• No results found

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderzoeksmethode die in dit onderzoek is gebruikt en waarom er voor een bepaalde methodiek is gekozen. Dit onderzoek wordt gebruikt om enerzijds met de resultaten een bijdrage te leveren aan de bestaande theorie van schuldgevoel en hieruit voortvloeiend gedrag. Anderzijds beoogt het middels conclusies praktisch relevant te zijn voor management en organisatie (Hedrick et al., 1993). Eerst wordt de onderzoeksstrategie uitgewerkt en daarna de populatie, de dataverzamelingsmethode en de data-analyse. Tot slot wordt er gekeken of er methodisch beperkingen zijn van dit onderzoek.

3.2 Onderzoeksstrategie

In eerste instantie was het doel om dit onderzoek op kwantitatieve wijze uit te voeren. Hiervoor is zorgvuldig gezocht naar bestaande vragenlijsten die schuldgevoel meten, welke jammer genoeg niet zijn gevonden. Het valt te betwisten of dit komt doordat dergelijke vragenlijsten er helemaal niet zijn of doordat de onderzoeker geen toegang kreeg tot zulke vragenlijsten. Het enige kwantitatieve onderzoek waar toegang tot verkregen is, is door de Italiaanse onderzoekers Basile en Mancini te contacteren. Dit onderzoek combineert hersenscans met stellingen. Dit onderzoek is zorgvuldig in overweging genomen, echter door beperkingen in middelen (namelijk MRI scans) en tijd bleek dit niet mogelijk. Hierdoor is een mogelijke kwantitatieve onderzoeksmethode uitgesloten. Er is

voor gekozen om één methodiek te hanteren en een explorerend kwalitatief onderzoek uit te voeren.

Een andere reden om voor een kwalitatieve onderzoeksmethode te kiezen, is dat niet eerder onderzoek is uitgevoerd, gerelateerd aan dit onderwerp. Kwalitatief onderzoek beschrijft en interpreteert situaties, gebeurtenissen en personen. Dit onderzoek richt zich op hoogopgeleide moeders en hoe zij omgaan met diverse rollen. Het gaat hierbij om gevoelens, ervaringen en betekenissen, die door interviews verzameld worden (Baarda en De Goede, 2001). Door middel van interviews wordt een bijdrage geleverd aan de theoretische ontwikkeling volgens de inductieve benadering. De filosofie achter dit onderzoek is de interpretatieve visie (Saunders, Lewis & Thornhill, 2009), ervan uitgaande dat wezenlijke verschillen bestaan tussen mensen als sociale interactoren. Bij interpretatief lezen wordt dieper gekeken in de data en interpreteren wat deze data je leert in analytische termen (Mortelmans, 2011).

Deze interview study is verkennend van aard om nieuwe inzichten te krijgen in een mogelijk schuldgevoel van moeders en de gedragingen die hieruit volgen. Een verkennend onderzoek is geschikt wanneer een effect niet duidelijk begrepen wordt door de onderzoeker (Saunders en Lewis, 2012), wat het geval is in deze studie naar wat de invloed is van schuldgevoel op compensatiegedragingen en consumptiegedragingen.

Het hoofddoel van de interviews is om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Het theoretisch kader wordt tijdens het interviewen in het achterhoofd gehouden. De vijf compensatiegedragingen van Bybee (1997) staan in het vragenprotocol om op terug te vallen in het interview.

3.3 Populatie

De onderzoekspopulatie (Mortelmans, 2011) bestaat uit zowel hoogopgeleide werkende moeders als hoogopgeleide niet werkende moeders. De keuze voor hoogopgeleide moeders is gemaakt daar Desimone (uit Rubin en Wooten, 2007) heeft aangetoond dat zowel hoogopgeleide werkende moeders als hoogopgeleide niet werkende moeders schuldgevoel hebben. Ook is er vanuit de overheid meer geïnvesteerd in de studie van hoogopgeleide vrouwen, dan in de studie van laagopgeleide vrouwen omdat HBO en WO opleidingen duurder zijn dan bijvoorbeeld MBO opleidingen. Dit houdt in dat de interviews worden afgenomen onder moeders, die minstens het hoger beroepsonderwijs hebben afgerond. Door voor de hoogopgeleide moeders te kiezen wordt voldaan aan een gelijksoortig sociaal stratum van de doelgroepen. In dit onderzoek werken de werkende moeders minstens twaalf uren per week, daar dit bij het CBS het minimum is om iemand als werkend aan te merken.

