• No results found

Verkiezing der kiesmannen in West-Java

2) Memorie van Toelichting Vlootwet 1925 p. 5

3) van Santen 1. c. p. 585.

DE VLOOTWET 1925. 71 kleine kruisers „Karlsruhe", „Königsberg", „Dresden" en „Leipzig"

tezamen brachten meer dan 200.000 ton aan scheepsruimte tot zin-ken, terwijl 23 schepen, over de 100.000 ton metende, op rekening van de „Emden" alleen kwamen. Toch zijn die materieele verliezen, die de kruisers aan de handelsmarine toebrachten, gering in verge-lijking met die der onderzeeërs. Maar het moreele effect der krui-sers is veel grooter. Want kruikrui-sers kunnen niet bestreden worden met gewapende trawlers en jagers, zooals met onderzeeërs het ge-val is en binden veel bovenmaterieel van grootere afmetingen.

In totaal moesten de Geallieerden na den slag bij de Falklands-eilanden alleen voor de vernietiging van den kleinen kruiser „Karls-ruhe" meer dan zeventig oorlogsschepen aanwijzen met opdracht

„sink or destroy it at any cost". Behalve de verlamming van hef handelsverkeer, de vertraging van troepentransporten en binding van belangrijke vijandelijke strijdkrachten, oefende het optreden der kruisers ook een schadelijken invloed uit op Engelands prestige in Indië, wat onder meer in de muiterij te Singapore in 1915 tot uiting kwam.

Ingedeeld bij de slagvloot dienen de kruisers bijgestaan door ja-gers en vliegtuigen in de eerste plaats voor verkenning.

Als zoodanig zijn zij ook voor een onderzeevloot onmisbaar, daar bij ongunstige weersgesteldheid de vliegtuigen niet te gebruiken zijn en de heele verkenningstaak op kruisers en jagers komt te rusten. Verder worden zij gebruikt als dekking van de slagvloot tegen aanvallen van jagers en onderzeeërs.

Op de kruisers der Vlootwet 1925 zal bovendien in hoofdzaak de taak van handhaving der neutraliteit rusten. Jagers hebben onvol-doende gevechtskracht en een kleinere werkingssfeer. *)

Flottieljevaartuigen en mijnenleggers hebben te geringe snel-heid en onvoldoende gevechtskracht. Ook onderzeeërs zijn voor dit doel minder geschikt. Door hun snelheid, hun grootere gevechts-kracht en hun grootere werkingssfeer zijn de kruisers voor die taak het best berekend.

Hulpkruisers zijn handelsschepen, die in tijd van oorlog bewa-1) De werkingssfeer der nieuwe jagers zal zoo groot zijn, dat zij van uit de basis naar elk punt van den archipel heen en weer zullen kunnen stoomen. Zie de Handelingen voor den Volksraad, Najaarszitting 1925 p. 251.

pend worden met middelbaar geschut teneinde kruisersdiensten te kunnen verrichten.

Zij verbergen echter hun wapening niet meer dan noodig is. De Duitsche hulpkruisers „Kap Trafalgar" „Kaiser Wilhelm der Gros-se" „Kronprinz Wilhelm" en „Prinz Eitel Friedrich" brachten 36 handelsschepen tot zinken. De „Kronprinz Wilhelm" werd in volle zee door de kruiser „Karlsruhe" van geschut, munitie, proviand enz.

voorzien. De „Kap Trafalgar" werd op zee door de kannoneerboot

„Eber" bewapend. De „Eitel Friedrich" en de „Kap Trafalgar"

bleven respectievelijk zeven en acht maanden op zee rondzwalken en legden in dien tijd 30.000 mijlen af zonder een haven aan te doen.

Met veel succes zijn tijdens den oorlog ook Duitsche handelsrai-ders opgetreden, zooals de „Möwe", „Wolf" en „Seeadler". Dit waren gecamoufleerde koopvaarders. De „Seeadler" was zelfs als zeilschip gecamoufleerd. Zij bleven langen tijd achtereen in zee.

Zoo hield de „Wolf" het vijftien maanden in den Atlantischen Oceaan uit. De „Möwe", die op twee kruistochten 47 handels-schepen tot zinken bracht (tezamen 175.000 ton) en zelfs twee schepen naar een Duitsche haven wist op te brengen, was een schip van 4.000 ton, liep 14 mijl, had 4 snelvuurkanonnen van 15 c.M., één van 10.5 c.M., twee van 8 c.M., machinegeweren, torpedolan-ceerinrichtingen en mijnen aan boord. 1)

De Engelschen hebben zeer veel nut gehad van hun hulpkruisers.

