• No results found

Is de concurrentiepositie van de Nederlandse land en tuinbouw

gewasbeschermingsbeleid voor boeren en tuinders

2.4 Is de concurrentiepositie van de Nederlandse land en tuinbouw

behouden?

Het begrip ‘concurrentiepositie’ is een niet eenduidig gedefinieerd begrip. Een bedrijf of sector is concurrerend als ze er in slaagt goederen en diensten te leveren zoals die gevraagd worden door de kopers en tegen prijzen die minstens net zo goed of beter zijn dan die welke door andere (potentiële) aanbieders worden gerekend, waarbij tevens de productiefactoren een adequate beloning ontvangen. Deze definitie is veel omvattend (Jongeneel et al. 2009). Door de analyse te richten op het

kostprijsverhogende effect (extra kosten) van het gewasbeschermingsbeleid kan een indicatie worden verkregen van het effect op de concurrentiepositie. Het is ongunstig voor de Nederlandse concurrentiepositie als het Nederlandse gewasbeschermingsbeleid ten opzichte van het buitenland hogere kosten met zich meebrengt. Aanpak

De gevolgen van het beleid voor de Nederlandse concurrentiepositie zijn onderzocht door per casus (een gewas uit een selectie van teelten in Nederland in combinatie met een aantaster of onkruid) te bepalen wat het effect is als het buitenlandse gewasbeschermings- beleid (van 2010) in Nederland van toepassing zou zijn.

Tabel 2.1

Waardering van het middelenpakket door boeren en tuinders in 2005 en 2010

Rapportcijfer middelenpakket 2005 Rapportcijfer middelenpakket 2010 Verandering Akkerbouw 6,9 6,9 0,0 Bloembollenteelt 6,4 7,6 +1,2 Boomteelt 5,6 3,7 -1,9 Fruitteelt 6,0 5,9 -0,1 Opengrondsgroenteteelt 6,0 7,0 +1,0 Sierteelt onder glas 5,9 4,9 -1,0 Groenteteelt onder glas 5,9 6,5 +0,6

Alle boeren en tuinders 6,4 6,7 +0,3

TWEE

Deze aanpak heeft als voordeel dat uitsluitend het effect van verschillen in gewasbeschermingsbeleid op de concurrentiepositie worden beschouwd. Invloeden die ook een rol spelen bij de concurrentiepositie, zoals productkwaliteit, teelt- en marktomstandigheden, worden door deze aanpak buiten beschouwing gelaten. In de nota Duurzame gewasbescherming staat dat de Nederlandse concurrentiepositie van de plantaardige sector ten opzichte van ‘een aantal omringende

EU-landen’ niet zodanig mag afwijken dat het economisch perspectief verloren gaat. De beschouwde omringende landen zijn: België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Omdat voor de Nederlandse glastuinbouw ook Spanje relevant is, is dit land voor glastuinbouw meegenomen. In tabel 2.2 wordt voor 171 gewassen een

schatting gegeven van het effect op het gewassaldo (zie tabel 2.2 voor een definitie van de term gewassaldo) als maat voor de concurrentiepositie. Vermeld dient te worden dat gezien het beperkte aantal gewassen dat is onderzocht, dit geen volledig representatief beeld geeft. Overigens zullen na het van kracht worden van de Europese verordening voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (EC 2009b) in juni 2011 veel verschillen tussen landen op termijn geleidelijk worden ‘rechtgetrokken’ en daarmee ook de economische verschillen. Wat het effect van deze verordening zal zijn, valt buiten deze evaluatie.

Effect gewasbeschermingsbeleid op concurrentiepositie is beperkt

Bij de vergelijking van effecten van het Nederlandse gewasbeschermingsbeleid ten opzichte van het

buitenland zijn er bij elk land enkele gewassen die relatief meer economische gevolgen ondervinden. Deze relatief grotere economische gevolgen worden meestal veroorzaakt door verschillen in beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen. De verschillen tussen Nederland en België zijn het grootst.

Voor de meerderheid van de onderzochte gewassen geldt dat door het verschil in gewasbeschermingsbeleid tussen Nederland en Duitsland, Nederland alleen voor de wintertarwe en appel (gangbare en biologische) een economisch nadeel heeft. Bij de biologische appel wordt het economisch nadeel van Nederland veroorzaakt doordat in de biologische teelt in Duitsland het gebruik van quassia en koper is toegestaan en in Nederland niet. Ten opzichte van België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is er voor bijna alle gewassen een economisch nadeel, maar het verschil is meestal klein, minder dan één procent. Dit kleine verschil kan komen door de

verplichting van het opstellen van een gewas-

beschermingsplan, emissiebeperkende maatregelen en/ of het verplichte bewijs van vakbekwaamheid voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen

(spuitlicentie) in Nederland.

