• No results found

2 METHODE EN INSTRUMENTEN

In document Kunst!? Wat leer je ervan? (pagina 37-46)

In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan de gehanteerde methode en instrumenten bij de uitvoering van dit onderzoek. Eerst zal ingegaan worden op het onderzoeksgebied. Daarna zullen de onderzoeksgroep, het design en de instrumenten aan bod komen. Tot slot worden de afname van de enquête en de verwerking van de gegevens besproken.

2.1. Het onderzoek

Om tot een volledig beeld van kunsteducatie in Nederland te komen, zou het onderzoek van Harland exact gereproduceerd moeten worden. Helaas is dit onmogelijk binnen het

tijdsbestek dat er voor dit onderzoek staat. Harlands onderzoek heeft drie jaar geduurd en hij had de beschikking over mede-onderzoekers. Ik voer het onderzoek alleen uit en

daarom is gekozen voor een kleinschaliger onderzoek. De reden voor het uitvoeren van een pilot is dat Harland op basis van interviews met docenten en leerlingen tot een zorgvuldige enquête is gekomen. Voor de pilot wordt deze enquête als basis gebruikt en is gekozen om de interviews niet af te nemen. Babbie stelt in ‘The Practice of Social Research’ dat wanneer een enquête geformuleerd wordt, de vragen aangepast moeten worden aan de doelgroep (Babbie 2010, 262). De enquêtes zullen op een dergelijke manier geformuleerd worden dat verschillende klassen en schooltypen er mee uit de voeten kunnen.

2.2. Nederland

Het onderzoeksgebied is een aantal steden in Nederland. Op basis van de lijst ‘Excellente Scholen 2013’ (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2014, 2) zijn drie scholen geselecteerd met verschillende leerniveaus, te weten havo en vwo. De scholen bevinden zich in de steden Nijmegen, Rotterdam en Weesp.

Het is onmogelijk om het onderzoek dat Harland in Engeland heeft gedaan op exact dezelfde wijze uit te voeren in Nederland, omdat het een ander land is. Om relevante uitspraken te kunnen doen over kunsteducatie in Nederland zouden meer scholen in

Nederland deel moeten nemen aan het onderzoek. De resultaten zullen dus niet representatief zijn voor alle scholen in het voortgezet onderwijs.

2.3. Onderzoeksgroep

De onderzochte groep respondenten (leerlingen en docenten) is samengesteld op basis van de lijst ‘Excellente scholen’ (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2014, 2). De scholen van deze lijst zijn benaderd, maar vanwege drukke programma’s en lesuitval gaf het merendeel aan niet deel te kunnen nemen of het in te kunnen passen binnen hun lessen. De Stedelijke Scholengemeenschap Nijmegen, het Vechtstede College Weesp en het Wolfert van Borselen in Rotterdam hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in deelname aan het onderzoek. Op de eerste school is een pilot uitgevoerd om de enquête te toetsen. De scholen die hebben deelgenomen worden hieronder kort beschreven.

Stedelijke Scholengemeenschap Nijmegen

Het Stedelijke Scholengemeenschap (SSgN) bevindt zich buiten het centrum van Nijmegen. Het is een middelgrote school voor voorgezet onderwijs op Jenaplanbasis met ruim 1300 leerlingen en 110 medewerkers (SSgN 2). De scholengemeenschap heeft een vwo-, havo- en vmbo-t afdeling. De school omschrijft zichzelf als ‘een vrolijke school waar veel aandacht besteed wordt aan kunst en cultuur. In de aparte cultuurvleugel is een bijzonder

computerlokaal voor het vak multimedia, een dramalokaal, een tekenlokaal en diverse muziekstudio’s.

Culturele- en expressieve ontwikkeling van kinderen hoort bij de centrale doelstelling van de school, wat onder andere blijkt uit een breed aanbod aan expressieve examenvakken en een groot aanbod van culturele en multiculturele activiteiten binnen en buiten de les. Leerlingen met extra talent kunnen kiezen voor een van de plusklassen: drama, dans, muziek, beeldende vorming/tekenen of podiumtechniek.

Het Vechtstede College (VSC) is gevestigd in Weesp en is onderdeel van de Stichting Gooise Scholen Federatie. De belangrijkste kernwaarde is ‘betekenisvol leren’.

