lanfong (1857—1888) . Vil 240 N°. 3. Adatvonnissen (1907-1912) VII 263 N°. 4. Verwijzing X 307 Serie X. ANDEEE VEEEMDE OOSTEEL1NGEN.

N°. 1. Verwijzing X 308

(17)

XVI ' INllOUDSOPGxWE DEli, EU'' BUNDELS

ß i m d f t l Biz.

Serie Y. GODSDIENSTIG EECHT EN GODSDIEN- STIGE RECHTSPRAAK.

N°. 1. Gegevens van professor Kern over Hmdoerecht

(1907—1910) 1 197 N°. 2. Rapport van dr. Snouck Hurgrouje over de Mo-

hammedaansche godsdienstige rechtspraak, met

name op Java (1890) I 201 N°. 3. Regeeringsrapporten over de Mohammedaausche

rechtspraak op de buitenbezittingen (1877) . . I 225 N°. 4. Besluit en rapporten over de Mohammedaausche

rechtspraak op Zuid-Celebes (1851 en 1907—1908) I 235 N°. 5. De 2de titel van het zg. compendium (1760) . VII 270 N°. 6. Het compendium van Mohammedaansch erfrecht

in Stbl. 1828 n°. 55 (dr. Juynboll) . . . . VII 275 N°. 7. Aanteekeningen op eenige vonnissen betreffende

Mohammedaansch recht (dr. Juynboll) . . . VII 279 N°. 8. Regeeringsrapporten betreffende moskeekassen en

Mohammedaausche huwelijken (1892 — 1908) . VII 297 N°. 9. Verwijzing . X 309 N«. 10. Ta'lîq-formules ( ± 1890—1907) X 310 N°. 11. Mohammedaausche rechtspraak op de buitenbe-

zittingen X 317 N°. 12. Rapporten en besluit over de Mohammedaausche

rechtspraak te Pontianak (1876) X 319 N°. 13. Regeling door den regent te Padang van de

moskee-ambten aldaar (1876) X 339 N°. 14. Eigendomsrecht van den vorst op den grond . X 355 Serie Z. SAMENVATTINGEN.

N°. 1. Gesteldheid van de inheemsche rechtspraak (1910),

met haart I 244 N°. 2. Gewestelijke regelingen, en gegevens uit regee-

ringsrapporten, nopens de inheemsche rechtspraak V 46 N°. 3. Verbetering van de//gesteldheid van de inheemsche

rechtspraak op 1 Mei 1910// enz., met haart. V 459 N°. 4. Verkiezing van hoofden op de buiteubezittingen. VII 332 N°. 5. Gesteldheid van de inheemsche rechtspraak (1913) VII 389 N°. 6. Verkiezing van hoofden op de buitenbezittiugeu

(1913) X 356 N°. 7. Verloving in den Indischen archipel (1913) . X 357 N°. 8. Inkomsten uit inheemsche rechtspraak (1914) . X 364 Lijst van inlandsche rechtstermen, voorkomende in de

elf adatrechtbundels X 366, XI 381 Mededeelingen over geldelijken steun IV 617, VII 398, IX 345

(18)

t

SERIE F.

A T J Ë H .

N". 7.

V E R W I J Z I N G .

Blijkens biz. 3 van afl. 4 der Mededeelingen van het bureau voor de bestuurszaken der buiteubezittingen (1914) wordt in den laatsten tijd in verscheiden streken tot de bekostiging van het volks- onderwijs ook bijgedragen door //gemeentetuinen//.

I

(19)

SERIE G.

G A J Ö - , A L A S - EN B A T A K L A N D E N .

N°. 11.

VEEWIJZING.

1. In buudel VI blz. 17 regel 8 van onderen staat: «omdat de Bataklanden zeer bevolkt zijiv/. Dit moet zijn, zooals in den oor- Spronkelijken tekst stond : //omdat de Bataklanden zeer schaars be- volkt zijn//.

2. Betreffende grondenrecht in de Bataklanden, zie bundel VII blz. 55—61.

3.* Zie, voor inkomsten uit inheemsche rechtspraak, bundel X blz. 364 en nt 1 aldaar.

(20)

SERIE G.

G A J Ö - , A L A S - EN B A T A K L A N D E N .

N°. 12. '

A D A T R E C H T VAN C H R I S T E N - B A T A K S « (1913-1914).

Onder dit hoofd worden hier twee stukken gepubliceerd, namelijk : Pt e eene nieuwe codificatie van adatregelingen voor de inlandsche Christenen aan den Sumatra-wal der residentie Tapanoeli 2,

&*e eene beschrijving van het bijzondere adatrecht der inheemsche Christenen in de Bataklanden.

Het eerste stuk, dat, overeenkomstig het residentsbesluit van 31 'Maart 1913 n°. 148, door het hoofd van gewestelijk bestuur werd geviseerd en(dus een officieel karakter draagt, werd door de commissie, waar zulks haar gewenscht voorkwam, met noten toege- licht. Het tweede stuk werd per missive van 13 Januari 1915 van dien zelfden gewestelijken bestuurder ontvangen, doch draagt geen datum, terwijl ook niet blijkt wie daarvan de samensteller is (vermoedelijk mr. J. C. Kielstra).

Ondanks het feit dat de teksten van beide stukken zeer afwijkend van inhoud, ja op verschillende punten zelfs met elkaar in strijd zijn , heeft de commissie toch gemeend in dezen bundel beide stukken te moeten afdrukken, zich daarbij echter onthoudende van elk op vergelijking dier stukken berustend commentaar. Zij geeft het tweede stuk dus zonder noten.

I. Codificatie van Adatregelingen voor de Inlandsche Christenen aan den Sumatra-wal der Residentie Tapanoeli °- (1913).

ARTIKEL I.

Deze bepalingen zijn geldig voor de tot de inheemsche bevolking behoorende Christenen in de Bataklanden, zoomede voor de tot de inheemsche bevolking behoorende inlanders, die, ofschoon geen Christen zijnde, zich daaraan onderworpen hebben.

1 Zie Adatrechtbundel V I I , blz. 44 vgg.

• Zie Adatrechtbundel V I I , blz. 49—50 en 36 nt 1.

(21)

I

GAJO-, ALAS- EN B A T A K L A N D E N 4

ARTIKEL I I .

De eed wordt afgelegd op den Bijbel.

De eedsformule luidt : //de Gever van dit woord straffe mij, indien ik zeg, wat niet waar is//.