De moeders zijn in eerste instantie uit het eigen netwerk van de onderzoeker geworven. Voor de elf interviews met werkende moeders zijn in totaal twaalf werkenden benaderd. De moeders werden benaderd via email of telefoon. Met één van dezen is het niet tot een afspraak gekomen. Tien van de elf geïnterviewde werkende moeders zijn bekenden van de interviewer. De interviewer is met één geïnterviewde in contact gekomen via een eerder geïnterviewde. Deze geïnterviewde is degene die twee dagen in de week stage loopt en één dag in de week een opleiding volgt. Zij is in de resultaten meegenomen als zijnde werkende moeder.

Voor het werven van niet werkende moeders is gebruik gemaakt van de sneeuwbalsteekproef (Mortelmans, 2011). Een viertal moeders heeft ervoor gezorgd dat de

aantal werkende en niet werkende moeders te interviewen. Dit is niet gelukt. Met behulp van de sneeuwbaltechniek is met tien moeders contact opgenomen, waarvan er uiteindelijk met acht niet werkende moeders daadwerkelijk een interview heeft plaatsgevonden. In de Facebook groep ‘de manager van het gezin’ is een oproep geplaatst om deel te nemen aan dit onderzoek. Hier heeft één niet werkende op gereageerd en zij is geïnterviewd. In totaal zijn negen respondenten die niet werkzaam zijn geïnterviewd.

In totaal zijn voor dit onderzoek twintig mensen geïnterviewd, waarvan elf werkende moeders en negen niet werkende moeders. De werkende moeders werken variërend van vijftien uren per week tot veertig uren per week en meer. Niet werkende moeders doen geen betaald werk. Veertien van de respondenten zijn gehuwd en zes wonen samen met een partner. De leeftijden van de moeders lopen uiteen van achtentwintig jaar tot vierenveertig jaar. Twaalf van de twintig respondenten hebben een HBO opleiding afgerond en acht van de twintig respondenten hebben minimaal een universitaire studie afgerond. De geïnterviewden hebben variërend één kind, twee kinderen of drie kinderen. Eén geïnterviewde heeft vier kinderen. Qua leeftijden lopen de leeftijden van de kinderen uiteen van negen maanden tot zesentwintig jaar oud. Hoe de moeders de opvang geregeld hebben, verschilt per geïnterviewde. Voor de werkende moeders is dit veelal door de crèche, familie en partner. De niet werkende moeders regelen zelf de opvang en in een enkel geval gaan de kinderen ook naar de crèche. Een volledig overzicht van de onderzoeksteekproef is terug te vinden in bijlage 5.

3.4 Dataverzamelingsmethode

Ter voorbereiding op de interviews is er een vragenprotocol opgesteld (bijlage 2). Het vragenprotocol is aangepast na de eerste zes interviews, omdat na de eerste zes

interviews al ideeën zijn gevormd die verder getoetst werden (bijlage 3). De structuur van deze vragenprotocollen wordt niet systematisch gevolgd, omdat het interview met name verkennend van aard is. Wel is ervoor gekozen om twee protocollen op te stellen, namelijk één voor de werkende moeder en één voor de niet werkende moeder. Er is gestart met een standaard inleiding voor de geïnterviewde, waarin uitleg wordt gegeven over het doel van het onderzoek en het verloop van het interview. Daarnaast worden enkele praktische elementen genoemd, zoals de duur van het interview en de vertrouwelijkheid. Aan het einde van de inleiding is akkoord gevraagd aan de respondenten voor het gebruik van de data in dit onderzoek.

Direct na de inleiding nam de interviewer de demografische gegevens door met de respondent, zoals de leeftijd, opleidingsniveau en het aantal kinderen. Om controle te houden op het effect van het aantal kinderen en leeftijd, wordt er een vraag gesteld over de leeftijd van kinderen. Er is bewust voor gekozen om de demografische gegevens in het begin door te nemen om interesse te wekken naar de geïnterviewde en hierdoor heeft de interviewer tijdens het interview een gevoel bij de persoonlijke situatie.

Door structuur (Berg, 2009) te geven in het onderzoek met een uniforme inleiding en een aantal verplichte vragen is de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot. Na de inleiding en demografische gegevens volgen de interviewvragen. Door middel van de bevindingen in het theoretisch kader over schuldgevoel, worden de interviewvragen opgesteld voor de semigestructureerde interviews. In het interview is er altijd naar gestreefd om de hoofdvraag van dit onderzoek te beantwoorden. De twee kernvragen in de interviews betreffen enerzijds hoe moeders werk en een gezin combineren en anderzijds hoe het is om niet te werken voor iemand die een hogere opleiding heeft

afgerond. Afhankelijk van de gegeven antwoorden wordt ingegaan op schuldgevoel en wat voor gevolgen dit schuldgevoel heeft voor de gedragingen van de moeders.

