• No results found

3. Methode

3.2 Materiaalonderzoek

Om een antwoord te geven op de vraag of sterke partiële afronding voorkomt onder debitage-materiaal zijn twee collecties bestudeerd. In het ideale geval zouden een groot aantal afslagen uit dezelfde omgeving en van dezelfde ouderdom bekeken worden. Een dergelijke collectie met veel oud- en middenpaleolithische afslagen heb ik niet op kunnen sporen. In plaats daarvan zijn er twee collecties bekeken met neolithisch materiaal uit Le Grand Pressigny en materiaal van verschillende perioden uit Le Grand Pressigny of de ruime omgeving.

De stenen zijn onderzocht op de aanwezigheid van extra afronding met een

geologische loep (10x). De afronding kan op deze wijze gevonden worden. Stenen met de extra afronding zijn met behulp van een stereomicroscoop verder onderzocht en beschreven.

3.2.1 Collectie Meier

Als eerste is bekeken een selectie artefacten die R. Meier (Veendam) verzamelde in de omgeving van Le Grand Pressigny. De bekeken stenen uit deze collectie bestaan uit 74 vermoedelijk neolithische artefacten. De stenen zijn vooral ongemodificeerde afslagen en enkele kernen. Op geen van deze stukken is extra afronding waargenomen.

3.2.2 Collectie Kloosterman

J.F. Kloosterman (Koudum) verzamelde vuursteen van verschillende plaatsen (Le Grand Pressigny, Petit Pressigny, Abilly, en Barrou) in de ruime omgeving van Le Grand Pressigny. De omvang van deze collectie is 451 stenen. Deze stenen bestaan uit afslagen, gemodificeerde

afslagen, pseudoartefacten, enkele kernen en halffabrikaten. Waarschijnlijk is het overgrote deel van de artefacten neolithisch, maar er zit zeker ook oud- en/of midden-paleolithisch materiaal tussen.

Ongeveer elf artefacten kunnen macroscopisch herkend worden als oud- of midden-paleolithisch aan de aanwezigheid van windlak. Microscopisch zijn ook vaak drukkegeltjes te zien. Het is duidelijk dat ook vuursteen van deze ouderdom aanwezig is dat niet

macroscopisch herkend kan worden. Een halffabrikaat van een vuistbijl uit Barrou heeft geen windlak (wel drukkegeltjes).

In deze collectie bevinden zich vijf stenen met sterke partiële afronding. Vier van deze stenen zijn duidelijke pseudoartefacten. Deze stenen zijn geschikt om meer te leren over natuurlijke afronding. Één steen is ofwel een pseudoartefact met verbrandingssporen of een natuurlijk stuk dat bewerkt is na gedeeltelijke verbranding.

Het eerste pseudoartefact met extra afronding is 06/04/Ba. Deze vuursteen lijkt qua vorm op een kling. De grootste afronding bevindt zich bij de uiteinden. Er is geen zichtbare variatie in korrelgrootte. Vermoedelijk bezit de steen veel chalcedoon, want de steen is mat en doorzichtig. Het afgeronde deel is iets lichter van kleur. Dit kleurverschil is zichtbaar in de microscoopfoto (figuur 16). De vuursteen bezit witte (kalk?)inclusies die mogelijk

grofkorreliger zijn. Een van deze inclusies op de rand toont geen afwijkende afronding. 26/02/Pr (figuur 17) is een stuk waarvan onzeker is of het een artefact is. Op een natuurlijk stuk bevinden zich regelmatige afsplinteringen waarvan niet duidelijk is of het artificiële of natuurlijke retouche is. Een deel van de steen is verbrand en in dit deel bevindt zich de mogelijke retouche. De afronding bevindt zich op de hoek van een rand in een onbewerkt, onverbrand deel. Er is een verschil in korrelgrootte zichtbaar. Een deel van de steen is fijnkorrelig, glasachtig, meer reflectief en doorzichtig. De afronding bevindt zich juist in een witgekleurd deel dat meer grofkorrelig is.

07/97/Pr is een pseudoartefact. De vuursteen is typisch fijnkorrelig Grand Pressigny vuursteen, homogeen en vrij doorzichtig. Dit stuk lijkt in zijn driehoekige vorm met dunne punt op een vuistbijl. De punt toont zware afronding (figuur 18). Alle oude vlakken zijn glad afgerond met putjes (windlak?). Verweringsverschijnselen zijn o.a. drukkegels en een

vorstscheur.

