• No results found

HOOFDSTUK 5 SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)

5.1 Methodiek

In dit hoofdstuk wordt elk van de beschikbare milieuvriendelijke technieken uit hoofdstuk 4 getoetst aan een aantal criteria. Deze multi-criteria analyse laat toe te oordelen of een techniek als Beste Beschikbare Techniek (BBT) kan beschouwd worden. De criteria hebben niet alleen betrekking op de milieucomparti-menten (water, lucht, bodem, energie, geluid, …), maar ook de technische haalbaarheid en de economi-sche aspecten worden beschouwd.30 Dit maakt het mogelijk een integrale evaluatie te maken, conform de definitie van BBT (cf. Hoofdstuk 1). De analyse gebeurt telkens op niveau van individuele technieken.

Combinaties van technieken worden dus niet als dusdanig geëvalueerd.

è Technische haalbaarheid

bewezen: geeft aan of de techniek zijn nut bewezen heeft in de industriële praktijk (“-”: niet bewezen;

“+”: wel bewezen);

veiligheid: geeft aan of de techniek, bij correcte toepassing van de gepaste veiligheidsmaatregelen, aan-leiding geeft tot een verhoging van de risico’s op brand, ontploffing en arbeidsongevallen in het algemeen (“-”: verhoogt risico; “0”: verhoogt risico niet; “+”: verlaagt risico);

kwaliteit: geeft aan of de techniek een invloed heeft op de kwaliteit van het eindproduct (“-”: verlaagt kwaliteit; “0”: geen effect op kwaliteit; “+”: verhoogt kwaliteit);

globaal: schat de globale technische haalbaarheid van de techniek in (“+”: als voorgaande alle “+” of

“0”; “-”: als minstens één van voorgaande “-”).

è Milieuvoordeel

waterverbruik: hergebruik van afvalwater en beperking van het totale waterverbruik;

afvalwater: inbreng van verontreinigde stoffen in het water tengevolge van de exploitatie van de inrichting;

lucht: inbreng van verontreinigde stoffen in de atmosfeer tengevolge van de exploitatie van de inrichting;

bodem: inbrengen van verontreinigde stoffen in de bodem en het grondwater tengevolge van de exploitatie van de inrichting;

afval: het voorkomen en beheersen van afvalstromen;

energie: energiebesparingen, inschakelen van milieuvriendelijke energiebronnen en hergebruik van energie;

chemicaliën: invloed op de gebruikte chemicaliën en de hoeveelheid;

globaal: ingeschatte invloed op het gehele milieu.

Per techniek wordt voor elk van bovenstaande criteria een kwalitatieve beoordeling gegeven, waarbij:

“-”: negatief effect;

“0”: geen/verwaarloosbare impact;

“+”: positief effect;

“+/-”: soms een positief effect, soms een negatief effect.

30 Zie de opmerking van Essenscia in bijlage 5.

HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN

è Economische haalbaarheid

“+”: de techniek werkt kostenbesparend;

“0”: de techniek heeft een verwaarloosbare invloed op de kosten;

“-”: de techniek leidt tot een verhoging van de kosten, de bijkomende kosten worden draagbaar geacht voor de sector (d.i. voor een gemiddeld bedrijf) en staan in een redelijke verhouding ten opzichte van de gerealiseerde milieuwinst;

“- -”: de techniek leidt tot een verhoging van de kosten, de bijkomende kosten worden niet draag-baar geacht voor de sector (d.i. voor een gemiddeld bedrijf), of staan niet in een redelijke verhouding ten opzichte van de gerealiseerde milieuwinst.

Uiteindelijk wordt in de laatste kolom telkens beoordeeld of de beschouwde techniek als beste beschikbare techniek kan geselecteerd worden (BBT: ja of BBT: nee). Waar dit sterk afhankelijk is van de beschouwde instelling en/of lokale omstandigheden wordt BBT: vgtg (van geval tot geval) als beoordeling gegeven.