A. T e n o p z i c h t e v a n C h r i s t e n e n en a n d e r e p e r s o n e n , d i e , h o e w e l g e e n C h r i s t e n z i j n d e , z i c h a a n d e z e

b e p a l i n g e n h e b b e n o n d e r w o r p e n . O v e r h e t H u wel ij k.

AKTIKEL III.

Het huwelijk der leden der kerkelijke of Christelijke gemeente wordt door den Zendeling voltrokken.

Indien een der aanstaande echtgenooten nog niet tot het Christen- dom is toegetreden, zal het huwelijk voltrokken worden door den onderwijzer ' met de betrokken hoofden en ouderlingen der aan- staande echtgenooten.

Bij overtreding van dit artikel worden de man en de vader of de voogd van de bruid gestraft ieder met eeue geldboete van f 20.—• (twintig gulden).

Hij, die het huwelijk onwettig voltrokken heeft, vervalt in eene boete van f 15.— (vijftien gulden).

De Christen-Hoofden en Christen-getuigen, bij het onwettig huwelijk tegenwoordig, worden gestraft ieder met eene boete van f 10.— (tien gulden).

A ETIK EL I V .

Zij, die zich in den echt weuschen te begeven, zullen den betrokken Zendeling daarvan mededeeling doen, die, als hem blijkt, dat geen wettig beletsel bestaat, het voorgenomen huwelijk twee achtereenvolgende Zondageu in de kerk zal afkondigen.

Het huwelijk mag niet voltrokken worden voor den derden dag na dien der laatste afkondiging, die dag zelve niet mede gerekend.

Heeft stuiting van het voorgenomen huwelijk plaats, dan wordt, wanneer de reden van zuiver kerkelijken aard is, door den Zende- ling, anders door het Bestuur, na overleg met den betrokken Zendeling, beslist, of zij moet worden afgewezen of aangenomen.

AKTIKEL V.

De vader van den bruidegom is verschuldigd aan het hoofd van de hoeta, waarin de bruid woont, de zoogenaamde //djambar ni

1 De bedoeling zal wel wezen ,,door den onderwijzer van dengeen (degene) der aanstaande echtgenooten die reeds Christen is". Ook voor de ouderlingen moet zeker deze omschrijving als bedoeld worden verondersteld. — N o o t van de commissie.

(22)

5 GA.TO-, ALAS- EN BATAKLANDEN

Radja hoeta// tot een bedrag van f 7.50 (zeven gulden en vijftig centen), aan de //djambar ni hoetaw ' f 1 (een gulden), aan de

"djambar ni Radja Padoea" f 1.50 (een gulden en vijftig centen) en aan de //djambar ni Djaihoetan// f 1.— (een gulden).

Bovendien is ieder der aanstaande echtgenooten f 1.— (een gulden) aan den betrokken onderwijzer en f 1,— (een gulden) aan den betrokken ouderling verschuldigd.

De vader van de bruid betaalt f 2 (twee gulden) aan de kerk.

Deze giften moeten voor het voltrekken van het huwelijk vol- daan zijn 2.

AJITIKEL VI.

Om een huwelijk te kunnen aangaan moet de jongeling den leeftijd van negentien, het meisje dien van zeventien jaren hebben bereikt.

Dispensatie kan door den Zendeling wegens bepaalde redenen ter zijner beoordeeling verleend worden.

Als wettig beletsel bedoeld in art. IV wordt onder meer beschouwd een huwelijk tusschen :

a. bloedverwanten onderling volgens de adat •, ;

b. een zoon en zijn tot weduwe geworden stiefmoeder 4 ;

c. een weduwnaar en zijn tot weduwe geworden schoondochter.

Buitenechtelijke gemeenschap in de gevallen in de vorige alinea bedoeld wordt gestraft met een boete van f 200.— (twee honderd gulden) ten bate der negriekas.

ARTIKEL VII.

Indien een vader den bruidschat 5 voor zijne dochter niet wil ontvangen, daar die hem te klein is, of om andere redenen zich verklaart tegen haar huwelijk met een man, dien zij bereid is te huwen, onderzoekt de rechter de bezwaren en verleent, zoo deze ongegrond worden bevonden en hij den vader niet tot het geven van diens toestemming kan overhalen, ouder vaststelling van den koopprijs vergunniug tot het voltrekken van het huwelijk.

De bruidschat wordt dan door de betrokken kerkelijke gemeente met genot van vruchtgebruik van den bruidegom in bewaring ge- nomen en beheerd, totdat de vader tot andere gedachten komt of de meest rechthebbende er aanspraak op maakt.

Indien de bezwaren van den vader van het meisje gegrond worden bevonden, dan mag het huwelijk niet voltrokken worden, indien*

1 W a t met deze djambar ni hoeta bedoeld wordt is in dit verband niet duidelijk. — Noot van de commissie.

2 De ter zake van een huwelijk aan de wereldsche en kerkelijke autoriteiten te betalen bedragen maken dus een totaalsom van f 17. Dit is v e e l , ook vergeleken met wat onder de vroegere regeling gevorderd werd, zie bundel VII blz. 44 en 45. — Noot van de oommissie.

3 Dus in de eerste plaats margagenooten. — Noot van de commissie.

4 Deze verbodsbepaling vormt eene scherpe tegenstelling met de oorspron- kelijke a d a t ; zie o.a. Joustra, Batakspiegel, blz. 2 2 6 . — N o o t van de commissie.

5 De vertaling van den Bataksohen adatterm sinamot door bruidschat is j u i s t , mits men bruidschat neme in den zin van koopschat, koopsom. — Noot

van de commissie.

(23)

GAJO-, ALAS- EN BATAKXANDEN 6

het meisje den ouderdom van vijf en twintig jaren nog niet bereikt heeft.

ARTIKEL VIII.

Indien een man een meisje met haar goedvinden schaakt, dan worden beiden gestraft met een geldboete van ten hoogste f 15.—

(vijftien gulden) ieder l, ten bate van de negriekas.

Indien de schaking gewelddadig plaats heeft, zal de zaak als misdrijf behandeld worden.

ARTIKEL IX.

Indien een meisje haar huis ontvlucht en naar de woning van haar minnaar gaat, omdat zij reeds ongeoorloofde gemeenschap hebben gehad, zoo wordt de minnaar bestraft met f 30.— (dertig gulden) boete, waarvan tweederde deel toekomt aan den vader vau het meisje en éénderde deel aan de negriekas.

Wordt het meisje niet zijn echtgenoote dan bedraagt de boete f 100.— (een honderd gulden), waarvan de helft aan den vader van het meisje wordt uitgekeerd, en de andere helft in de negriekas gestort wordt.