Het betreffen semigestructureerde interviews om zoveel mogelijk informatie te vergaren zonder vooraf precies de richting te kunnen bepalen. Het interview neigt naar een open interview, omdat er enkel een algemeen thema aangereikt wordt, namelijk schuldgevoel, en verder komt alles van de respondent. De interviewer vraagt door op antwoorden van de respondent. Het interview lijkt op een normaal alledaags gesprek (Mortelmans, 2011). Tijdens het interview is er ruimte om vragen te stellen, naar gelang het inzicht van de interviewer, om meer in detail te treden en meer te weten te komen van de respondent. Dit wordt ook wel doorvragen genoemd. Vragen zijn zoveel mogelijk gesteld op een open manier, dus startend met waarom, wat, hoe. Tijdens het interview wordt er getutoyeerd om zo min mogelijk afstand te creëren tussen de interviewer en geïnterviewde.

Als laatst volgt er een woord van dank en de geïnterviewde kan op verzoek het definitieve rapport ontvangen. Als dank voor de medewerking ontvangen de moeders die face-to-face zijn geïnterviewd een Rituals handcrème van de onderzoeker.

Voorbereiding voor het interview is niet nodig voor de geïnterviewde. Het is van belang dat antwoorden spontaan gegeven worden. Het doel van het interview is dat de geïnterviewde zoveel mogelijk informatie verschaft aangaande het onderwerp en niet alleen de vragen van de interviewer beantwoord. De geïnterviewde wordt dan ook gezien als een informant in plaats van een respondent.

De eerste vijf interviews zijn persoonlijk afgenomen door één interviewer, die tevens onderzoeker is. Om zoveel mogelijk bias te voorkomen in de persoonlijke interviews, zijn de volgende condities gesteld: het interview vond plaats in een rustige omgeving, telefoons

moesten uitgeschakeld zijn en er moest ruim voldoende tijd voor vrijgemaakt zijn (minimaal één halfuur). De interviews zijn opgenomen met een dictafoon. Interview nummer zes tot en met twintig is via de telefoon afgenomen en opgenomen door middel van de Call Recorder applicatie. Hiervoor is gekozen omdat dit efficiënter is, gezien er beperkte tijd is voor dit onderzoek.

In totaal zijn er twintig interviews afgenomen, die een inhoudelijke bijdrage leveren aan het onderzoek. Ten behoeve van de betrouwbaarheid zijn de interviews opgenomen met een recorder conform Baarda et al. (2000). Hierdoor leveren de interviews een zo nauwkeurig mogelijke en onpartijdige dataverzameling op. Na elk interview wordt de informatie verwerkt tot een transcript (Saunders en Lewis, 2012). Hiervoor worden de audiobestanden woord voor woord uitgewerkt als een schriftelijk verslag, dus met de letterlijk gebruikte woorden en daarnaast is getracht een indicatie te geven van de toon waarop iets gezegd is (bijlage 4). In de transcripten is locatie opgenomen en hiermee wordt de locatie bedoeld waar de interviewer zich bevindt. Om de privacy te waarborgen van de deelnemers zijn alle gegevens, die tot individuele personen te herleiden waren, geanonimiseerd in de transcripten. Dit is de geïnterviewden vooraf duidelijk medegedeeld.

Tijdens negentien van de twintig interviews waren de geïnterviewden thuis aanwezig, waardoor kan worden aangenomen dat zij zich op hun gemak voelden, omdat ze in een voor hun veilige, comfortabele en betrouwbare omgeving aanwezig waren (Saunders en Lewis, 2012).

3.5 Data-analyse

Na het letterlijk uitwerken van de interviews is de onderzoeker bekend met de gegevens en is er begonnen met de analyse. Het doel van de analyse van de transcripten is om te achterhalen of de moeders een schuldgevoel hebben en als zij dit hebben, is de vraag of ze dit compenseren en hoe ze dit compenseren. Na de uitwerking zijn de interviews nog twee keer gelezen. Hierna is elk interview individueel samengevat (bijlage 6). De transcripten zijn weer gelezen en de belangrijke zinnen, met betrekking tot de onderzoeksvraag, zijn gemarkeerd. Deze zinnen worden gezien als de relevante opgebroken zinnen ofwel fragmenten en zijn genummerd. Hierna zijn er labels gebruikt om belangrijke zinnen en fragmenten te clusteren en om de belangrijkste onderwerpen te onderkennen. Labels drukken de inhoud van de fragmenten uit als ‘geen schuldgevoel’ of ‘interpretatief schuldgevoel’. De interviews zijn door middel van een in-vivo inhoudsanalyse gefragmenteerd en gelabeld. In-vivo codes zijn codes die gemaakt worden op basis van de woorden van de respondent zelf (Mortelmans, 2011). Deze manier van coderen heeft betrekking op wat er letterlijk is gezegd en wat niet direct aan een bestaande theorie kan worden gekoppeld.

