• No results found

4. Resultaten

4.1 Microscooponderzoek vuistbijlen

Van de selectie van 200 vuistbijlen uit de collectie Vonk hebben 41 exemplaren (20,5%) partiële afronding. Bij deze exemplaren was met een geologische loep (10x) een verschil te zien in afronding van oude randen. Het is niet zo dat de gewone afronding een ander uiterlijk heeft dan het deel dat extra afgerond is. Bij een intacte rand is er meestal sprake van een geleidelijke overgang. Daarom is het niet mogelijk aan te geven waar de extra afronding exact begint en de randdikte in het gehele bereik van de extra afronding te meten. Om de dikte van de extra afronding te vergelijken met delen zonder extra afronding worden beide gemeten. Verschillende punten in het sterk afgeronde gebied worden gemeten, waaronder het meest afgeronde punt. Ook van de normale afronding worden één of meerdere punten van een gave rand gemeten. Wanneer verschillende punten uiteenlopende waarden hebben, wordt bij kleine verschillen het gemiddelde genomen of worden bij grotere verschillen de kleinste en grootste waarden genoteerd. De waarden zijn te vinden in tabel 4. Op vuistbijl 64 heeft het afrondende mechanisme een dwarsstaand vlak afgerond in plaats van een rand. De afronding kan daarom niet gemeten worden.

De dikte van de afronding blijkt af te hangen van verschillende vormaspecten. Grote hoeken zoals die vaak voorkomen bij een onbewerkte basis of dwarsstaande delen

ontwikkelen minder afronding. Uitstekende delen van dunne randen ontwikkelen relatief meer afronding. Een rand ziet er afgerond uit als deze glad is. Zo kan het voorkomen bij vuistbijl 196 dat een normale oude rand dikker is dan rand in het afgeronde deel. De afronding bevindt zich meestal bij de top, maar niet altijd. Een dun deel van een hoek bij de basis kan ook meer

afgerond raken (vuistbijl 58 en 158). De afronding van de vuistbijlen is sterker (0,7-6,7 mm) dan de sterkste afronding die is verkregen in de experimenten (ca.0,3mm) (hoofdstuk 3.3).

Van één vuistbijl kon de afronding snel verklaard worden. De afronding van vuistbijl 185 bestaat uit natuurlijk vlak. Bij de vuistbijlen 82 en 192 is het onduidelijk of het meer afgeronde topje bestaat uit oud vlak.

Bij vuistbijl 88 gaat de extra afronding gepaard met een grotere korrelgrootte.

Kenmerkend voor dit stuk is dat de afronding exact correleert met een grofkorrelig insluitsel. Daarmee past dit stuk in hypothese 3 die stelt dat gedeeltelijke afronding kan ontstaan doordat verschillende componenten van variabel gesteente verschillend afronden onder gelijke

omstandigheden. Grofkorrelig vuursteen ontwikkelt sneller chemische afronding (hoofdstuk 3.1). Dat wil niet zeggen dat de afronding van dit stuk is ontstaan bij langzame chemische oplossing in de grond. De afronding gaat namelijk gepaard met parallel lopende scheurtjes, waarvan onbekend is hoe ze zijn ontstaan (figuur 23).

Figuur 23. Afronding van vuistbijl 88 (foto L. Kiers).

Verschillende vuistbijlen zijn niet van vuursteen. Vuistbijl 185 is gemaakt van kwartsitisch vuursteen. In vuistbijlen 89 en 170 is een overgang te zien van kwartsitisch vuursteen naar vuursteen. Vuistbijlen 58 en 134 zijn uit kwartsiet geslagen. Deze kwartsiet vuistbijlen ronden op een andere wijze af dan de vuurstenen vuistbijlen. De vuurstenen exemplaren ronden af met veel putjes. Putjes zijn niet te zien op de kwartsiet exemplaren. De dunne delen van deze vuistbijlen zijn meer afgerond en daarmee zouden deze vuistbijlen kunnen zijn afgerond door zoutverwering. Bij vuurstenen vuistbijlen is er zeker ook een invloed van randdikte op afronding. Ik wil daarom niet concluderen dat kwartsieten

vuistbijlen zijn afgerond door zoutverwering of dat vuurstenen vuistbijlen door een ander proces zijn afgerond. Op dit punt zal worden teruggekomen in hoofdstuk 4.2.6.