Indien een ongehuwde man met eene weduwe in echtelijke ge- meenschap leeft en die verbintenis niet door een huwelijk wordt gevolgd door onwil van den man, zoo wordt deze gelijkerwijze beboet met f 100.— (een honderd gulden), waarvan de helft aan de negriekas toekomt en de andere helft wordt uitgekeerd aan de daarop rechthebbenden (porsinamot of porboroe).

ARTIKEL X.

Indien eeue weduwe door geen der broeders of neven van haar overleden man tot echtgenoote kau worden genomen, mag zij, wanneer zij zulks verlangt, door de hoofden, in overleg met hare naaste bloedverwanten, uitgehuwelijkt worden.

Vau den bruidschat ontvangt de vader of voogd der weduwe overeenkomstig de adat de ffS.ibaloen Amak>/ 2.

De rest komt voor viervijfde 'deel aan de bloedverwanten van haar overleden man en voor éénvijfde deel aan de betrokken hoofden.

Heeft de weduwe echter zonen of dochters, dan vervalt de geheele bruidschat aan deze erfgeuamen 3.

1 Hier dringt zich de vraag o p , wie de boete voor het meisje betalen zal.

E e n Bataksch meisje toch heeft volgens de adat geen eigen bezittingen, on in een geval als het hier bedoelde kan men de haar opgelegde boete toeh niet van haren vader invorderen. — Noot van de commissie.

2 Niet onwaarschijnlijk moet deze term luiden „sibaloen anak", wat hier woordelijk beteekenen zou: wegens het weduwschap van het (zijn) kind. — Noot van de commissie.

8 Dit strookt weinig met de oorspronkelijke a d a t , volgens welke het denk- beeld, dat een zoon de sinamot voor zijne eigen moeder zou ontvangen, als hoogst stuitend wordt beschouwd. — Noot van de commissie.

(24)

7 GAJO-, ALAS- EN BATAKLANDEN

ARTIKEL XI.

Indien een Christen eene dochter uithuwelijkt zonder daarvan kennis te geven aan het hoetahoofd, vervalt hij in eene boete van f 7.50 (zeven gulden en vijftig centen), waarvan de helft aan de negriekas en de andere helft aan het betrokken hoetahoofd toekomt, onverminderd de kosten bedoeld in artikel V.

O v e r e c h t s c h e i d i n g .

a. V e r b r e k i n g d e r t r o u w b e l o f t e .

ARTIKEL XII.

Van eene verloving kan alleen dan sprake zijn, indien zij onder getuige van het betrokken hoofd en van een ouderling of een ander gemeentelid gesloten en door wederzijdsche geschenken bezegeld is.

Er kan nimmer van verloving sprake zijn tusscheu kinderen.

Indien een verloving verbroken wordt, moeten de geschenken bedoeld in de eerste alinea van dit artikel, worden teruggegeven, echter alleen dan, wanneer die verloving gesloten werd onder getuige van het betrokken hoofd en een ouderling.

Zoo de verloving , waarbij het betrokken hoofd en een ouderling of een ander gemeentelid ontbraken, verbroken wordt, kan niets worden terug verlangd.

ARTIKEL XIII.

Indien iemand een meisje ten huwelijk heeft gevraagd en reeds de geheele of een deel van den bruidschat betaald heeft, doch daarna zonder geldige reden de verbintenis verbreekt, zoo vervalt hij in eene boete van f 7 . 5 0 (zeven gulden en vijftig centen);

tevens kan hij geen vergoeding verlangen van het door hem volgens de adat gegeven vleesch of voor de hulp aau zijne aanstaande schoonouders verleend gedurende den tijd der verloving.

De geheele of gedeeltelijke teruggave van den bruidschat aan den ontrouwe zal eerst dan plaats vinden, wanneer het meisje een anderen

man gehuwd heeft. ' Wordt echter de trouwbelofte zonder geldige reden door het

meisje verbroken, dan vervalt haar vader of voogd in de boete van f 7.50 (zeven gulden en vijftig centen) met de verplichting tevens alle door den bruidegom gemaakte onkosten te vergoeden en het reeds betaalde gedeelte van den bruidschat binnen een maand terug te betalen.

ARTIKEL XIV.

üegeen, die betrekking aanknoopt met een verloofd meisje met het gevolg dat zij de verloving verbreekt, wordt gestraft met eene boete van f 30.— (dertig gulden) ».

1 Men zou licht geneigd zij a het opnemen van d e z e bepaling in de rege- ling aan invloed dor zendelingen toe te schrijven. Doch in waarheid geldt het hier eene oude, speciaal Tobasche, dus niet algemeen-Bataksche, adats- bepaling. Zie J o u s t r a , Batakspiegel, blz. 226, over pamola-mola. — Noot van de commissie.

(25)

GAJO-, ALAS- EN BATAKLANDEN 8

i. E c h t s c h e i d i n g .

ARTIKEL XV.

Ieder, die zijne vrouw zonder gegronde redenen verlaat of haar tot haar familie terug brengt, betaalt, zoolang de vrouw leeft, maandelijks van f 3.— (drie gulden) tot f 5.— (vijf gulden) voor haar onderhoud, totdat de scheiding gerechtelijk zal zijn voltrokken.

Heeft de gerechtelijke scheiding plaats, dan verliest de man den door hem betaalden bruidschat.

De door hem ontvangen paoeseang 1 moet aan de vrouw worden terug gegeven.

Bij volgend huwelijk der vrouw heeft haar gewezen man geen aanspraak op den voor haar betaalden bruidschat.

ARTIKEL XV L

Zoo eene vrouw haren inati zonder gegronde redenen verlaat, moet de bruidschat, met de helft vermeerderd, door haren vader worden teruggegeven, nochtans alleen dan, als zij den man met volkomen instemming tot echtgenoot heeft genomen.

De oorzaak der scheiding,zal door den rechter worden onderzocht en dan de zaak overeenkomstig den uitslag daarvan beoordeeld worden.

AUTIKEL XVII.

Tegen wien 2 zijne echtgenoote langer dan een jaar verlaten heeft, gedurende dien tijd niets van zich liet hooren, en ook niet voor haar gezorgd heeft, kan echtscheiding verlangd worden. Op hem is artikel XV van toepassing.

Indien de man echter met goedvinden zijner vrouw voor een bepaalden tijd naar andere streken trekt, zoo is voor den duur van dien tijd deze bepaling niet van toepassing.

