• No results found

Kadastrale vraagstukken in Nederlandsen- Nederlandsen-Indië,

door

J- H. RAEVEN.

/• Kadastreeringen.

In afwijking van de officieele benaming „Kadastrale Metingen"

word door mij het woord Kadastreerden gebruikt omdat het dodelijker weergeeft, hetgeen men v o l g L <fe A g e L „ e V o o se aften hieronder moet verstaan en meent te m o e t e T I Z Z "

In Nederland, dat geheel gekadastreerd is, e n waar reeds aïe bestaande perceelen, welke de geheele oppervlakte van het la^d beslaan zoowel technisch als administratief min of meer zuiver bij he Ka aster in registratie zijn, spreekt men van Her-metingen of ook we van Her-kadastreeringen, omdat de n o o d z a k e l i j k e werd mgez.en van verscheidene Gemeenten de eerste kadastr ermg te venueuwen, wil het Kadaster daar aan zijne thans gegeven T e stemming kunnen blijven voldoen S g

Met een enkel woord moge vermeld worden, dat deze Her-ka dastreenngen onvermijdelijk zijn, wanneer we te maken hebben met zuiver negatieve, fiscale bezit-kadasters. In het gunstige geval kan volstaan worden met plaatselijke periodieke herzieningen in

glbie/hTeTt

D

,

ka

t

a S t

T ?

g Mar m

°

d e r n e b e g r i

^" °P S l S ,

gebied heeft plaats gehad. (De geslaagde proef van de Her-ka-da treenng der Gemeente Dieren in Holland en de beginselen welke^daaraan ten grondslag liggen, zullen hier buiten beschouwing Eene definitie van het begrip „Kadastreering" treffen we in de thans nog altijd geldende „Algemeene Voorschriften" voor Indië

ErSl

d bij G0UV

-

BeSlUit Va

"

12

Augurtu. 1875 No ,

11

(St. No. 183) en gewijzigd bij Gouv. Besluit van 2 Maart 1878 No. 4 (St. No. 104) — (Zie tevens Bijblad No. 3308) niet aan, dit moet afgeleid worden uit de daar aangegeven bepalingen, zijnde zuiver Hollandsche import-artikelen van Fransche origine en in Romeinschen stijl. Deze import-waar is echter minder geschikt voor den Indischen bodem, primo in verband met den zeer ver-schillenden agrarischen toestand en secundo in verband met de hier geldende bepalingen voor openbaarmaking en het verkrijgen van onroerende goederen, welke, hoewel steunende op bijna dezelfde grondbeginselen als in het Ned. B. W. aangegeven, daar-van echter aanmerkelijk afwijken.

Niet alleen de zuiver technische opzet, in die voorschriften aan-gegeven, is eene imitatie van de Hollandsche voorschriften, ook de definitie van het begrip perceel aangegeven in artikel 20 van voor-noemd St. 1875 No. 183 draagt daar de kenmerken van; het luidt woordelijk:

„Als afzonderlijke perceelen worden beschouwd die stukken

„grond, welke door denzelfden persoon worden bezeten of althans

„waarop dezelfde zakelijke rechten worden uitgeoefend".

„Hoewel aan denzelfden persoon toebehoorende, worden

even-„wel als afzonderlijke perceelen opgemeten zoodanige gedeelten

„van het terrein, die bepaald: zijn door vaste of natuurlijke schei-dingen of die een verschillenden cultuurtoestand hebben, zoomede

„de gedeelten van wegen en wateren, die een afzonderlijken naam

„dragen".

Beschouwen we dit artikel nog in verband met artikel 56 luidende:

„Bij het bestaan van verschil over de grens tusschen twee

per-„ceelen tracht de landmeter de eigenaren tot eene minnelijke

schik-„king te bewegen".

„Indien de daartoe aangewende pogingen vruchteloos blijven,

„worden beide perceelen onder een nummer op de kaart gebracht

„en in het later te omschrijven aanwijzend tableau geboekt ten

„name van een der eigenaren en consorten".

dan is hiermede het geheele beginsel der kadastreeringen gety-peerd. Op deze ma-ner krijgen we dus slechts een zuiver „Bezits-Kadastef'.