Zoo bestond het 10e Engelsche kruisereskader uit acht kruisers van de „Edgar class', een kanonneerboot en vier hulpkruisers. Ook voor onze Indische defensie zouden hulpkruisers en raiders van nut kunnen zijn. Zij kunnen belangrijk werk verrichten, zoowel bij neu-traliteitshandhaving, als in een „guerre de course". In het ontwerp Vlootwet 1925 worden hulpkruisers, die ingevolge art. 2 der Haag-sche conventie van 1907 op de vlootlijst moeten worden geplaatst, echter niet genoemd.

Worden wij in een oorlog gewikkeld en dolven wij in den strijd het onderspit, dan zijn wij onze koopvaardijvloot toch kwijt. Een ruim gebruik van onze koopvaardijschepen, voorzoover deze zich

1) Lieutenant Q. C. Steele. Decoy as a weapon of naval warfare, Journ.

Un. Royal Serv. Inst. p. 102, 1924.

DE VLOOTWET 1925. 73

eigenen om. als hulpkruiser of handelsraider op te treden, is dan ook zeer gewenscht.

D e V l o o t b a s i s en s t e u n p u n t e n .

De wordingsgeschiedenis der koloniale rijken hangt ten nauwste samen met het streven der Mogendheden om steunpunten en vloot-bases te verwerven.

Mahan zegt hieromtrent het volgende: „In earlier times the

„merchant-seaman made his gains at the risk of his life and liberty and was under great delays of collecting a full and profitable freight. He therefore intuitively caught at the far end of his trade route one or more stations , where his ships could lie in safety and where the merchantable products of the land could be continually collected." *)

Uit die nederzettingen, die zich niet alleen aan het eindpunt ont-wikkelden, maar ook op de lange handelswegen ontstonden ten einde de schepen van water, versche levensmiddelen en andere scheepsbenoodigdheden te voorzien, zijn de koloniën, steunpunten en vlootbases gegroeid. Slagvloten kunnen vlootbasis en steun-punten voor haar actie niet ontberen. Zij kunnen slechts een be-perkten brandstofvoorraad medevoeren, die op gezette tijden moet worden aangevuld. Bovendien moeten zij gelegenheid hebben tot aanvulling van munitie enz. Zij kunnen dus slechts een bepaalden tijd buitengaats blijven. De werkingssfeer, dat is de afstand, dien een oorlogsschip van uit zijn basis heen en terug af kan leggen zonder opnieuw brandstof in te nemen, is niet voor alle schepen dezelfde.

Zij wordt dus in de eerste plaats bepaald door den brandstofvoor-raad aan boord van het schip. Maar daarnaast doen zich nog an-dere factoren gelden, zooals de snelheid, de weergesteldheid en last not least, de tijd, dien een schip kan varen zonder machinedefecten te krijgen. Bij de jongste manoeuvres der Amerikaansche vloot van 4 tot 23 Januari 1924 in de omgeving van het Panamakanaal ge-houden kregen vier van de 14 slagschepen zulke ernstige machine-defecten, dat zij zelfs van verdere deelname aan de oefening af

1) Mahan 1 c. p. 26

moesten zien. En dit waren nog wel schepen van de „scouting-divi-sion"! Die defecten zijn van zoo ernstigen aard, dat de schepen thans niet meer dan 15 mijl kunnen loopen, voordat de ketels zijn vernieuwd, zoodat zij voorloopig geheel aan de actieve vloot zijn ontrokken. *) Er werd reeds elders de aandacht gevestigd op een uitspraak in „Brasseys Naval and Shipping Annual" van 1923, dat een slagvloot met het haar vergezellende kleinmateriaal niet langer dan drie dagen geheel intact op zee kan blijven. Die uitspraak is vermoedelijk wat somber.

Volgens de Amerikaansche Vlootwet van 1 December 1915 zou de slagvloot een werkingssfeer van 2000 mijl hebben. Men zal wel niet ver van de waarheid af zijn, als men de radius van actie van de moderne slagvloten op hoogstens 2000 mijl stelt. En uit die beperkte werkingssfeer der slagvloten vloert weer van zelf voort, dat een vloot voor haar actie kolenstations en oorlogshavens noodig heeft, waar zij gelegenheid heeft om te dokken, waar arsenalen en werkplaatsen zijn om munitie aan te vullen en reparaties te verrichten enz. Een oorlogshaven moet aan de vloot bovendien volkomen veiligheid aan de zeezijde geven, tegen slagschepen door opstelling van kustgeschut in koepels, pantserbatterijen en (of) kustforten, door mijnversperringen, torpedobatterijen enz. Door den aanleg van een versterkt landfront moet een aanval van de Iand-zijde kunnen worden afgeslagen. Tegen aanvallen uit de lucht dient zij beveiligd te worden door antiluchtvaartafweermiddelen en door de basis zoodanig te kiezen, dat de vijand gedwongen wordt zijn luchtmacht te doen opereeren van aircraftcarriers, waardoor het aantal vliegtuigen en de bommencapaciteit van den aanvaller beperkt wordt. Een of meer van dergelijke oorlogshavens worden vlootbases, als zij gebruikt worden tot operatiebases der slagvloot.