De man is verplicht zijne vrouw tot zich te nemen indien hij voor längeren tijd deukt weg te blijven.

ARTIKEL XVIII.

Indien een man zich zonder gegronde redenen van zijne echt- genoote scheidt, haar aan hare familie terug geeft, dan is hij ver- plicht ook de nog niet betaalde schuld te voldoen onverminderd het in artikel XV bepaalde.

ARTIKEL XIX.

Indien een man eene vrouw huwt, wetende dat zij ziekelijk is of lichaamsgebreken heeft, dan zal hij den bruidschat niet kunnen terug vorderen, zoo hij zich wegens die ziekelijkheid of gebreken van haar scheidt.

Zijn lichaamsgebreken aan een man voor het huwelijk onbekend

1 Zie Adatrechtbundel VI blz. 97. — Noot van de commissie.

2 Lees in plaats van „wien": hem, die — Noot van de commissie.

(26)

9 GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN

geweest, dan leveren zij een wettigen grond tot echtscheiding voor dezen op en kan hij den bruidschat terug vorderen.

O v e r 1 ij d e n d e r v r o u w .

Alï/HKEL X X .

Indien eene gehuwde vrouw sterft zoo is de voor haar betaalde bruidschat verloren.

Beloften, die nog niet nagekomen zijn, behoeven niet meer te worden vervuld en evenmin behoeven geschenken van de schoon- ouders te worden teruggegeven.

ARTIKEL XXI.

Indien de vader of voogd van een gehuwde vrouw, die komt te overlijden, eene andere dochter voor haar in de plaats geeft, omdat hij de verbintenis niet wil verbreken, en de vader of voogd van den achtergebleven echtgenoot nog een som betaalt tot bevestiging dier verbintenis, zoo zal deze tweede dochter beschouwd worden als eene gewone bruid.

ludien deze voor de voltrekking van het huwelijk mocht komen te overlijden of wel de verbintenis verbroken wordt, zoo zal niet de geheele bruidschat, maar slechts het laatst gegeven geld worden terug betaald.

13 i g a m i e.

AllTIKEL X X I I .

Bigamie wordt gestraft met eene boete van f 80.— (dertig gulden), terwijl door den rechter de nietigheid van het laatste huwelijk wordt uitgesproken.

Verder samenwonen van of verdere geslachtelijke gemeenschap tusschen die personen wordt als overspel gestraft.

Mocht de schuldige man bij die tweede vrouw geene kinderen hebben verwekt, dan verliest hij den door hem betaalden bruidschat, en mocht hij bij haar wel kinderen hebben verwekt, dan wordt de helft van den bruidschat aan die kinderen toegewezen ', blijvende in dat geval de schuldige man aansprakelijk voor de opvoeding van door hem bij die tweede vrouw verwekte kinderen.

Mocht deze in het bezit van kinderen zijnde vrouw, nadat zij hare vrijheid herkregen heeft, hertrouwen, dan wordt de geheele bruidschat aan hare kindereu toegewezen 2.

1 Hiermede schijnt bedoeld te worden, dat de vader der tweede vrouw, of wie anders voor haar den bruidschat o n t v i n g , de helft van dezen aan hare kinderen zal moeten afdragen. Zie in verband met deze bepaling hierboven blz. 6 nt 3. — Noot van de commissie.

s Zie boven blz. 6 nt 3. — Noot van de commissie.

(27)

I

GA JÖ-, ALAS- EN BATAK LANDEN 10 ARTIKEL XXIII.

Een man, die voor zijn overgang tot het Christendom reeds in bigamie leefde en zich van de vrouw, bij wie hij nog geen kinderen heeft, wil laten scheiden, kan zulks doen, indien de vrouw daar- mede instemt.

Het geld (de bruidschat), dat verkregen wordt zoo die vrouw een ander huwelijk aangaat, zal in dit geval geheel voor den eersten echtgenoot zijn.

E c h t b r e u k .

ARTIKEL XXIV.

Een man, die de vrouw van een ander overhaalt haar man te verlaten, maar geen overspel met haar gepleegd heeft, wordt ver- oordeeld tot een boete van f 50.— (vijftig gulden).

Echtbreuk wordt gestraft met ten hoogste een jaar dwangarbeid buiten den ketting » en wordt alleen vervolgd op klacht van den beleedigden echtgenoot of de beleedigde echtgenoote.

Tusschen de schuldigen mag nooit een huwelijk gesloten worden.

Op grond van echtbreuk kan echtscheiding gevraagd worden ; is de man de schuldige, dan verliest hij den bruidschat en wordt ver- plicht om de nog niet betaalde som aan te zuiveren ; is de vrouw de schuldige, dan moet de reeds betaalde bruidschat terug gegeven worden.

Indien de bedrogen echtgenoot haar weer opneemt, moet haar vader hem volgens de adat eene som gelds ter verzoening betalen.

E r f r e c h t.

AltTIKEL X X V .

Een weduwe zal ten opzichte van de nalatenschap van haar over- leden man door de hoofden met den Zendeling of de ouderlingen in bescherming worden genomen, indien zij weduwe wil blijven om voor hare kinderen te zorgen.

AUTIKEL XXVI.

Een weduwe met een of twee dochters, die niet meer wenscht te huwen, blijft in het genot van het vruchtgebruik van gronden, die jaarlijks hoogstens een opbrengst van vijf en twintig toehoehau rijst opleveren en van alle overige goederen der nalatenschap tot een waarde van ten hoogste f 120.— (een honderd en twintig gulden).

1 Hoe is het mogelijk, dat zulk eene bepaling kan opgenomen wolden in eene regeling, blijkens do onderteekening uitgaande van den ephorus der Rijnsche Z e n d i n g , en door den resident van Tapanoeli slechts voor gezien geteekendV Ook bij andere punten dezer regeling rijst deze zelfde v r a a g , m a a r hier zoo luid dat er wel uiting aan m o e t gegeven worden. — Noot van de commissie.

(28)

1 1 GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN

Zijn er meer dan twee dochters, dan behoudt zij het vruchtgenot van gronden, die jaarlijks veertig toehoehan rijst leveren en van overige goederen der nalatenschap tot eene waarde van ten hoogste f 150.— (een honderd en vijftig gulden).

Het overige der nalatenschap wordt door de hoofden en ouder- lingen ouder de erfgenamen verdeeld en na den dood der echtgenoote het deel der erfenis, haar in vruchtgebruik afgestaan.