Door middel van het bieden van een rijk aanbod, betrokkenheid, cultuur producerend en -consumerend werken en het enthousiasmeren van uitzonderlijkheid wordt er invulling gegeven aan het begrip. Het VSC vindt het belangrijk dat leerlingen op diverse manieren met kunst en cultuur in aanraking komen. Naast de reguliere lessen worden culturele workshops, bezoeken aan theatervoorstellingen en musea, dansprojecten, lezingen van schrijvers et cetera georganiseerd. Op de school wordt vmbo-t (door de school zelf wordt dit mavo genoemd), havo en vwo gegeven aan 1100 leerlingen.

Wolfert van Borselen Rotterdam

Het Wolfert van Borselen Tweetalig is gevestigd in Rotterdam. De visie van de school luidt: ‘Ons onderwijsprogramma biedt leerlingen een veelzijdigheid aan vakken waarbij

motivatie, inzet en het zowel zelfstandig als in groepsverband kunnen werken centraal staan. Tel hier de vele internationale, culturele en maatschappelijke activiteiten die jaarlijks op de agenda staan bij op en het plaatje is compleet’ (WvB 3). Activiteiten zoals

theatervoorstellingen, het bezoeken van musea en debatteren zijn belangrijk voor de leerlingen. De school biedt 1200 leerlingen tweetalig onderwijs aan op havo en vwo niveau. De onderzoeksgroep bestaat uit 250 leerlingen in totaal, 98 jongens en 152 meisjes en 13 docenten die de vakken CKV, tekenen, muziek en drama geven. Het onderzoek is gehouden onder leerlingen uit klas 4havo en 5vwo. In dit onderzoek is gekozen om geen vmbo-leerlingen deel te laten nemen, omdat voor dit opleidingsniveau een andere enquête gemaakt zou moeten worden. Het grootste aantal leerlingen was afkomstig van de Stedelijke Scholengemeenschap Nijmegen (n=143), daarna van het Wolfert van Borselen (n=84) en tot slot het Vechtstede College (n=23). Bij deze aantallen kan een kanttekening geplaatst worden, omdat het aantal leerlingen van het Vechtstede College beduidend minder is dan van de andere twee scholen. De reden hiervoor is dat op de dag van de afname voor een groot aantal leerlingen een excursie gepland was en dat dit niet tijdig

doorgegeven werd. Het is de vraag of de uitspraken wat de variabele ‘school’ betreft relevant zullen zijn.

Tabel 2.1. School, opleidingsniveau, klas en aantal leerlingen.

Uit bovenstaande tabel blijkt dat er twee verschillende opleidingsniveaus hebben deelgenomen, namelijk havo en vwo. Het merendeel is havo-leerling, namelijk 185. De leeftijd varieerde van vijftien tot en met achttien jaar. Het merendeel van de leerlingen was 16 jaar (n=125), gevolgd door de 17 jarigen (n=85). Daarna volgden de leerlingen van 18 jaar (n=20) en 15 jaar (n=19). Het aantal leerlingen van 19 jaar (n=1) was het laagst.

De meerderheid van de leerlingen die heeft deelgenomen aan dit onderzoek is autochtoon (n=180). De overige leerlingen zijn allochtoon (n=70). Hieronder volgt een overzichtstabel van de etniciteit van alle leerlingen.

Naam school Totaal aantal

leerlingen Opleidingsniveau Klas Aantal leerlingen Stedelijke Scholengemeenschap Nijmegen 143 havo 4 21 havo 4 22 havo 4 21 havo 4 21 havo 4 23 vwo 5 14 vwo 5 21

Vechtstede College 23 havo 4 15

vwo 5 8

Wolfert van Borselen 84 havo 4 16

havo 4 17

havo 4 15

havo 4 14

Tabel. 2.2. Etniciteit leerlingen

De autochtone leerlingen vormen de grootste groep met een percentage van 72 procent. De leerlingen in de categorie overige landen zijn vervolgens de grootste groep (9,2%). De overige landen zijn Pakistan, Filipijnen, Egypte, Rusland, Iran, Portugal, Oostenrijk, Spanje, Colombia, Vietnam, Somalië, Congo, Israël en Polen. Uit de tabel blijkt dat de groep

leerlingen van Turkse komaf (5,6%) het grootst is, gevolgd door de leerlingen van Servische/Bosnische komaf (3,2%).