De vuistbijlen 164 en 170 tonen meer afronding in een grofkorrelig gebied, zodat het aannemelijk is dat de afronding ontstaan is bij natuurlijke chemische afronding volgens hypothese 3. In het geval van gebruiksafronding zou juist fijnkorrelig steen meer afronding ontwikkelen. Buiten de grofkorrelige delen is er ook lichte afronding zichtbaar.

De vierde hypothese betreffende bacteriële verwering is getoetst door kleurgegevens te verzamelen van de afronding en normaal aangrenzend oppervlak (tabel 4). Niet alle

verschillen zijn interessant voor dit doel. De kleuren kunnen patina’s beschrijven of verschillend gekleurde delen in de steen. De afgeronde toppen hebben in geen enkel geval meer ijzer opgenomen. Er zijn wel exemplaren (vuistbijl 170, 142 en mogelijk vuistbijlen 2 en 19) waar de afronding gepaard gaat met een lichtere kleur die alleen te verklaren is door aan te nemen dat er minder ijzer aanwezig is. Mogelijk hebben de toppen minder ijzer

opgenomen. Een andere mogelijkheid is dat de toppen net zo veel of meer ijzer hebben opgenomen, maar dat dit ijzer uit de steen is geloogd. Het afrondende mechanisme kan hiervoor verantwoordelijk zijn geweest. Vuistbijlen 143 en 145 tonen een lichte

roodverkleuring in het afgeronde topgedeelte. Dit verschijnsel zal worden behandeld in hoofdstuk 4.2.5.

Bij de aanwezigheid van een breuk die oudtijds is ontstaan, bij gebruik of bewerking, kan nagegaan worden of de afronding ook oudtijds aanwezig was. Als de afronding door gebruik is ontstaan, kan verwacht worden dat op de breuk de afronding ontbreekt. Als

breuken die zijn ontstaan na achterlating van het werktuig ook afgerond zijn, kan aangenomen worden dat de afronding een secundair verschijnsel is. Vuistbijl 19 bezit een breuk in het afgeronde topdeel die oudtijds is ontstaan. De afronding wordt niet onderbroken door de breuk, maar loopt door over het oude breukvlak (figuur 24). De sterkste afronding gaat gepaard met een lichtere kleur. De afronding is aan één zijde van de vuistbijl sterker dan aan de andere. Er zijn meer en grotere putjes te zien aan de kant met de meeste afronding. De afronding is niet veroorzaakt door windabrasie, want de verspreiding van de putjes komt niet overeen met het ontstaan van windlakputjes. Meerdere putjes bevinden zich exact op ribben, terwijl bij windabrasie ribben langzaam afronden doordat uitstekende delen van zandkorrels microsplinters van de rib tikken (Whalley & Marshall 1986). Hierbij ontstaan geen putjes (hoofdstuk 2.3.1). In sommige putjes heeft zich witte patina gevormd, terwijl in andere donker materiaal zit. Deze verschijnselen kunnen niet in verband worden gebracht met windabrasie.

vuistbijl Munsell Munsell randdikte (mm) randdikte (mm)

afronding aangrenzend deel afronding normaal

1 10yr 5/4-10yr 5/6 10yr 5/4-10yr 5/6 2,1-2,5 1,3

2 7,5yr 5/6-10yr 6/8 7,5yr 5/6, 10yr 6/8 1,7-3,3 0,8 19 2.5y 7/2 2.5y 7/2, 2.5y 7/4, 2.5y 6/4 1,7-4,2 0,8