Steunpunten verkenen slechts bescherming tegen kruiser-aansla-gen, kunnen echter eveneens als vlootbases dienst doen.

Zoo zou voor ons het steunpunt Soerabaia tevens de vlootbasis der onderzeevloot worden. Zoo lang nu een vlootbasis dien om de vloot gevechtsklaar te maken en te houden voor offensieve ope-raties, vormt zij een integreerend en onmisbaar deel van de

machts-1) Naval and Military Record van 5 Maart 1924.

DE VLOOTWET 1925 75 ontplooiing ter zee. Voor een onderzeevloot is Soerabaia dan ook onmisbaar. Dat steunpunt vormt een logisch geheel van de defen-sie ter zee, als althans aan den eisch wordt voldaan, dat de onder-zeeërs in de gelegenheid zijn te allen tijde van uit die basis offen-sief op te treden.

Aan een kruiservloot zou die basis echter alleen bescherming kunnen verkenen, daar het defensief karakter van het steunpunt daarbij sterk op den voorgrond treedt. Want uitloopen staat voor een kruiservloot gelijk met vernietiging, als vóór de vlootbases een overmachtig vijandelijk kruisereskader de wacht houdt. Er is dan ook zeer veel kans op, dat instede van den offensieven geest aan te wakkeren, de vlootbasis juist verlammend zal werken op het aanvallend optreden van een kmiservloot. Daarom zou de vloot-basis Priok van het ontwerp 1923 voor een kmiservloot in strijd met een van de grondbeginselen der zeestrategie zijn.

Von Tirpitz heeft dit beginsel als volgt omschreven:

„Jedes Kriegsschiff und daher auch jede Schlagtflotte ist tech-nisch und taktisch immer ein offensives Instrument; auch der Geist

„Ihrer Führung muss, wie Stosch mir in jenem Briefwechsel schrieb,

„zur Offensieve elektrisiert werden".

Admiraal Jellicoe heeft met dit grondbeginsel der zeestrategie terdege rekening gehouden. Voor de „Grand Fleet" achtte hij een oorlogshaven als vlootbasis overbodig. Het was voldoende, als de vloot te Scapa Flow slechts gedekt werd tegen onverhoedsche aan-vallen van jagers en onderzeeërs. Volgens de verklaring van Vis-count Curzon in het Britsche Lagerhuis op 20 Maart 1.1. was dit inderdaad het geval; „Scapa Flow during the war 1914-1918

„was the main base of the biggest battlefleet the world has ever

„seen. The armement was nothing than a few 12-pounder guns

„but there were three lines of nets at the main entrance and several

„lines of mines". Inderdaad, een slagvloot, die strategisch offensief optreedt, heeft de bescherming van het kustgeschut niet noodig.

Haar eigen zware artillerie is haar beste bescherming. Zwaar ver-sterkte oorlogshaven zijn dan zelfs gevaarlijk voor den offensieven geest.

De relatief sterke Duitsche vloot, die volgens von Tirpitz in 1914 wel degelijk met redelijke kans op een overwinning den strijd met

de Engelsche vloot had kunnen aanbinden, liet zich opbottelen in haar oorlogshaven. Van Borkum tot Jutland legden de Engelschen mijnenvelden aan, waarin de Duitschers slechts met de grootste moeite doorgangen konden openhouden.

De Duitschers hebben zich niet van hun basis los kunnen maken en dat was de oorzaak, waarom de Duitsche vloot ten slotte roem-loos ten onder is gegaan. „Das Deutsche Volk hat die See nicht

„verstanden," zegt von Tirpitz. „In seinen Schicksalsstunde hat es

„die Flotte nicht ausgenutzt. Ich kann ihr heute nur noch ein

To-„tendenkmal errichten". Die fout is meer gemaakt in de geschiede-nis. Na de slag van Trafalgar heeft Napoleon zijn vloot ook niet in durven zetten, niettegenstaande Frankrijk bij den val van het Keizerrijk over meer dan honderd linieschepen en 55 fregatten be-schikte.

