• No results found

Milieubelasting en fytosanitair beleid

Bijdrage fytosanitair beleid aan doelen

8.3 Milieubelasting en fytosanitair beleid

organismen die momenteel niet als Q-organismen geregistreerd staan maar mogelijk in de toekomst wel als zodanig aangemerkt kunnen gaan worden.

Indien ongewenste organismen worden aangetroffen, worden deze bestreden of wordt de partij uit de handel genomen. In het uiterste geval kan een teeltverbod opgelegd worden. Ook kan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) toestemming geven voor het tijdelijke gebruik van gewas- beschermingsmiddelen die niet in Nederland zijn toegelaten.

8.3 Milieubelasting en fytosanitair

beleid

8.3.1 Huidige, incidentele milieubelasting

Milieubelasting door incidentele bestrijding is beperkt Jaarlijks wordt er in het kader van het fytosanitair beleid een groot aantal controles uitgevoerd op schadelijke organismen in en op plantaardig materiaal (nVWA 2011b). In 2010 werden in totaal ongeveer 150.000 inspecties uitgevoerd op importen van groente, fruit en bloemisterijproducten. Bij circa 150 inspecties werden schadelijke organismen aangetroffen (nVWA 2011b). Van de circa 300 Q-organismen zijn er momenteel 52 in Nederland gevestigd (17,5 procent) (nVWA 2011b). Uit de jaarlijkse rapportages blijkt dat zowel bij import als bij export van plantaardig materiaal regelmatig

schadelijke organismen worden aangetroffen. De organismen die met de import van plantaardig materiaal

Nederland binnenkomen, kunnen bij bestrijding milieubelasting van het oppervlaktewater opleveren (PD 2008; nVWA 2011b; Leendertse et al. 2011). Voor het direct bestrijden van dergelijke organismen, voordat ze zich verder kunnen verspreiden en op grotere schaal schade kunnen toebrengen, worden zonodig gewas-

beschermingsmiddelen ingezet. Er is geen schatting beschikbaar van de milieubelasting die gemoeid is met deze activiteiten. Deze milieubelasting is echter beperkt omdat het lokale en incidentele toepassingen betreft.

8.3.2 Schatting van de potentieel vermijdbare

milieubelasting

Fytosanitaire maatregelen kunnen een extra opgave in de reductie van milieubelasting door

gewasbeschermingsmiddelen voorkomen

Het fytosanitair beleid vermindert de kans op vestiging van nieuwe ziekten en plagen. Door Leendertse et al. (2011) is een selectie gemaakt van Q-organismen die, indien ze zich in Nederland zouden vestigen en vervolgens bestreden zouden moeten worden, waarschijnlijk een extra milieubelasting op

oppervlaktewater teweeg zouden brengen. Op grond van criteria betreffende de schadelijkheid, het gewasareaal, type ziekte of plaag, de bestrijdingsmogelijkheden en de verwachte belasting van het oppervlaktewater bij bestrijding, is een selectie gemaakt van 39 ziekten en plagen die zich in Nederland zouden kunnen gaan vestigen. Voor 17 van deze ziekten en plagen is vervolgens een inschatting gemaakt welke middelen nodig zijn om ze bij vestiging te bestrijden. De milieubelasting van de extra inzet van deze middelen is geschat met de Nationale Milieu Indicator (NMI), versie 3 (Kruijne et al. 2011).

Bij het bepalen van de extra milieubelasting zijn twee scenario’s uitgewerkt:

1. laag scenario: beperkte verspreiding van de ziekte of plaag en een goede effectiviteit van de

gewasbeschermingsmiddelen;

2. hoog scenario: ruimere verspreiding van de ziekte of plaag en een geringere effectiviteit van de

gewasbeschermingsmiddelen.

Alleen de milieubelasting van het gebruik boven op de huidige toepassing, en alleen voor de nieuwe ziekten en plagen, is meegerekend als extra milieubelasting. Een globale schatting van de vermijdbare milieubelasting door fytosanitaire maatregelen laat zien dat deze sterk per gewas kan verschillen: van 0 procent (geen extra bestrijding nodig) tot ongeveer 250 procent extra milieubelasting bij tomaat in het hoge scenario (figuur 8.1). In het hoge scenario kan naar schatting de totale potentiële extra milieubelasting, als gevolg van de bestrijding bij sterke verspreiding van de 17 geselecteerde

ACHT

soorten, oplopen tot bijna 40 procent in de 10 gewassen. Ten opzichte van de totale toepassing van

gewasbeschermingsmiddelen in Nederland (alle gewassen) is dit potentieel een extra milieubelasting van ongeveer 10 procent. Het lage scenario leidt tot een gemiddelde potentiële extra milieubelasting van 5 procent ten opzichte van het landelijk niveau.

De berekening van de potentiële extra milieubelasting in de rapportage van Leendertse et al. (2011) betreft slechts 17 van de in totaal 39 organismen die zijn geselecteerd als organisme met risico op schadelijkheid, verspreiding en vestiging, rekening houdend met gewasareaal en type organisme, en waarvan de bestrijding milieubelasting van het oppervlaktewater oplevert. De overige 22 orga- nismen zijn vergelijkbaar op grond van taxonomie en levenswijze en (voor zover bekend) gewaskeuze en schadelijkheid. In het (theoretische) geval dat alle 39 organismen zich zouden vestigen zal de milieubelasting toenemen, maar niet verdubbelen. Als voorbeeld: het middelengebruik tegen de ene geselecteerde Cydia-soort zal naar verwachting afdoende zijn om ook de andere soorten Cydia te bestrijden. De inschatting is dat de extra milieubelasting van oppervlaktewater maximaal een

factor 1,5 hoger zal liggen. Dit betekent potentieel een totale vermijdbare milieubelasting als gevolg van fytosanitair beleid van ongeveer 14 procent ten opzichte van de huidige milieubelasting (meetjaar 2008-2010) (tabel 8.1).