2.4. Vormgeving

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is een kwantitatief onderzoek uitgevoerd door middel van een enquête (bijlage I en II). Er is voor deze methode gekozen omdat het afnemen van een vragenlijst over het algemeen weinig tijd in beslag neemt van zowel docenten als leerlingen.

2.5. Instrumenten

In deze paragraaf zal een overzicht gegeven worden van de gebruikte variabelen en de manier waarop deze gebruikt zijn in dit onderzoek. Een schema van alle variabelen met namen, labels, waardelabels en waarden is terug te vinden in het codeboek (Bijlage III).

Etniciteit Aantal leerlingen Percentage

Nederlands (N) 180 72 Marokkaans (M) 7 2,8 Turks (T) 14 5,6 Surinaams (S) 6 2,4 Antilliaans (A) 2 0,8 Servisch/Bosnisch (SB) 8 3,2 Chinees (C) 6 2,4 Indonesisch (I) 4 1,6 Overig (O) 23 9,2 Totaal 250 100

2.5.1. Onafhankelijke variabelen

Om de resultaten te kunnen verklaren is er gekeken of de onafhankelijke variabelen geslacht, etniciteit, opleidingsniveau en school invloed hebben op afhankelijke variabelen leereffecten en waardering. Hiervoor is de Cramer’s V regel gebruikt. De Zweedse

statisticus Harald Cramer ontwikkelde een maat voor een samenhang tussen variabelen. De Cramer’ s V regel vergelijkt de frequentieverdeling van de steekproef met de verwachte cel verdeling en gaat na of het verschil significant is. De uitkomst ligt altijd tussen nul en één. Een waarde van nul betekent dat er geen samenhang is. Een waarde van 0,25 een zwakke samenhang, 0,45 een tamelijk sterke samenhang en 0,65 een sterke samenhang. Een waarde van één betekent een perfecte samenhang. Bij de resultaten is ervoor gekozen om alleen de significante uitkomsten te vermelden.

2.5.1.1. Geslacht

In dit onderzoek is de variabele geslacht geoperationaliseerd aan de hand van het antwoord jongen of meisje dat de leerling heeft aangegeven in de enquête. Naar deze variabele wordt gekeken, omdat uit onderzoek is gebleken dat het geslacht invloed heeft op

cultuurparticipatie. Het is namelijk een vertrouwd gegeven dat meer vrouwen dan mannen tot de bezoekers van culturele instellingen behoren (Van den Broek e.a. 2009, 130).

2.5.1.2. Etniciteit

De variabele etniciteit is geoperationaliseerd aan de hand van het antwoord op de vraag wat de afkomst van de leerling is. Deze variabele wordt onderzocht, omdat uit onderzoek blijkt dat etniciteit effect heeft op cultuurparticipatie. De cultuurparticipatie is onder Nederlanders het hoogst en onder Turken en Marokkanen het laagst (Van den Broek e.a. 2009, 128). Wanneer er over percentages gesproken wordt, gaat het om het aantal procent van het totaal aantal leerlingen van een bepaalde afkomst.

2.5.1.3. Opleidingsniveau

De variabele opleidingsniveau is geoperationaliseerd aan de hand van het opleidingsniveau dat de leerling tijdens het onderzoek volgde. Uit onderzoek blijkt dat veelal hoger

opgeleiden (havo/vwo) vaker culturele instellingen bezoeken dan mensen met een vmbo-opleiding. In dit onderzoek is het verschil met vmbo-leerlingen niet te bepalen, maar bij de havo- en vwo-leerlingen zijn wellicht kleine verschillen waarneembaar ondanks dat er meer havo-leerlingen dan vwo-leerlingen hebben deelgenomen aan het onderzoek.

2.5.1.4. School

De variabele school is geoperationaliseerd aan de hand van de school waar de leerling onderwijs volgde op het moment van het onderzoek. Het is interessant om te kijken of er een verband bestaat tussen de school en wat de leerlingen van deze school als leereffecten van kunst noemen. Wanneer er over percentages gesproken wordt, gaat het om het aantal procent van het totaal aantal leerlingen van één school.