22 7.5yr 8/2 7.5yr 8/2, 7.5yr 7/2 1,3 ca. 1,3

25 7.5yr 8/2 7.5yr 8/2 1,7-3,3 1,7-2,5

44 10yr 5/8 10yr 5/8-10yr 6/8 2,5 2-2,5

58 7.5yr 5/6 7.5yr 5/6 2,5 1,7-2,1

64 10yr 5/8 10yr 5/8 1,3-1,7

65 7.5yr 6/4 7.5yr 6/4, 7.5yr 6/6 1,7-2,5 1,7

78 10yr 6/6 10yr 6/6 3,3 1,7

81 10yr 6/8-10yr 5/5 10yr 6/8-10yr 5/5 6,7 3,3

82 7.5yr 6/4 10yr/5/6, 7.5yr/5/6 1,7-3,3 0,8-2,5

87 10yr 8/1 10yr 8/1 1,7-2,9 0,8

88 10yr 6/2 7.5yr 6/6-7.5yr 5/6 2,5-4,2 1,7

89 10yr 6/2 10yr 6/2 2,5-5 2,1

90 10yr 6/6-10yr 5/8 10yr 6/6-10yr 5/8 2,5 ca. 1,7

95 5y 6/1 5y 6/1, 10r 5/3, 10yr 5/6 1,7-2,1 0,8

99 10yr 6/6 10yr 6/6 1,7-3,3 1,7

107 10yr 5/8, 5yr 4/8 10yr 5/8, 5yr 4/8 1,7-2,5 0,8

109 10yr 6/4 10yr 6/4, 10yr 6/6, 2.5y n/8 2,5-4,2 1,7-3,3 112 7.5yr 8/2, 10yr 6/4 7.5yr 8/2, 10yr 6/4 2,5 0,8-1,3

119 10yr 8/1-10yr 8/2 10yr 8/1-10yr 8/2 2,5-5 1,7

123 7.5yr 6/6 10yr 5/8, 10yr 6/4, 7.5yr 6/6 2,5 1,7-2,5

134 10yr 7/8 10yr 7/8 2,9-3,3 >0,8

138 5yr 8/2 5y 8/1, 10yr 7/6 3,3 0,8

140 10yr 5/8 10yr 5/8 tot 5 1,7

142 5yr 7/4 10yr 6/8 3,8-5 1,7

143 5yr 6/2 5yr 6/2, 5yr6/3, 10yr 6/4 2,5-3,3 0,8

145 10yr 6/6 10yr 6/6 2,5-3,3 0,8-1,3

150 10yr 5/4-10yr 5/6 10yr 5/4, 10yr 5/6 2,5-4,2 1,7 158 7.5yr 5/8-7.5yr 6/8 7.5yr 5/8-7.5yr 6/8 5 1,7-3,3

162 5yr 5/8 5yr 5/8 2,5 1,3

164 7.5yr 6/6, 7.5yr 5/8 7.5yr 6/6, 7.5yr 5/8 2,5 1,7-2,1

170 5yr 6/6 5yr 6/6-5yr 6/8 1,7 0,7-0,8

185 10yr 6/6 10yr 6/6 3,3 1,7 188 10yr 5/8 10yr 5/8 1,7-2,9 1,3-2,1 190 7.5yr 5/4 7.5yr 5/4 5 191 10yr 6/6 10yr 6/6 0,8-2,9 1,3-2,5 192 7.5yr 5/8 7.5yr 5/8 2,5-5 1,7 193 7.5yr 6/4 7.5yr 6/4 3,3 1,7 196 10yr 5/6 10yr 5/6 1,7 2,5

Tabel 4. Kleurgegevens en randdiktes van vuistbijlen met extra afronding.

Vuistbijl 142 is de afgebroken top (lengte 7,9 cm, dikte 3,6 cm) van een vuistbijl. Door de aanwezigheid van beschadigingen bij het breukvlak, kan niet vastgesteld worden of de breuk de afronding onderbreekt. Evenals bij vuistbijl 19 bevindt de sterkste afronding zich

op één zijde en is de sterkste afronding geassocieerd met een lichtere kleur. Hierin bevindt zich ook een plekje frictieglans (figuur 25). Een hoek op de overgang naar het breukvlak is sterker afgerond dan andere delen van de rand. Het oppervlak zit vol met donkere putjes.

Figuur 24. Breukvlak van vuistbijl 19 met afronding en putjes op ribben (foto L. Kiers).