Figuur 2.4

De toelating van middelen moet sneller, gemakkelijker en goedkoper De toelating van middelen is gemakkelijker geworden en/of verbeterd

De middelenkeuze is beperkter geworden, er zijn meer middelen nodig Er zijn meer en goede middelen in gebruik genomen

De middelen werken niet goed genoeg Er zijn minder middelen nodig vanwege een veranderde ziekte-, plaag, of onkruiddruk

0 10 20 30 40 50 % bedrijven

Opvattingen van telers over toelatingsbeleid en middelenpakket van gewasbeschermingmiddelen, 2010

Toelatingsbeleid

Middelenpakket

Effectiviteit

45

Gevolgen gewasbeschermingsbeleid voor boeren en tuinders |

TWEE TWEE

De vraag wanneer het economisch perspectief verloren gaat, is moeilijk in absolute termen te beantwoorden. De resultaten van de economische analyse zijn besproken met praktijkonderzoekers en belangenorganisaties. De voorzichtige conclusie is dat het effect van het gewasbeschermingsbeleid op de Nederlandse

concurrentiepositie beperkt is. Voor een meer specifieke duiding van de verschillen tussen Nederland en de omringende landen, zie Schoorlemmer en Spruijt (2011). Omdat de praktijkdeskundigen die gevraagd zijn de verschillen in beleid met het buitenland te benoemen, een sterke focus hadden op een mogelijk nadelige positie voor Nederland, zijn de voordelen in dit onderzoek mogelijk onderbelicht. Zo kwam bijvoorbeeld de voordelige positie van Nederland in vergelijking met Duitsland op het gebied van natte grondontsmetting niet naar voren.

Beschikbare middelen hebben grootste invloed op concurrentiepositie

Het grootste deel van de verschillen in

concurrentiepositie op het gebied van gewasbescherming tussen Nederland en omliggende landen wordt bepaald door een verschil in beschikbare middelen. In een aantal landen zijn middelen beschikbaar die niet in Nederland beschikbaar zijn. Naast het toelatingsbeleid is de beschikbaarheid van middelen ook afhankelijk van gewasbeschermingsmiddelenfabrikanten. Fabrikanten maken strategische overwegingen, waarbij de kosten van de toelatingsprocedure en de kansen op toelating worden afgewogen tegen de omzetverwachtingen. De verschillen tussen Nederland en het buitenland betreffen zowel nieuwe stoffen met voorlopige toelatingen, als een aantal oude stoffen die nooit in Nederland zijn toegelaten of waarvan de toelating is teruggetrokken. In vergelijking met Spanje ondervindt Nederland voor de twee

Tabel 2.2

Verschil tussen gewassaldo in Nederland en in het buitenland door gewasbeschermingsbeleid, 2010

Sector Gewas België Frankrijk Duitsland Verenigd

Koninkrijk Spanje Akkerbouw Wintertarwe   Pootaardappelen   Consumptie-aardappelen   Zaaiuien   Cichorei   Winterpenen Boomteelt Laanbomen   Buxus Fruitteelt Appels   Appels (biologisch)   Rode bessen Opengrondsgroenteteelt Prei   Spruitkolen   IJsbergsla   Aardbeien Groenteteelt onder glas Kropsla   Tomaten

Bron: Schoorlemmer & Spruijt (2011)

Gewassaldo = opbrengst die resteert na aftrek van de direct toe te rekenen kosten.

Legenda:

niet onderzocht

gewassaldo 5 tot 10 procent lager dan in Nederland (dus vanuit economisch perspectief: gunstig voor Nederland)

geen verschil

gewassaldo iets hoger (circa 1 procent) dan in Nederland

gewassaldo 2 tot 5 procent hoger dan in Nederland

gewassaldo 5 tot 10 procent hoger dan in Nederland

TWEE

onderzochte groentegewassen onder glas (kropsla en tomaat) een economisch nadeel.

Verschillen tussen Nederland en omliggende landen bij overige maatregelen relatief beperkt

Het economisch effect van verschil in gewas-

beschermingsbeleidsmaatregelen tussen Nederland en het buitenland die niet tot het toelatingsbeleid behoren (‘overige maatregelen’), zijn relatief beperkt. De economische gevolgen van een teeltvrije zone in

Nederland zijn vergelijkbaar met de gevolgen van de vaak grotere spuitvrije zones in het buitenland. Wel hebben Nederlandse telers een gering economisch nadeel ten opzichte van hun buitenlandse collega’s, omdat zij een gewasbeschermingsplan moeten opstellen en in de glastuinbouw over een first-flush-voorziening moeten beschikken. Een first-flush-voorziening voorkomt dat condenswater uit de kas in het oppervlaktewater of riool terechtkomt. Verder mag in Nederland eens per vijf jaar natte grondontsmetting plaatsvinden, terwijl in België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk geen beperkingen voor de toepassingsfrequentie bestaan. Overigens kent Nederland op het gebied van grondontsmetting een concurrentievoordeel met Duitsland, hier zijn geen middelen voor natte grondontsmetting toegelaten. In België en Frankrijk is een bewijs van vakbekwaamheid niet verplicht gesteld en in Spanje worden de kosten door de overheid vergoed. Ook deze verschillen veroorzaken een gering economisch effect.