Indien echter de weduwe weer in het huwelijk treedt, zullen de hoofden en ouderlingen de nalatenschap van haar overleden man onder de rechthebbenden verdeelen naar de voor de Christenen geldende bepalingen.

ARTIKEL XXVII.

Een weduwe, die een of meer zonen heeft, blijft in het vrucht- genot van alle roerende en onroerende goederen door haar overleden man nagelaten, doch onder toezicht van den betrokken Zendeling en de hoofden, totdat de zonen den leeftijd zullen hebben bereikt op welken zij de nalatenschap kunnen aanvaarden.

ARTIKEL XXVIII.

De nalatenschap van eene overledene is op de volgende wijze te verdeelen :

Als hij zonen en dochters nalaat, is het aandeel van een zoon tweemaal zoo groot als dat van eene dochter.

Laat hij alleen dochters na, dan wordt het vermogen in twee gelijke deelen verdeeld, de eene helft voor de dochters, de andere helft voor de verwanten in de mannelijke linie in den tweeden graad van den overledene.

Zijn er geene verwanten in de mannelijke linie in den tweeden graad, doch slechts verwanten in de mannelijke linie in den derden graad van den overledene, dan krijgen deze eenderde van de nalaten- schap en de dochters het andere tweederde deel.

Als de verwantschapsgraad nog een graad verder is, dan krijgen de dochters drievierde, de verwanten in de mannelijke linie in den vierden graad éénvierde deel van de nalatenschap.

Nog een graad verder, dan krijgen de dochters negentiende, en de verwanten in de mannelijke linie in den vijfden graad ééntiende deel van de nalatenschap.

]\og verdere bloedverwantschap kan op de erfenis geen aanspraak maken. De dochters erven dan alles.

Indien de overledene geen kinderen heeft, zijne vrouw ook reeds gestorven is, geene bloedverwanten meer gevonden worden en ook geen testament aanwezig is, valt de helft der nalatenschap aan de negriekas, eenvierde aan de armenkas der kerkelijke gemeente en eenvierde aan de betrokken hoofden.

In schulden van den overledene wordt door de erfgenamen bij- gedragen in evenredigheid tot het aandeel , waarop zij volgens bovenstaande bepalingen in de nalatenschap recht hebben.

(29)

GAJO-, ALAS- EN BATAKLANDEN 1 2

B. C h r i s t e n e n in b e t r e k k i n g t o t h e i d e n e n .

AETIKEL XXIX.

Indieu een heiden een christin tot echtgenoote neemt, dan ver- bindt hij zich door deze daad, de voor christenen geldende wetten te eerbiedigen en te gehoorzamen.

Handelt hij later in strijd daarmede, of poogt hij zijne echt- genoote van het christendom afvallig te maken, dan wordt hij gestraft met eene boete van f 30.— (dertig gulden).

AltTlKEL X X X .

Indien een heidensche vrouw in het huwelijk treedt met een christen, dan komt zij daardoor onder de voor christenen geldige wetten.

Verlaat zij haren echtgenoot om naar hare familie terug te keeren, dan is artikel XVI op haar van toepassing.

ARTIKEL XXXI.

Overtredingen van deze bepalingen worden gestraft door de van Eegeeringswege ingestelde erkende rechtbanken.

Van ieder rechtsgeding over vrouwen, dat eene scheiding met zich brengen kan, wordt den Zendeling mededeeling gedaan, daar deze aangelegenheid invloed uitoefent op den stand der kerkelijke gemeente.

Aldus in overleg met de Inlandsche Christen-gemeenten aan den Sumatrawal der Eesidentie Tapanoeli gecodificeerd.

Sigoempar, 17 Maart 1913.

Namens de Eijnsche Zending in de boven- genoemde Inlandsche Christengemeenten,

w.g. De Ephorus

Gezieu : . . . . De Eesident van Tapauoeli i

1 H e t residentsbesluit van 31 Maart 1913 n°. 148, waarbij besloten werd de „door de Christelijke volkshoofden in overleg mot de Zendelingen van het Eijnsche Zendinggenootschap samengestelde codificatie van de adatrege- lingen aan den Sumatrawal der residentie Tapanoeli, gedagteekend Si Goempar 17 Maart 1913, te voorzien van het visum van den resident van Tapanoeli", trok tevens het besluit van den gouverneur van Sumatra's Westkust dd°.

28 November 1892 n». 548 (Adatrechtbundel V I I blz. 44) in.

Van de geviseerde adatregeling is een gedrukt exemplaar gezonden aan de betrokken bestuursambtenaren, „met verzoek bij do rechtspraak door de Inlandsche rechtbanken in (hun) gebied daarmede rekening te doen houden, wordende de oude Christelijke wet als vervallen beschouwd".

(30)

13 GAJO-, ALAS- EN ßA'l'AKLANDEN

Opmerking van de commissie.

De vraag moet gesteld worden, of tegen den vorm, waarin deze regeling is gegoten, geene ernstige bezwaren kunnen worden aan- gevoerd , bezwaren niet alleen van principieelen aard, maar ook voortvloeiend uit wat ter zake is voorgeschreven in de missive van den lsten gouvernementssecretaris aan de hoofden van gewestelijk bestuur op de buitenbezittingeu , gedagteekend Buitenzorg 30 October 1911 n". 2471 (zie Adatrechtbundel VII blz. 36 en 37). Deze mis- sive is blijkens Bijbl. n°. 7512 (Adatrechtbundel VII blz. 36 nt 1) weliswaar niet bestemd voor Tapanoeli en Ternate, maar geeft toch, zooals ook blijkt uit het schrijven van denzelfdeu hoofdambtenaar aan den resident van Ternate van 14< Februari 1911 n°. 367 (Adat- rechtbundel ^11 blz. 155), ongetwijfeld het a l g e m e e n standpunt der regeering in deze aangelegenheid weer. Uitdrukkelijk nu is in bedoelde missive n°. 2471 als de wensch der regeering te kennen gegeven: '/Dit doel kan bereikt worden, wanneer door de christelijke volkshoofden in overleg met de zendelingen, voor zoover dit nog niet is geschied, de christelijke adat — ook wat het formeele betreft — v. z. n. worde beschreven" enz.

Uit dit voorschrift kan niet anders worden opgemaakt dan dat de codificatie dient uit te gaan van de Christelijke volkshoofden, nadat dezen ter zake overleg met de zendelingen zullen hebben gepleegd.

Bij de hierboven opgenomen regeling schijnt het zeer groote belang van eene letterlijke opvolging dezer instructie te zijn miskend.