Is een vloot van bovenwatermateriaal sterk in de minderheid en zoekt zij bescherming in haar basis, dan wordt zij opgebotteld en wordt over haar lot beslist door den aanval op het landfront. Zoo verging het de Chineesche vloot in Wei-ha-wei, de Russische vloot in Port-Arthur, zoo zal het een Nederlandsche vloot van bovenwa-termateriaal vergaan, die zich laat opbottelen tenzij een machtige bondgenoot, die de heerschappij ter zee heeft, ons te hulp snelt. Het China-eskader onder von Spee liet zich zeer terecht niet opsluiten in Tsingtau, maar koos het ruime sop en als steunpunt voor de vlootactie heeft Tsingtau verder geen beteekenis gehad. Een vlootbasis kan voor een zwakke vloot van bovenwatermaterieel niet anders dan een fuik worden, die tot een roemloos einde moet voeren.

Zeer juist is dan ook de opmerking van von Tirpitz naar aanleiding van het optreden der Duitsche kruisers, als hij zegt: „Merkwürdig

„dabei ist die Erscheinnung dass das Erliegen unseren Schiffe, nie

„auf offener See, sondern stets dann eintrat wenn die Kreuzer

not-„gedrungen mit dem Lande in Berührung kamen". *)

Voor een kruiservloot ingesteld op neutraliteitshandhaving is een vlootbasis te Priok volmaakt overbodig. Zij kan zelfs schadelijk werken door de aantrekkingskracht, die zij op de vloot uitoefent en aanleiding zijn, dat de schepen te laat het ruime sop kiezen, wanneer wij in een oorlog zouden worden betrokken.

1) Von Tripitz 1. c. p. 306.

DE VLOOTWET 1925. 77 Daarom kan volstaan worden met de bescherming tegen een

„coup de main" van onze voornaamste havens en petroleumhavens door het aanleggen van sperversterkingen, in hoofdzaak bestaande uit kustbatterijen van middelbaar kaliber en mijnversperringen, waar noodig ondersteund door de actie van onderzeeërs, vliegtuigen, mijnenleggers en flottieljevaartuigen. Bij die sperversterkingen kan worden volstaan met een afsluiting van de toegangen te water.

Versterkingen van permanenten aard van het landfront zijn niet noodig. Natuurlijk is het ook noodig, dat de kruiservloot in het steunpunt Soerabaia voldoende accomodatie vindt, dat de kruisers er kunnen dokken, reparaties kunnen plaats hebben, munitie en brandstof kan worden aangevuld, enz.

In de voorjaarszitting van den Volksraad in 1924 hebben de re-gent van Panaraga Pangeran Koesoemojoeda en de Generaal van der Weyden betoogd, dat een vloot zonder vlootbasis of steunpun-ten ondenkbaar is 1). Het betoog van die Volksraadleden, die uit-gingen van de voorgestelde onderzeevloot, is volkomen juist. Men vergete toch niet, dat het materieel, waaruit de vloot is samenge-steld, hier eigenlijk het criterium vormt voor de beantwoording der vraag, of de vlootbasis Tandjong Priok al dan niet noodzakelijk is.

Onmiddellijk zij toegegeven, dat voor een vloot met een kern van onderzeeërs een vlootbasis onmisbaar is. Opbottelen van onder-zeeërs in de vlootbasis zal niet eenvoudig zijn, zoo deze een zee-f ront heezee-ft, dat in staat is zelzee-fs den aanval van een slagvloot te weer-staan. Onmogelijk is dit echter niet, want Zeebrugge, de basis van 30 torpedobooten en 30 onderzeeërs, werd onbruikbaar gemaakt,

door het doen zinken van twee schepen in de vaargeul dier haven, niettegenstaande langs de kust 250 stukken geschut waren opge-steld, waarvan 16 van een kaliber grooter dan 16 c. M. 2)

Later volgde Ostende. Dit alles neemt niet weg, dat voor het voeren van een duikbootenguerilla een vlootbasis onmisbaar is.

Wie een onderzeevloot aanvaardt, moet ook een goed versterkte vlootbasis aanvaarden. Zij zijn onafscheidelijk van elkander.

1) Handelingen van den Volksraad 1924 p. 964 en 958.

2) A. Thomasie. L'attaque et la defense des cotes. Revue Militaire

Fran-?aise Juni 1923. p. 328.

Voor een onderzeevloot zonder basis gaat dan ook inderdaad de vergelijking op van den jongen, het touwtje en den vlieger, door den Generaal van der Weyden in den Volksraad gemaakt en is het steunpunt Soerabaia onvoldoende.