Het proces dat gevolgd wordt bij de BBT-selectie, is schematisch voorgesteld in Figuur 16:

1. Technische evaluatie

Eerst wordt nagegaan of de techniek (de zogenaamde “kandidaat BBT”) technisch haalbaar is, waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteit van het product en de veiligheid (stap 1).

2. Milieuvoordeel

Wanneer de techniek technisch haalbaar is, wordt nagegaan wat het effect is op de verschillende milieu-compartimenten (stap 2). Door een afweging van de effecten op de verschillende milieumilieu-compartimenten te doen, kan een globaal milieuoordeel geveld worden. Om dit laatste te bepalen worden de volgende elementen in rekening gebracht:

• Zijn één of meerdere milieuscores positief en géén negatief, dan is het globaal effect steeds positief;

• Zijn er zowel positieve als negatieve scores dan is het globaal milieu-effect afhankelijk van de volgende elementen:

– de verschuiving van een minder controleerbaar naar een meer controleerbaar compartiment (bij-voorbeeld van lucht naar afval);

– relatief grotere reductie in het ene compartiment ten opzichte van toename in het andere compar-timent;

– de wenselijkheid van reductie gesteld vanuit het beleid; onder andere afgeleid uit de milieukwali-teitsdoelstellingen voor water, lucht, … (bijvoorbeeld “distance-to-target” benadering).

3. Economische evaluatie

Wanneer het globaal milieu-effect positief is, wordt nagegaan of de techniek bijkomende kosten met zich meebrengt, of deze kosten in een redelijke verhouding staan tot de bereikte milieuwinst en haalbaar zijn voor de bedrijven (stap 3). Deze beoordeling kan onder meer gebaseerd zijn op:

i) Kosteneffectiviteit van de maatregel,

ii) Procentuele kostenstijging als gevolg van een bepaalde maatregel, iii) BBT-selecties uitgevoerd in andere (buitenlandse) vergelijkbare studies, en iv) Ervaring van exploitanten en adviesen gegeven door het begeleidingscomité

HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN In deze studie is, in samenspraak met het begeleidingsomité, gekozen om (waar mogelijk) kosteneffecti-viteit en procentuele kostenstijging als beoordelingscriteria te gebruiken. Wanneer geen of onvoldoende kosteninformatie beschikbaar is, wordt voornamelijk naar toepassingen in het buitenland gekeken.

3.1 Kosteneffectiviteit

Om na te gaan of de kosten van NOx-, stof- en SO2-reducerende technieken nog redelijk zijn in verhouding met het behaalde milieuresultaat, wordt een beoordeling van de kosteneffectiviteit aangegeven.

In de BBT-studies wordt hiervoor doorgaans gewerkt met de door het Nederlandse ministerie VROM gepubliceerde indicatieve referentiewaarden. Dit zijn een soort standaarden voor de beoordeling van de kosteneffectiviteit van maatregelen die de uitstoot van NOx, stof en SO2 moeten terugdringen. Deze waarden zijn afgeleid van een inventarisatie van de kosteneffectiviteit van concrete, reeds (deels) uitge-voerde maatregelen door bedrijven in Nederland. Deze waarden zijn momenteel in herziening. De herziene waarden werden nog niet gepubliceerd.

Tabel 20: Referentiewaarden voor het beoordelen van kosteneffectiviteit van een maatregel (VROM, 2001)

Polluent Indicatieve referentiewaarde

(€/kg reductie)