Zij gaat, althans in den vorm, n i e t uit van de Christelijke volks- hoofden, maar w e l van de Rijnsche Zending, zij het ook in overleg met de inlaudsche Christengemeenten. Dat dit volstrekt niet hetzelfde is, behoeft wel geen betoog, en evenmin dat de hier gevolgde methode in allerlei opzichten, niet het minst publiekrechtelijk, aan ernstige bedenkingen onderhevig is. Men lette hierbij op de vele strafbepalingen in deze regeling opgenomen, vooral ook op die in artikel XXlV. De resident van Tapanoeli schijnt dit bezwaar ook wel te hebben gevoeld, en heeft in zijn op blz. 12 in de noot omschreven besluit van 31 Maart 1913 n°. 148 wel degelijk met den wensch der regeering rekening gehouden. Maar dit maakt den vorm, aan de regeling zelve gegeven, niet goed, te minder waar het deze laatste is, die, zonder het besluit ter zendingsdrukkerij te Lagoeboti gedrukt, overal onder de bevolking wordt verspreid.

(31)

GAJÖ-, A L A S - E N U A T A K L A N D E N 1 4

II. Beschrijving van het bijzondere adatrecht der Inheemsche Christenen in de Bataklanden

^ (waarschijnlijk 1914).

AEDEEL1NG I.

Tan de Inlandsche Christengemeenten.

Artikel 1. De Inlandsche Christengemeenten zijn vereeni- gingen van personen, die een, op hunne godsdienstige belijdenis gegrond, zedelijk doel nastreven.

Artikel 2. Hunne inrichting en bestuur worden door hen in eigen boezem geregeld.

Artikel 3. Hunne vertegenwoordiging, zoo in als buiten rechten, geschiedt door de daarvoor bij de in artikel 2 bedoelde regelingen aangewezen personen.

Aanteekemng. D O r

De adat in de Batak- landen kent ook andere groepen van personen door een bepaalden band verbonden, als zelfstandig subject van rechten en verplichtin- gen b.v. de familie. Zoo veroverde ook de Chris- tengemeente, welke zich op dezelfde wijze ver- toont als een familie en waar de b a n d , die de leden b i n d t , alleen van eenigzins anderen aard is - trouwens de familie in de Maleisch-Polynesi- sche heidensche samen- leving heeft ook, als ver- eerendo hare eigen voor- vaderen, een eenigszins godsdienstig k a r a k t e r - zich gemakkelijk een plaats in het adatrecht als rechtpersoon.

AFDEELING II.

Van den Burgerlijken Stand.

Artikel 4. In elke Christelijke gemeente wordt aange- houden :

a. een register van geboprte en doop b. n i, u overlijden

c- " " " huwelijk en echtscheiding d- " " waarin gelegenheid bestaat tot in- schrijving van de terzake van een huwelijk tusschen de familie van den man en die van de vrouw aangegane verplichtingen.

Artikel 5. De registers worden aangehouden door de daar-

(32)

1 5 GAJÔ-, ALAS- EN BATAKLANDEN

voor bij de artikel 2 bedoelde regeliugen aangewezen personen.

Artikel 6 (1). In het register van geboorte en doop worden in opeenvolgende kolommen aangeteekend bij iedere inschrijving: ,

a. doorloopend nummer der inschrijving b. datum der geboorte

c. geslacht van de(n) geborene

cl. bij den doop en bij de geboorte gegeven namen van de(n) geborene

e. naam van den stam waartoe de geborene behoort f. datum van den doop

ff. naam van den vader li. naam van de moeder

i. datum van belijdenis van de(n) geborene

Je. datum van verhuizing naar een ander gemeenteressort l. datum van overname van een ander ressort m. sterfdag van de(n) geborene

». woonplaats van de(n) geborene

o. verdere aanteekeningen of opmerkingen , waartoe het geval, waarvan inschrijving is gedaan, aanleiding geeft.

(2). Invulling in de kolommen, bedoeld onder i, k, 1, m en o geschiedt, wanneer de omstandigheden daartoe leiden.

Artikel 7. In het register van overlijden worden in opeenvolgende kolommen aangeteekend bij iedere in- schrijving:

a. doorloopend nummer der inschrijving b. datum van het overlijden

c. geslacht van den overledene

cl. de bij den doop en 'bij de geboorte aan de(n) overledene gegeven namen.

e. naam van den stam, waartoe de overledene behoort f, leeftijd van de(n) overledene

ff. of de overledene al dan niet gehuwd was h. naam van den vader van de(n) overledene i. naam van de moeder van de(n) overledene

k. naam van, zoo mogelijk, twee volwassen personen, die van het overlijden of begraven van den overledene getuigen zijn geweest

l. woonplaats van de(n) overledene

m. het nummer , waaronder de overledene in het register van geboorte en doop was ingeschreven

». verdere aanteekeningen of opmerkingen waartoe het geval, waarvan inschrijving is gedaan, aanleiding geeft.

Artikel 8. In het register van huwelijk en echtscheiding

(33)

ß A J O - , ALAS EN B A T A K L A N D E N

worden in opeenvolgende kolommen aangeteekend bij iedere inschrijving :

a. naam van den bruidegom b. naam van de bruid

c. datum van inzegening van het huwelijk d. woonplaats van den bruidegom

e. woonplaats van de bruid

/'. namen van de ouders van den bruidegom ^ ff. namen van de ouders van de bruid

h. nummers, waaronder bruidegom en bruid zijn inge-

» schreven in het register van geboorte en doop

i. verdere aanteekeningen of opmerkingen waartoe het geval, waarvan inschrijving is gedaan, aanleiding geeft.

v(2). In de onder i bedoelde kolom wordt, wanneer het ingeschreven huwelijk door echtscheiding mocht worden ontbonden, hiervan aanteekening gehouden.

Artikel 9. In het register tot inschrijving van de ter- zake van een huwelijk tusschen de familie van den man en die van de vrouw aangegane verplichtingen wordt ingeschreven hetgeen terzake vóór het aangaan van een huwelijk tusschen de beide familie's is overeengekomen of door de betrokken adathoofden is beslist.

Artikel 10. De inschrijvingen in de registers geschieden door den met de aanhouding daarvan belasten persoon eigener autoriteit en wel : die in het register van ge- boorte en doop bij den doop, behoudens het bepaalde in art. 6 alinea 2 ,

die in het register van overlijden, zoodra hij stellig bericht van betrouwbare personen aangaande het over- lijden ontvangt ;

die in het register van huwelijk en echtscheiding aan- gaande een huwelijk bij de daarbij verleende medewerking vanwege de Christelijke gemeente, aaugaande echtschei- ding, zoodra van de hoofden die haar erkenden, hiervan bericht is ontvangen, die in het register tot inschrijving van de terzake van een huwelijk tusschen de familie van den man en die van de vrouw aangegane verplichtingen op aangifte van de daartoe verschijnende vertegenwoordi- gers der betrokken familiën.