2.5.2. Afhankelijke variabelen

2.5.2.1. Leereffecten CKV, dans, drama, beeldende vakken en muziek

De variabele leereffecten zijn geoperationaliseerd door leerlingen en docenten per vak uit elf effecten te laten kiezen waarvan zij denken dat het vak die bewerkstelligt. Per vak hebben zij in de enquête aangegeven wat zij denken te leren van CKV, dans, drama, beeldende kunst en muziek. De selectie van de leereffecten is tot stand gekomen op basis van de effecten die Harland heeft beschreven in zijn onderzoek. De effecten kunnen in drie categorieën ingedeeld worden, zoals in de theorie is beschreven. In de enquête is dit niet zichtbaar gemaakt, omdat op een dergelijke manier de uitkomst wellicht beïnvloed zou worden. De elf effecten waar de respondenten uit konden kiezen zijn in onderstaande tabel op een rij gezet.

Tabel 2.3. Overzichtstabel met leereffecten verwerkt in de vragenlijst.

De volgorde van de leereffecten in de enquête is at random bepaald. Bij de leereffecten is per vak gevraagd wat de leerlingen en docenten denken dat zij ervan leren. Aan de hand van de aangekruiste effecten zal gekeken worden naar welke effecten het meest voorkomen per kunstvak. Doordat de respondent meerdere antwoorden kan invullen, zullen er veel antwoorden aangekruist zijn. Bij deze vraag is gekozen voor een nominaal meetniveau vanwege de periode waarin het onderzoek plaats heeft gevonden. Door te kiezen voor een nominaal meetniveau kan eenvoudig gekeken worden naar het wel of niet aankruisen van een leereffect.

2.5.2.2. Waardering kunst

De variabele waardering van kunst is geoperationaliseerd door middel van de vraag hoe belangrijk de leerlingen en docenten kunst (CKV, dans, drama, beeldende kunst en muziek) vinden. Op een schaal van vijf punten van helemaal niet belangrijk tot erg belangrijk hebben de leerlingen en docenten aangegeven wat zij vinden. Wellicht is hier een verband te vinden met de vraag die is gesteld op welke manier de ouders de leerlingen stimuleren bij hun betrokkenheid bij kunst. Uit het onderzoek ‘Cultuurdeelname in de levensloop’ (Nagel e.a. Leereffecten

Het leren van kunstzinnige vaardigheden Stimuleren van zelfvertrouwen

Helpt bij het leren van andere vakken Denkvaardigheden ontwikkelen en te verhelderen

Emoties en gevoelens van mensen begrijpen

Helpt bij het vinden van een baan

Kennis verschaffen over kunstvormen en waardering van kunstwerken, dans, toneel en muziek

Ontwikkelen van expressieve vaardigheden (beter kunnen uiten) Plezier en tevredenheid geven

Stimuleren van sociale vaardigheden Creativiteit stimuleren (verbeelding)

1996, 9) is gebleken dat leerlingen van ouders die actief zijn in het culturele milieu vaker positief zijn over kunst en kunstvakken op school dan leerlingen waarvan de ouders niet participeren.

2.6. Afname

De data zijn verzameld van 27 mei tot en met 15 juni. De vragenlijsten zijn in verschillende lessen afgenomen, maar hoofdzakelijk in beeldende vormingslessen en CKV-lessen.

In overleg met de docent werd ik aan het begin van de les kort geïntroduceerd. Nadat ik een korte uitleg had gegeven over dat de enquête over kunst ging, werden de vragenlijsten uitgedeeld. De leerlingen is gevraagd om de enquête zelfstandig in te vullen. Voor het invullen is duidelijk tegen de leerlingen gezegd dat er geen goede of foute antwoorden gegeven kunnen worden en dat het om de mening van de leerling gaat. Vragen werden vlot beantwoord zodat de leerling verder kon. Wanneer de leerlingen aan het overleggen waren, werd verteld dat zij het zelfstandig in moesten vullen en niet met de hulp van een

klasgenoot. Na het invullen van de vragenlijsten werden deze ingenomen en werd de schoolnaam op de enquêtes genoteerd. De afname van de vragenlijst varieerde per leerling van 10 tot 20 minuten. Alle leerlingen waren bereid om de enquête in te vullen en er zijn verder geen problemen ontstaan.

2.7. Verwerking gegevens

Na de afname zijn de vragenlijsten verwerkt in het statistische computerprogramma SPSS (Klamer 2012, 27). De resultaten zijn gecodeerd aan de hand van variabelen en de mate waarin bepaalde effecten genoemd worden. In het volgende hoofdstuk zullen de resultaten uit de analyses toegelicht worden.

In document Kunst!? Wat leer je ervan? (pagina 37-46)