NOx 5

SO2 2,5

stof 2,5

Anderzijds kan ook gekeken worden naar de opgestelde kostencurven uit de studie betreffende de intersec-torale afweging van haalbare en kosteneffectieve maatregelen in Vlaanderen ter reductie van NOx- en SO2 -emissies (VITO-Ecolas, 2005). Een kostencurve gaat voor één polluent na wat de meest kosteneffectieve oplossing is voor het halen van verschillende reducties. Hierin zien we duidelijk dat een verregaande reduc-tie leidt tot een stijging van de kosten. Zolang de stijging van de kosten gelijk opgaat met de gerealiseerde reductie, kan deze techniek nog worden verlangd. Vaak zal er een duidelijk ‘knik’ zitten in de relatie tussen milieuverdienste enerzijds en kosten anderzijds. Dit zal optreden indien moet overgeschakeld worden op een geheel andere of aanvullende techniek ten einde lagere concentraties te bereiken. Tegenover een beperkte toename van milieuverdienste staat dan een onevenredig grote toename van de kosten.

HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN

NOX kostencurve Vlaanderen

0 2 4 6 8 10 12 14

0 10.000 20.000 30.000 40.000 50.000 60.000 70.000 80.000 90.000 100.000 110.000 120.000

Restemissies [ton], CO2 [kton]

Marginale kost NOx [EUR/kg reductie]

SO2 kostencurve Vlaanderen

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

0 10.000 20.000 30.000 40.000 50.000 60.000 70.000 80.000 90.000 100.000 110.000 120.000

Restemissies [ton]

Marginale kost SO2 [EUR/kg reductie]

Figuur 15: Kostencurven opgesteld voor de inschatting van de potentiële NOx-(boven) en SOx(onder)-reductie voor Vlaanderen (VITO-Ecolas, 2005)

Voor de afweging van BBT wordt gewerkt met een scenario dat beide studies combineert. Hierbij vertrekken

HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN we van de VROM referentiewaarden en hanteren een spreiding naar boven, gebaseerd op de knikpunten uit de kostencurven. De toetsingscriteria liggen hierbij dan tussen €5-7/kg NOx verwijderd en €2,5-3,5/kg SO2 verwijderd. Voor stof wordt hetzelfde scenario gebruikt als voor SO2.

Indien de kosteneffectiviteit van een kandidaat BBT minder gunstig is dan de bovenste waarde van deze range wordt deze als niet kosteneffectief beschouwd en niet weerhouden als BBT. In het geval de kostenef-fectiviteit lager ligt dan de onderste waarde van deze range, wordt de techniek wel als kosteneffectief beschouwd. Wanneer de kosteneffectiviteit zich binnen de range bevindt, zal de kosteneffectiviteit geval per geval geëvalueerd moeten worden.

Momenteel is men in Nederland volop bezig de laatste hand te leggen aan een rapport met herziene indica-tieve referentiewaarden voor kosteneffectiviteit. Voor elk van de polluenten liggen deze referentiewaarden (ranges) hoger dan de momenteel gehanteerde ranges. Dit wil zeggen dat technieken sneller kosteneffectief zouden worden. Het is duidelijk dat dit een belangrijk effect kan hebben op de BBT-conclusies. Aangezien dit rapport bij opstellen van deze studie nog niet gepubliceerd is, blijven de oudere ranges (zoals hierboven vermeld) als referentie gebruikt.

Als achtergrondinformatie worden hieronder ook andere kosten opgelijst welke als referentie kunnen worden gebruikt. Van deze data maken we hier echter geen gebruik om conform de voorgaande studies te blijven (cfr. BBT verbranding van hernieuwbare brandstoffen).

Externe kosten

ECN baseert zijn berekening van de externe kosten op de Extern-E methode uit het NEEDS project. In het rapport zij de totale schadekosten van NOx, PMcoarse, PM2.5 en SO2 berekend voor Nederland en EU-27 en verdisconteerd naar €2008.