Artikel 11. De registers worden, wanneer zulks door eenige autoriteit wordt verlangd, ter inzage gegeven, zonder dat zij van de plaats van aanhouding verzonden worden.

Artikel 12 (1). Uit het register van geboorte en doop worden bij verhuizen naar een ander gemeente-ressort extracten afgegeven, voor gelijkluidend met het register

(34)

17 GAJO-, ALAS- EN BATAKLANDEN afgeteekend door h e m , die met de aanhouding daarvan belast is.

(2). Ook uit de andere registers kunnen desverlangd dergelijke extracten worden afgegeven.

(3). Bij vestiging binnen een ander gemeente-ressort zijn Inlandsche Christenen verplicht zich bij dengene, die daar met de aanhouding der registers belast i s , aan te melden en hem het hem gegeven extract te vertoonen.

A a n t e e k e n i n g . Artikel 13. De registers van den burgerlijken stand De Inlandsche C h n s -e n j e m e^ jjg r emS( ;e r s overeenstemmende, behoorlijk ge- tenen zeit hebben van . , -, , ° , , ' , , . ,, , . .r ..

de beteekenis van de teekende extracten worden beschouwd als volledig bewijs registers en van hunne van het daarin vermelde, zoolang niet is bewezen, dat waarde wellicht nog , je inschrijving onjuist was.

geen duidelijk besef, be- * ° d

halve de meer ontwik- kelden, onder wie men wel meer aan geschrif- ten als deze gaat hech- ten.

Toch kan men dezen regel reeds als in het adatrecht opgenomen aanmerken, aangezien men bij de rechtspraak b.v. aan de registers en extracten daaruit reeds

bewijskracht toekent. A f D E E L I N G I I I .

Yan trouwbelofte.

Artikel 14 (1). Trouwbelofte is eene overeenkomst dat een man uit eene familie zal trouwen met eene vrouw uit eene andere.

(2). Trouwbelofte kan worden aangegaan hetzij door de personen, op wier huwelijk zij betrekking heeft, hetzij door de daartoe gerechtigde vertegenwoordigers van de betrokken familiëu d. z. ten aanzien van niet-volwassenen en van yrouwen de naaste mannelijke bloedverwanten.

Artikel 15 (1). Trouwbelofte komt tot stand door uit- wisseling van een geschenk tusschen de personen op wier huwelijk zij betrekking heeft,

of door de betaling van eene naar plaatselijk gebruik te bepalen geldsom vanwege de familie van den man aan die van de vrouw.

(2). Zij is slechts verbindend, wanneer zij is aange- gaan ten overstaan of met medeweten van de betrokken adathoofden of hunne vervangers.

[Artikel 16. Trouwbelofte heeft ten aanzien van Inland- sche Christenen slechts dau rechtsgevolgen, wanneer zij is aangegaan met instemming van de beide personen, op wier later huwelijk zij betrekking heeft, gegeven op een leeftijd waarop zij tot oordeelen hierover in staat zijn.]

2 V o o r de K a r o -

B a t a k s . ] vervalt.

(35)

GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN 18

Artikel 17. Trouwbelofte verbindt de leden van de beide daarbij betrokken familiën tot het verkenen van medewerking, die noodig is tot het doen voltrekken van het huwelijk, waarop zij betrekking heeft.

Artikel 18. Trouwbelofte onder Inlandsche Christenen geeft nimmer aanleiding tot dwang ten aanzien van de betrokken personen om zich in het huwelijk te begeven.

A Ï D E E L I N G I V .

Yan opheffing van trouwbelofte.

Artikel 19. Trouwbelofte wordt opgeheven:

a. door den dood van één der personen op wier huwe- lijk zij betrekking had

b. door verbreking.

V o o r de K a r o - Artikel 20 (1). Ingeval opheffing zou ontstaan door B a t a k s . ^en dood van de vrouw, op wier huwelijk zij betrekking a f l n g é v a l opheffingh a c l.'. k a n d e ° Ph e f f i ng worden voorkomen, i n d i e n d e zou ontstaan door den Emilie van de vrouw zich bereid verklaart een andere dood van een der per-vrouw in hare plaats te stellen.

S b S a S T i ï ï l S <5> . ^e Z e - r v a n g i n g kan alleen plaats hebben met de opheffing worden goedvinden van de vervangende vrouw en van den man, voorkomen indien de op wiens huwelijk de trouwbelofte betrekking heeft.

betrokken familie zich bereid verklaart een ander in diens plaats te stellen.

(2). Deze vervanging kan alleen plaats heb- ben met goedvinden van den vervanger of vervangster en van de wederpartij.

Artikel 2 1 . Verbreking van trouwbelofte kan plaats hebben :

a. wanneer instemming van een der beide personen, op wier huwelijk zij betrekking heeft, komt te ontbreken

b. wanneer een der personen, op wier huwelijk zij betrekking heeft, geslachtelijke gemeenschap pleegt met een ander of zich op andere wijze misdraagt, een en ander ter beoordeeling van de adathoofden van de be- trokkenen met de familiehoofden.

Artikel 22. Van opheffing van trouwbelofte wordt v. z. n. mededeeling gedaan aan de adathoofden en familiehoofden der betrokkenen.

Artikel 23 (1). Bij opheffing van trouwbelofte als gevolg van den dood van den m a n , heeft de familie van dien man recht op teruggave van geschenken tegen afstand van de harerzijds ontvangen geschenken en op terug- betaling van de van hare zijde aan de familie van de

(36)

1 9 GA JO-, ALAS- EN BATAKLANDEN

Voor d e Karo- B a t a k s . Art. 24. Bij opheffing v a n trouwbelofte als gevolg van den dood van de vrouw, heeft de familie van den m a n geenerlei recht op terug- betaling van de gedane geschenken noch op terugbetaling van even- tueel reeds van hare zijde aan de familie van de betrokken vrouw ge- dane betalingen.

Voor de Karo- Bataks.

[ ] geen recht.

betrokken vrouw eventueel met het dog op het voor- genomen huwelijk gedane betalingen, verminderd met de door de familie van de vrouw in verband met het voorgenomen huwelijk gemaakte onkosten.