04/97/Pr is een pseudoartefact van fijnkorrelig kwartsitisch vuursteen met zeer zware afronding (figuur 19, tabel 3). Delen van de steen bestaan uit chalcedoon, maar dit heeft geen relatie met de afronding. Er is roodverkleuring te zien aan één zijde van één van meerdere vorstscheuren. Behalve de vorstscheuren zijn er geen andere tekenen van grote ouderdom

zoals drukkegeltjes of windlak op de afgeronde delen. De afronding loopt sterk door over het vlak. Dit oppervlak is afgevlakt en glad afgerond maar toont ook lichte verdiepingen. Op uitstekende en dunne delen is de afronding het meest ontwikkeld. Tussen deze gladde randen is het oppervlak wit gepatineerd.

steen gewicht (g) afronding (mm)

06/04/Ba 10 1-1,5

26/02/Pr 19 1,5-2,5

07/97/Pr 50 2,5-4

04/97/Pr 176 10-14

73/02/Ba 40 1,5

Tabel 3. Data van stenen met extra afronding. De afronding is afgerond naar halve millimeters.

Het laatste pseudoartefact met extra afronding is 73/02/Ba. De steen heeft deels

putterig oud vlak (windlak?) en deels onverweerd vlak. De afronding bevindt zich op een rand van het oude vlak. Er zijn minder grote putjes op de rand met afronding dan op het vlak. Het afgeronde deel heeft een iets andere kleur dan de rest van de steen. De vuursteen is dof en vrij doorzichtig, vermoedelijk door een hoog gehalte aan chalcedoon. De steen is homogeen van structuur en fijnkorrelig. Er is geen zichtbare variatie in korrelgrootte.

Van elke steen met extra afronding wordt de dikte van de extra afronding gemeten via een maatbalkje in een oculair (oculairmicrometer). De afgeronde rand wordt in een loodrechte positie gebracht met het oppervlak van de rand scherp in beeld. Vervolgens wordt de

randdikte gemeten. Omdat het om driedimensionale randen gaat, zijn de buitenkanten van de rand meestal onscherp in beeld. Daarom is de waarde afgerond naar een veelvoud van 5 streepjes. De maximale fout is 0,4 mm bij een vergroting van 6 en 0,2 mm bij een vergroting van 12.

Dit materiaalonderzoek levert verschillende waardevolle waarnemingen op. Afronding komt inderdaad voor onder debitage-materiaal en zelfs op pseudoartefacten uit de regio Grand Pressigny. De oorzaak (of oorzaken) van deze afronding moet daarom natuurlijk zijn.

De afronding is gerelateerd aan vorm: uitstekende delen of punten ronden vaak meer af. Een kleine steen die door toeval op een vuistbijl lijkt, heeft afronding ontwikkeld op de punt. Onder deze vijf stenen is slechts één stuk dat afronding heeft in een meer grofkorrelig deel, zodat het moeilijk is iets te concluderen over een relatie tussen afronding en

Er bestaat mogelijk een relatie tussen de afronding en chemische eigenschappen van de steen. Veel afgeronde stenen zijn gemaakt van lichtgekleurd vuursteen of vuurstenen met een hoog gehalte chalcedoon. Stenen met veel chalcedoon zijn gevoeliger voor chemische oplossing, omdat chalcedoon meer oplosbaar is dan kwarts (Luedtke 1990: 19). Vuursteen is optisch lichtgekleurd wanneer tussen de kristallen relatief veel ruimte aanwezig is (De Kruyk & Timmner in prep.). Om deze grotere ruimtes vermoeden De Kruyk en Timmner dat

lichtgekleurde vuurstenen gevoeliger zijn voor patinavormende processen.

De afronding komt ook voor bij stenen zonder windlak of drukkegeltjes, zoals de extreme afronding van 04/97/Pr. Deze extra afronding is dus geen functie van ouderdom. De gelijkenis tussen deze afronding en de afgeronde vuistbijltoppen maakt het onwaarschijnlijk dat de extra afronding van de vuistbijltoppen veroorzaakt is door langzame oplossing in de bodem.

Figuur 17. 26/02/Pr (foto S. Blomsma).

Figuur 19. 04/97/Pr (foto S. Blomsma).