Tabel 21: Externe kost van impact van de gegeven polluenten bij een verschillende schoorsteen/emissie hoogte (de Bruyn et al, 2010)

(€2008 per ton emissie) Laag Onbekend Hoog

Gemiddelde EU-27

NOX 9 643,11 9 644,31 7 332,05

PMco 2 029,12 1824,81 675,89

PM2.5 35 833,42 33 791,57 17 073,35

SO2 9 274,64 9 274,00 8 485,06

Nederland

NOX 10 570,76 10 586,38 8 646,82

PMco 3 857,05 3 845,65 1 960,61

PM2.5 65 558,70 64 752,80 29 925,38

SO2 15 223,47 15 379,52 12 428,16

Preventiekosten

De schaduwprijzen voor de individuele stoffen NOx en SO2 zijn gebaseerd op de verwachte NEC-doelen voor 2020 en verschillende bronnen voor marginale kosten (ECN/MNP, 2006 en IIASA-data).

HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN

Voor NOx schat ECN de preventiekost (5 à 10 €/kg NOx) in op basis van een aantal recente studies i.v.m.

maatregelen nodig voor het behalen van de beleidsdoelen31.

Voor SO2 wordt gesteld dat “op basis van de beschikbare gegevens (ECN, MNP, IIASA) hun expert judge-ment is dat de marginale reductiekosten van het behalen van het NEC-doel in 2020 tussen de €5/kg SO2

en €10/kg SO2 liggen”.

Voor PM10 en PM2.5 bestaan geen emissiedoelen, maar wel Europese luchtkwaliteitsnormen die sinds 2007 opgenomen zijn in de Nederlandse wetgeving. Het gaat hierbij om een beperking van de concentraties fijn stof.

Wat betreft de kosteneffectiviteit is een criterium opgenomen in de NeR (SenterNovem, 2009): maatregelen duurder dan €2,3 per kg PM vermeden zijn niet verplicht. Deze referentiewaarde is inmiddels verouderd.

Studies hebben verschillende maatregelen in beeld gebracht om de emissie van PM10 te verminderen met hogere kosten dan €2,3 per kg PM vermeden. Om tot een inschatting voor de preventiekosten te komen, moet echter gekeken worden naar de marginale kosten van de duurste maatregelen die moeten worden ingezet om de luchtkwaliteitsdoelstellingen te halen. Hier komt meteen een praktisch probleem kijken: er is geen simpele vertaalslag mogelijk tussen marginale wijzigingen in emissies (in kg) en concentraties (µg/m³).

Wel wordt ter indicatie een alternatieve waarde voor de preventiekosten van €50/kg in de tabellen ver-meld. Deze schatting is gebaseerd op de kosteneffectiviteit van ingezette maatregelen in de industrie.

Waargenomen kosten van emissiereductie in de transportsector zijn hoger dan €50/kg terwijl de kosten in de landbouw lager lijken te zijn.

Tabel 22: Schaduwprijzen op basis van preventiekosten (de Bruyn et al, 2010)

Polluent Schaduwprijs €/kg (centrale waarde)(a)

NOx 5-10 (9)

SO2 5-10 (5)

PM10 2,3(b)-50(c)

(a) Bepaald aan de hand van karakterisatiefactoren die de onderliggende samenhang van de stoffen weergeven

(b) Oud beleid Nederland

(c) Nieuw beleid Nederland in ontwikkeling

4. BBT-selectie

Uiteindelijk wordt beoordeeld of de beschouwde techniek als beste beschikbare techniek (BBT) kan ge-selecteerd worden (stap 5). Een techniek is BBT indien hij technisch haalbaar is, een verbetering brengt voor het milieu (globaal gezien), economisch haalbaar is (beoordeling “-“ of hoger), en indien er geen

“betere” kandidaat BBT bestaan. Waar dit sterk afhankelijk is van de beschouwde instelling en/of lokale omstandigheden kunnen aan de BBT-selectie randvoorwaarden gekoppeld worden.

31 http://www.ecn.nl/docs/library/report/2008/e08020.pdf en http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/773001038.pdf

HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN

Figuur 16: Selectie van BBT op basis van scores voor verschillende criteria

HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN

In document Beste Beschikbare Technieken (BBT) (pagina 125-132)