Figuur 25. De top van vuistbijl 142 met afronding met een lichtere kleur, frictieglans en donkere putjes (foto L. Kiers).

Vuistbijl 22 heeft zowel een klein breukje in de top (secundair) die ook afgerond is (figuur 26) als meer afronding op één zijde met een begrenzing van de sterkere afronding op de rand. Beide verschijnselen geven aan dat de afronding door een natuurlijk proces is ontstaan. Omdat de sterkere afronding aan één zijde lastig te fotograferen is, is in plaats daarvan een 3d-scan gemaakt van dit verschijnsel (figuur 27 & 28).9

Bij geen van de vuistbijlen gaat de afronding gepaard met meer kenmerken van een post-depositioneel proces. De afronding lijkt dus niet het resultaat te zijn van gedeeltelijke blootstelling aan natuurlijke afrondende processen. Tijdens het microscooponderzoek is wel verschillende malen opgemerkt dat één kant van een vuistbijl meer afgerond is (vuistbijlen 19, 22, 142 & 150). De afronding loopt bij deze vuistbijlen ook ver door over het vlak. Dit wijst er op dat het afrondende proces aan de oppervlakte (niet in de grond) plaats heeft gevonden. Ook de vuistbijl van Anderen toont dit verschijnsel (hoofdstuk 2.1.2). In de figuren 27, 28 en 52 is zichtbaar dat de afronding vooral aan één zijde sterk ontwikkeld is.

Figuur 26. Afronding loopt door over een secundaire breuk van vuistbijl 22 (foto L. Kiers).

9Een volledig 3d-scan kan gemaakt worden door twee scans, bijvoorbeeld van de twee zijden, te combineren. Bij het aan elkaar verbinden van de twee zijden kunnen echter fouten ontstaan die het uiterlijk van de afronding kunnen vertekenen. De twee helften kunnen bijvoorbeeld zo aan elkaar geplakt worden dat het lijkt of alle randen scherp zijn. Daarom is ervoor gekozen één 3d-scan te maken die onvolledig is, maar wel de afronding betrouwbaar weergeeft. Door de vuistbijl in een standaardje te plaatsen konden grote delen van beide zijden gescand worden.

Figuren 27 & 28. 3d-scan van vuistbijl 22. De afronding loopt door over breukvlakje (27) en de afronding is sterk ontwikkeld op één zijde (onderzijde van figuur 28) (figuren L. Kiers).

Een ander gegeven wijst ook in de richting van natuurlijke afronding. De afronding reageert soms op microscheurtjes (figuur 29), maar niet altijd. Op dit verschijnsel is niet systematisch gelet, omdat het geen deel uit maakt van de onderzoeksmethode. Bij de volgende

vuistbijlen reageert de afronding in ieder geval op één of meerdere microscheurtjes: 25, 78, 82, 107, 164, 170, 188 en 190. Bij vuistbijl 2 is opgemerkt dat de afronding niet reageert op microscheurtjes. In de gevallen dat de afronding op de microscheurtjes reageert, is het om twee redenen aannemelijk dat het geen gebruiksafronding is. De scheurtjes zijn vermoedelijk secundair ontstaan door vorst. Omdat de afronding reageert op de scheurtjes, moet de

afronding in dat geval ook secundair zijn. Ten tweede is het oppervlak even glad tussen de afgeronde richeltjes en dit kan moeilijk veroorzaakt zijn door gebruiksafronding. De frictie kan niet gelijk zijn in uitstekende en holle delen. Daarnaast zouden bij een mechanisch proces snel afsplinteringen ontstaan bij de scheurtjes. Soms is in microscheurtjes zwarte substantie of roodverkleuring zichtbaar (bijvoorbeeld bij de vuistbijlen 140 & 143).

De afronding gaat meestal gepaard met een putterig oppervlak of de putjes van onbekende oorsprong, die ook te zien zijn op vuistbijl 19. Op deze putjes zal worden teruggekomen in hoofdstuk 4.2.6.

Figuur 29. Afronding die reageert op een scheurtje (foto L. Kiers).