(2). Dit recht op terugbetaling ontstaat eerst wanneer met een andere familie ten aanzien derzelfde vrouw trouwbelofte is tot stand gekomen.

Artikel 24. Bij opheffing van trouwbelofte als gevolg van den dood van de vrouw, heeft de familie van den man recht op teruggave van de gedane geschenken tegen afstand van de harerzijds ontvangen geschenken en op terugbetaling van eventueel reeds van hare zijde aan de familie van de betrokken vrouw gedane betalingen, ver- minderd met de eventueel door cle familie der vrouw in verband met het voorgenomen huwelijk gemaakte on- kosten.

[ ] vervalt.

V o o r d e K a r o - B a t a k s . [ ] geen.

[ ] vervalt.

Artikel 25 (1). Bij verbreking van trouwbelofte als gevolg van het komen ontbreken van de instemming van den man, heeft diens familie [recht] op terug- betaling van de van hare zijde aan de familie van de vrouw eventueel reeds gedane betalingen, verminderd met de door de familie der vrouw in verband met het voorgenomen huwelijk, gemaakte onkosten.

[(2). Dit recht op terugbetaling ontstaat eerst, wanneer met een andere familie ten aanzien der zelfde vrouw trouwbelofte is tot stand gekomen.]

Artikel 26. Bij verbreking van trouwbelofte als gevolg van het komen ontbreken van de instemming van de vrouw, heeft de familie van den man recht op dadelijke terugbetaling van de van hare zijde aan de familie van de vrouw gedane betalingen, zoomede op vergoeding van de harerzijds in verband met het voorgenomen huwelijk gemaakte onkosten.

Artikel 27 (1). Bij verbreking van trouwbelofte als gevolg van de in artikel 21 sub b bedoelde redenen aan de zijde van den man, heeft diens familie [uitsluitend]

recht op terugbetaling van de van hare zijde aan de familie van de vrouw eventueel gedane betalingen.

[(2). Dit recht op terugbetaling ontstaat eerst wanneer met eene andere familie ten aanzien der zelfde vrouw trouwbelofte is tot stand gekomen.

(3). Daarenboven heeft de familie van de vrouw recht op eene door de adathoofden vast te stellen schadeloos- stelling voor de ondervonden beleediging.]

(37)

GAJO-, ALAS- EN BATAKLANDEN 2 0

Artikel 28 (1). Bij verbreking der trouwbelofte als gevolg van de in artikel 21 sub b bedoelde redenen aan de zijde van de vrouw heeft de familie van den mau recht op dadelijke terugbetaling van de harerzijds aan de familie van de vrouw gedane betalingen, zoomede op vergoeding van de harerzijds in verband met het voorgenomen huwelijk gemaakte onkosten.

(2). Daarenboven heeft de familie van den man recht op pene door de adathoofden vast te stellen schadeloos- stelling voor de ondervonden beleediging.

. A F D E E L I N G V.

Yan het huwelijk.

A. Huwelijk tusschen Inlandsche Christenen.

Artikel 29 (1). Het huwelijk tusschen Inlandsche Chris- tenen wordt aangegaan door één e n man met ééne vrouw.

(2). Geen man kan tegelijkertijd met meer dan ééne vrouw, geen vrouw tegelijkertijd met meer dan eenen man gehuwd zijn.

^ Artikel 30 (1). Het huwelijk tusschen Inlandsche Christenen wordt gesloten ten overstaan van de adat- hoofden van den man en de vrouw of hunne vertegen- woordigers en de vertegenwoordigers van de familie van den man en de vrouw.

A a n t e e k e n i n g . (2). De sluiting geschiedt, na de definitieve vast- d e % ^ d n g d £ ? e l I i n g i n o n d e r l i.ng o v e r ] eg v a n d e d o° r te familie van burgerlijken stand eerst d e n m a n a a u die van de vrouw te betalen som, door geschiedt bij inzege- betaling hiervan voorzoover zulks in onderling overleg Z ^ ^ ^ ! ^ ^ l d \ h ^ f ^ " l ^ ^ van een en ander op een heid van het huwelijk bijeenkomst met die hoofden,

geen essentieel ver- (3). Indien het in artikel 2 bedoeld onderling overleg

)enscte-vfnoli:alni™enadieuiet t 0 t ^ r e s u l t a a t l e i d t' w o r d t' d e z a a k gebracht voor één1gr"bèw|s "van h e th e t a d a t h o o f d ter plaatse, waar het overleg wordt ge- bestaan van het huwe- pleegd, die, bijgestaan door de vertegenwoordigers der lij k tusschen Inlandsche betrokken families, de betrokkenen gehoord, zijne be-

W e W i aSd e nUr I g e im i d d e l i l lg v e r l e e u t o m d e z a a k t o t f l o w i n g te brengen.

dit bewijs geleverd kun- nen worden, daar de bemoeienis van de Chr.

gemeente niet achter- wege blijft, m a a r denk- baar i s , dat het bestaan van het huwelijk wordt bewezen door getuigen (i. c. de deelnemers aan den maaltijd) of zelfs door de algemeene be- kendheid, als die ge- tuigen zijn komen te ontbreken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Als deze te scheuren gronden in potentie geschikt of actueel leefgebied is voor weidevogels die doelsoort zijn binnen de NNN of ANLb dan wel (weide)vogels die

ProRail staat open voor initiatieven om het gebied rondom het station te vergroenen en vanuit het management wordt wel aangegeven dat er meer mee gedaan zou kunnen worden..

Richard Paping neemt daarbij de gezinsmigratie in de Groningse kleigebieden als arbeidsstrategie voor zijn rekening, Jan Kok de migratiepatronen in de provincie Utrecht, Eric

The current guidelines in the Netherlands ( 37 ) are in accordance with international guidelines ( 11 , 13 , 38 , 39 ) and recommend that molecular testing for EGFR mutations and

Wanneer we zijn aangeland in het Interbellum, vertellen de au- teurs er bijvoorbeeld lustig op los over de lage prijzen in deze tijd ('Je verlangt bijna terug naar 1921 toen

4 Stepwise deterministic sensitivity analysis for reference (left) and distributional deterministic sensitivity analysis (right). DR discount rate, OS overall survival,

Kleijn SA et al (2015) Normal reference values of left ventricular strain using three-dimensional speckle tracking echocardiography: results from a multicentre study.

Sec- ondary outcome measures were defined as missed injuries found after TTS but during the hospital admission (Type 2 missed injury [ 2 ]); overall missed injury rate (Type 1 and 2