Vervolgens is de data gereduceerd door de fragmenten die bij elkaar horen, te plaatsen onder één code die concepten worden genoemd. Hierna wordt gekeken hoe deze verschillende concepten gerelateerd zijn aan elkaar. Dit wordt ook wel axiaal coderen genoemd (Mortelmans, 2011). De laatste stap in de analyse is het integreren van het materiaal in een theoretisch framework. Dit wordt selective coding genoemd.

Er is een matrix in Excel gebruikt om de genummerde fragmenten en codes te rangschikken (bijlage 5). Als een fragment onder meerdere labels te categoriseren is, dan is het fragment in beide categorieën meegeteld.

3.6 Beperking van de onderzoeksmethode

Ondanks er gestreefd is naar een zo hoog mogelijke validiteit en betrouwbaarheid, kent dit onderzoek ook een aantal beperkingen. Validiteit is de mate waarin daadwerkelijk wordt gemeten wat beoogd is te meten (Saunders en Lewis, 2012). In het begin van het interviewproces heeft de interviewer een pilot-interview gehouden om de vooraf opgestelde vragen te testen of ze begrepen werden door de respondent en om de interviewvaardigheden te oefenen.

De aanwezigheid van een interviewer kan ervoor zorgen dat de geïnterviewde niet geheel openhartig spreekt over het onderwerp. Mogelijkerwijs is de interviewer bias (Saunders en Lewis, 2012) anders geweest bij de face-to-face interviews dan bij de telefonische interviews. Om de interviewer bias te beperken is in de inleiding en tijdens het interview aangegeven dat de informatie die gegeven werd vertrouwelijk wordt beantwoord en dat alle transcripten geanonimiseerd worden.

Zoals in het begin van dit hoofdstuk is aangegeven heeft er alleen een kwalitatief onderzoek plaatsgevonden. Hierdoor is er op directe en indirecte wijze gevraagd naar schuldgevoel. Allereerst bleek bij het direct vragen naar schuldgevoel dat een grote meerderheid zegt geen schuldgevoel te hebben. Dit blijkt door verschillende redenen moeilijk om te erkennen en verbaal toe te geven. Daarnaast is de variant ‘interpretatief schuldgevoel’ bij de analyse betrokken. Elke keer dat een geïnterviewde zich verantwoordde ten opzichte van de interviewer, is dit meegeteld als zijnde interpretatief schuldgevoel. Dit heeft het vragen naar dimensies van schuldgevoel bemoeilijkt en hierdoor zijn deze dimensies niet meegenomen in de analyse. Als kwantitatief onderzoek uitgevoerd had

weergegeven kunnen worden. Er had dan een grotere hoeveelheid data verzameld kunnen worden, wat had geleid tot een hogere betrouwbaarheid van het onderzoek.

Betrouwbaarheid is de mate waarin de dataverzamelingsmethode en het analyseproces ook daadwerkelijk consistente resultaten genereert en vrij is van invloed van toevallige factoren (Saunders et al., 2009). Gezien de respondenten in dit onderzoek bijna allemaal uit het netwerk van de interviewer komen, kan het zijn dat het tot geheel andere resultaten leidt, wanneer een andere onderzoeksgroep geselecteerd was.

Het overgrote deel van de interviews is telefonisch afgenomen. Hierdoor zijn er geen non-verbale expressies waargenomen en was er ook niet de mogelijkheid om te reageren op mogelijk non-verbale signalen. Dit kan zogenaamde interviewer bias hebben opgeleverd (Saunders en Lewis, 2012).

De transcripten zijn reflexief gelezen. Dit betekent dat de onderzoeker de eigen rol kritisch bekijkt bij de totstandkoming van het materiaal (Mortelmans, 2011). In het begin is tijdens de interviews te direct gevraagd naar schuldgevoel. Het kan zijn dat als men schuldgevoel heeft, er moeite mee heeft om het toe te geven. Gaandeweg de tijd dat de interviews zijn afgenomen, is steeds vaker gevraagd naar synoniemen van ‘schuldgevoel’, bijvoorbeeld: ‘knaagt het wel eens of denk je dat je weleens te kort schiet?’. Door deze meer indirecte manier van vragen stellen, heeft de geïnterviewde ervoor proberen te zorgen dat de vragen meer open en wellicht eerlijker worden beantwoord.

De data is geïnterpreteerd door één onderzoeker. Hierdoor kan het op een subjectieve manier geclassificeerd worden.

In dit onderzoek is geen gebruik gemaakt van triangulatie. Bij triangulatie wordt er gebruik gemaakt van twee verschillende methoden om gegevens te verzamelen, namelijk

het houden van interviews en analyse van secundaire gegevens (Denzin, 1989). Triangulatie zorgt ervoor dat de betrouwbaarheid en validiteit van de resultaten vergroot worden.