Zonder fytosanitair beleid zou de beleidsopgave om tot een vermindering van 95 procent milieubelasting te komen, groter zijn geweest. In het extreme geval dat het hoge scenario werkelijkheid was geworden zou de resterende beleidsopgave in 2010 om het milieudoel van de nota – reductie van 95 procent van de milieubelasting ten opzichte van 1998 – te halen, een vermindering van ongeveer 70 procent zijn geweest van de milieubelasting in 2008-2010. Nu, met fytosanitair beleid, moet de milieubelasting nog worden teruggebracht van 85 procent reductie in 2008-2010 naar 95 procent reductie (= 67 procent van het niveau in 2008-2010). Kortom, het fytosanitaire beleid draagt op grond van deze schatting beperkt bij aan het halen van het milieudoel. Voor specifieke gewassen kan het effect echter aanzienlijk zijn (bijvoorbeeld voor tomaat).

Figuur 8.1 Consumptie-aardappelen Zetmeelaardappelen Pootaardappelen Tomaten Rozen Potplanten bloeiend Paprika's Appels Peren Sierconiferen

Gemiddeld deze gewassen Totaal alle gewassen

0 50 100 150 200 250 300 Index (milieubelasting 2008 – 2010 = 100)

Laag scenario Hoog scenario Door inzet fytosanitaire maatregelen vermijdbare milieubelasting van oppervlaktewater door gewasbeschermingsmiddelen

Bron: Leendertse et al. (2011)

Schatting van de potentiële extra milieubelasting in het geval van de introductie van een selectie van 17 Q-organismen volgens twee scenario’s. De extra milieubelasting is uitgedrukt als percentage van de milieubelasting in 2008-2010.

105

Bijdrage fytosanitair beleid aan doelen gewasbeschermingsbeleid |

ACHT ACHT

8.4 Discussie

De schatting van de extra milieubelasting bij het ontbreken van fytosanitaire maatregelen, betreft twee hypothetische situaties en is daarom noodzakelijkerwijs globaal. Onderzocht zijn alleen die organismen die het meest schadelijk zijn én waarvan de bestrijding naar verwachting de meeste milieubelasting op het oppervlaktewater oplevert.

Er is alleen gekeken wat er kan gebeuren als een

organisme zich in Nederland vestigt. Hoe groot de kans is op vestiging, is in deze berekening niet meegenomen. Uiteraard verschillen organismen hierin; zo is de kans op introductie van de schimmel Monilinia fructicola (gewas: pruim, kers), die zich al gevestigd heeft in Duitsland en Frankrijk, waarschijnlijk groter dan die van de schimmel Puccinia pittieriana (gewas: aardappel) die alleen in het Andesgebergte boven 3000 meter voorkomt. Bij de berekening van de milieubelasting is alleen rekening gehouden met de toepassing van de huidige middelen en de huidige maatregelenpakketten. De onzekerheid met betrekking tot de toekomstige

ontwikkelingen is echter groot. Zo kan de introductie van nieuwe organismen ook nieuwe ontwikkelingen in middelen en methoden veroorzaken, die mogelijk effectiever zijn dan de bestaande, waardoor de extra milieubelasting lager kan uitvallen. Aan de andere kant is bij de selectie van schadelijke organismen uitgegaan van de bestaande Europese lijst van Q-organismen. Het Nederlandse beleid is er echter ook op gericht om de introductie van nieuwe schadelijke organismen tegen te gaan. Dit zijn schadelijke organismen die (nog) niet of zeer beperkt in Europa voorkomen en niet op de Europese lijst met Q-organismen vermeld staan, maar bij introductie wel significante schade kunnen geven. Een toename van het aantal potentieel schadelijke

organismen in de toekomst kan dus tevens een toename van de verwachte te vermijden milieubelasting op oppervlaktewater door gewasbeschermingsmiddelen inhouden.

Tabel 8.1

Geschatte extra milieubelasting op oppervlaktewater bij vestiging van de 39 geselecteerde hoog-risico- organismen in Nederland

Laag scenario Hoog scenario

Extra milieubelasting geheel Nederland 8% 14%

Bron: Leendertse et al. (2011)

8.5 Conclusies

Het huidige fytosanitaire beleid is van belang om de kans op het binnenkomen van nieuwe ziekten en plagen in Nederland te verminderen en daarmee economische schade te voorkomen. Tegelijkertijd voorkomt dit beleid waarschijnlijk een extra milieubelasting door

gewasbeschermingsmiddelen op oppervlaktewater. Een globale schatting geeft aan dat de door fytosanitaire maatregelen vermijdbare milieubelasting rond de 8 tot 14 procent zou zijn van het niveau van 2008-2010,

afhankelijk van het niveau van besmetting. Dit betekent dat de bijdrage van het fytosanitaire beleid aan het verminderen van de totale milieubelasting op oppervlaktewater door gewasbeschermingsmiddelen waarschijnlijk beperkt is.