Laat ons thans de politiek-strategische zijde van het Indische vlootbasisvraagstuk beschouwen. De vlootbasis Priok van de Vlootwet 1923 was ingesteld op het drijven van wereldpolitiek, daar zij gebruikt kan worden als hulpbasis van een slagvloot. Tegen een vlootbasis verzetten zich dan ook in de eerste plaats politieke overwegingen, die in een vorig artikel uitvoerig uiteen werden ge-zet en waarop dus niet nader behoeft te worden teruggekomen. *) Ons rest dus de strategische zijde van het vraagstuk nader te be-handelen. Zoo wij het vaste voornemen hebben in Indië onze zelf-standigheidspolitiek streng door te voeren, kan alleen een ernstige schending van onze neutraliteit de oorzaak zijn, dat wij in een Pa-cificoorlog worden betrokken. In dat geval zullen wij ons scharen aan de zijde van de tegenpartij van den aanrander van onze neu-traliteit, waardoor dus een incidenteel bondgenootschap zal ont-staan. Wie echter die bondgenoot zal zijn, is te voren niet uit te ma-ken. Vast staat het echter, dat de vijand op den duur in staat moet zijn zijn heerschappij ter zee voortdurend te kunnen handhaven, wil hij eventueel het Nederlandsche grondgebied blijvend bezet houden.

Is dit niet het geval, houden de wederzijdsche strijdkrachten el-kander „en échec", dan is het overbrengen van een expeditionnaire troepenmacht of zelfs reeds een hongerblokkade van Java een pré-caire onderneming. Men moet dan immer aan beide zijden de slag-vloten intact houden en mag deze niet verzwakken door nevenope-raties van ondergeschikt belang. In dat geval is het waarschijnlijk, dat zich in en bij de doorgangen van onzen archipel naar den In-dischen Oceaan een „guerre de course" ontwikkelt, waarbij onze onderzeevloot tot een zekere krachtsontplooiïng in staat zoude zijn, als zij zou kunnen steunen op een vlootbasis en steunpunten. Maar een beslissenden invloed op het verloop van een oorlog zullen onze onderzeevloot en steunpunten ook in een incidenteel bondgenoot-schappelijken oorlog nooit kunnen hebben. Die beslissing wordt in

1) W. Feuilletau de Bruyn. Onze petroleumindustrie en de internationale positie van Nederlandsch-Indië. Koloniale Studiën, April 1924, p. 294.

DE VLOOTWET 1925. 79

laatste instantie uitgestreden door de wederzijdsche slagvloten.

Practisch is het intusschen volmaakt onverschillig, in welke zee die beslissing valt, want het resultaat zal zich doen gevoelen in alle zeeën. 1)

Dit neemt intusschen niet weg, dat bezien van het standpunt der groote oorlogvoerende mogendheden, en in het bijzonder voor Engeland, zoo dit land tot de belligerenten mocht behooren, de vlootbasis Priok, zoowel door haar geographische ligging, als door het feit, dat zij een hulpbasis is voor de slagvloot van een der belli-gerenten, van groot belang kan zijn. In de eerste plaats beheerscht Priok den handelsweg van Singapore naar Australië en dien van Australië naar Colombo. Zoo Priok in handen is van een der groote zeemogendheden of zoo wij in een oorlog tegen Engeland worden betrokken, vormt onze vlootbasis een ernstige bedreiging dier han-delswegen. Van nog grooter belang is Priok echter als hulpbasis eener slagvloot. De afstand Singapore-Port Darwin is ongeveer 1950 mijl, de afstand Singapore-Sydney is daarentegen 4350 mijl.

De Oostkust van Australië ligt dan ook ver buiten de werkingssfeer van een Engelsche slagvloot, die te Singapore geconcentreerd is.

Wil er werkelijk eenige sprake zijn van bescherming van Australië, dan is een hulpbasis tusschen Singapore en Australië daartoe on-misbaar. Hoe vooraanstaande Engelsche zeeofficieren daarover den-ken, blijkt wel uit de volgende uitlating van niemand minder dan Sir Doveton Sturdee, Admiral of the Fleet; „To my mind we must have

„a permanent base at Singapore, probably we should have a secret

„temporary base between Singapore and Australia, if ever we have

„a Pacific war. You must have some „permanent bases and other

„temporary bases, which are devised at the moment. 2)

Dergelijke „temporary bases" werden b. v. door de Engelschen tijdens den oorlog opgericht op de Falklandeilanden en op Santa

1) Tot die conclusie kwam de Engelsche „Royal Commission on the supply of food and raw material in time of war". Zie Wetensch. Jaarb.

Krijgsk. Vereen. 1923, p. 349.

Krijgsk. Vereen. 1923, p. 349.