2.5 Naleving

Centraal staat in deze paragraaf de naleving van de regels die voortvloeien uit het gewasbeschermingsbeleid. Deze regels staan in:

• de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb);

• het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (LOTV); en

• het Besluit glastuinbouw.

De naleving van deze regelgeving is onderzocht door verschillende nalevingsonderzoeken, die door de Algemene Inspectie Dienst (AID) (thans NVWA) zijn uitgevoerd, te analyseren. Deze paragraaf is gebaseerd op Janssens et al. (2011).

Geen trend te bepalen voor de mate van naleving van het gewasbeschermingsbeleid

De wijze en intensiteit van handhaven is sinds 1998 door veranderende wetgeving, de opkomst van

programmatisch handhaven (handhaven waar overtredingen worden verwacht) en nieuwe bemonsteringsmethoden regelmatig aangepast. Hierdoor zijn er geen betekenisvolle conclusies te verbinden aan veranderingen (trends) in de naleving (tabel 2.3).

Voorschriften rond voorraad en gebruik middelen bij sierteelt onder glas slecht nageleefd, administratie en spuitlicentie daarentegen bij alle sectoren op orde Uit de rapportages van de afgelopen jaren (AID 2004a- 2007) komt naar voren dat in de sierteelt onder glas de voorschriften rond voorraad en gebruik van niet-

toegestane middelen uit de Wgb slecht worden nageleefd en bij akkerbouw en fruitteelt matig (50-60 procent). Bij de bloembollen en opengrondsgroenteteelt is de naleving goed. Zaken als het gewasbeschermingsplan en de registratieverplichtingen zijn op orde behalve in de sierteelt onder glas (naleving: 30 procent). Overigens bleek tijdens een deskundigenbijeenkomst dat telers het advies van de adviseur van de leverancier als hun plan

Figuur 2.5

Werkingssfeer Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (LOTV)

Teeltvrije zone

Sloot Insteek

Hart buitenste gewasrij

Kantdop Eisen LOTV voor natte sloot• Doppen minimaal 50% driftreducerend • Kantdop aan en buitenste gewone dop uit • Teeltvrije zone

47

Gevolgen gewasbeschermingsbeleid voor boeren en tuinders |

TWEE TWEE

zien en daardoor minder het nut inzien van een apart gewasbeschermingsplan.

Wat betreft maatregelen zoals ‘bezit bewijs van vakbekwaamheid’ (spuitlicentie) en zorgvuldigheid (bij opslag, bewaring en reinigen) is de naleving in alle onderzochte sectoren groter dan 90 procent. LOTV: naleving technische maatregelen redelijk, naleving teeltvrije zone goed

Het LOTV geldt in een zone van 14 meter vanaf de slootkant (figuur 2.5). Binnen deze zone is ondermeer het gebruik van driftreducerende doppen en kantdoppen verplicht. De naleving hiervan bedraagt 50 tot 70 procent. Het is lastig om de naleving van dit deel van het LOTV te controleren: immers als een controlerend ambtenaar langskomt, kan besloten worden om volgens de

voorschriften te gaan werken. Hierdoor is mogelijk de feitelijke naleving minder groot dan tabel 2.3 laat zien. Het niet gebruiken of ‘aanzetten’ van de kantdop levert voor de teler voordelen op (i) het verkleint de kans op insleep van ziekten en (ii) het kost tijd en moeite om tijdens het spuiten de buitenste doppen uit te draaien en de kantdop aan te zetten (Driessen 2011).

Verder moet een teeltvrije zone in acht worden genomen. Het meest recente beeld van de naleving hiervan is uit 2003. Uit de tussenevaluatie bleek dat de teeltvrije zone in 84 tot 100 procent van de gevallen wordt nageleefd.

Tabel 2.3

Naleving wet- en regelgeving gewasbescherming per sector in 2006-2010 als percentage van het aantal controles

A kk er bou w B lo em bol le nte el t B oom te el t Fr ui tt ee lt O pe ngro nd s- gr oe nte te el t V ee ho ude ri j Si er te el t o nd er gla s G ro en te te el t ond er gla s

Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Bewijs van vakbekwaamheid 98 92 92 94 99 Nb 92 Nb Gebruik en voorraad middelen 58 771 49 53 59 Nb 14 Nb

Bij monstername rond bedrijf alleen toegestane middelen gedetecteerd Nb 81 Nb 15 Nb Nb 65 Nb Gewasbeschermingsplan en registratieverplichtingen 77 82 60 65 91 Nb 30 Nb Zorgvuldigheid (opslag en bewaring, schoonmaken gewasbeschermingsapparatuur) 97 98 99 98 99 Nb 98 Nb Tijdens toepassing (bespuitingsdruk, windsnelheid, hoogte spuitboom) 93 75 Nb 100 Nb Nb 98 Nb

Lozingenbesluit open teelt en veehouderij

Gebruik kant- en driftreducerende doppen

57 70

} 92

57 100 67 Nvt Nvt