Verder zouden we, in verband met de draagkracht der gebruikte

KADASTRALE VRAAGSTUKKEN IN NEDERLANDSCH-INDIË. ,6 1

woorden, gaarne de beteekenis nader gepreciseerd hebben willen zien van bezeten", „dezelfde zakelijke rechten", „aan denzelfden eigenaar toebehoorende", enz. of hier eene zuiver juridische uit-legging moet gevolgd werden dan wel de beteekenis door het pu-bliek „tempo doeloe" daaraan toegekend.

Ook bij het gebruiken van het woord „perceel" hebben we ons na het verschijnen van St. No. 183 voornoemd af te vragen of hiermede bedoeld is de juridische eenheid, zooals die is omschreven m de van het recht opgemaakte gerechtelijke akte en als regel nader aangeduid door een van dat object opgemaakten meetbrief, o dat we hieraan de beteekenis moeten toekennen in voornoemd Maatsblad daaraan gegeven.

Houden we rekening met het doel e n den werkkring van het Ka-daster hier in Indië (St. 1916 No. 705) en de hier geldende wet-telijke bepalingen, dan zou men voor het begrip kadastreering de navolgende definitie kunnen bezigen:

Onder Kadastreering wordt verstaan:

a. het in kaart brengen van gronden in steden of nederzettingen waarop een zakelijk recht wordt uitgeoefend, hetwelk nader is omschreven in een rechtstitel verleden voor daartoe be-voegde autoriteiten, dan wel gronden, waarop men een danigen rechtstitel wenscht te vestigen, aangevuld met zoo-danige gegevens, welke tot verkenning, tot fiscale doeleinden of in het algemeen belang noodig worden geoordeeld;

b. het vastleggen van de resultaten dezer meting in kadastrale registers.

Worden de bestaande voorschriften van St.' 1875 No. 183 welke slechts in de toepassing een Bezits-kadasier tot resultaat leveren omgewerkt naar het hiervoren genoemd begrip door mij aan ka-dastreeringen gegeven en de werkwijze in dien geest gereorgani-seerd, dan zullen we dadelijk tot resultaat een Eigendoms-kadaster krijgen.

Waarom kadastreeringen hier in Indië noodig zijn, is eene vraag, die velen zich zullen stellen, aangezien het object, hetwelk onder-werp eener gerechtelijke akte uitmaakt, toch reeds bij meetbrief omschreven is en heden ten dage moet afgepaald zijn conform de

voorschriften aangegeven in Staatsblad 1912 No. 497 juncto St.

1918 No. 471.

Deze kadastreeringen hier in Indië moeten slechts middel zijn, niet doel. Zij dienen om een overzicht te hebben, om de ligging van het eene perceel ten opzichte van het andere perceel te kunnen aangeven, om de ligging der grenzen bij het verdwijnen der merk-teekenen weer op het terrein te kunnen reconstrueeren, om de meetbrieven zoodanig te kunnen opmaken, dat deze geen inbreuk maken op de rechten der belendende eigenaren, verder om gebruikt te worden als hulpmiddel bij het oplossen van grensgeschillen. In het algemeen zou men dus kunnen zeggen, dat kadastreeringen ondernomen worden tot meerdere rechtszekerheid van het grond-bezit; meer niet.

Dat men in deze in Indië het doel voorbij gestreefd heeft en aan deze kadastreeringen eene verdere strekking heeft gegeven — en ten onrechte, hetgeen later zal blijken — kan niet bijdragen tot meerdere rechtszekerheid, maar heeft alleen ten gevolge gehad, dat de grondzaken-administratie tevens is geworden een ingewikkeld kadastraal-administratief probleem.

Wanneer we nu een oordeel zouden moeten uitspreken, of en in hoeverre de kadastreeringen hier in Indië, uitgevoerd naar de beginselen aangegeven in St. 1875 No. 183, ons meerdere rechts-zekerheid verschaffen, dan is dit niet met een paar woorden aan te geven.

We moeten daartoe eerst weten, of de kadastreering ondernomen wordt met het vooropgezette doel om bestaande of om toekomstige rechten nader aan te duiden. Is het laatste het geval en beginnen we met eene schoone lei, dan zullen we met een beslist „Ja" moeten antwoorden. De perceelen worden dan op de kaarten en in de registers vastgelegd, zooals ze later in de gerechtelijke akte ter voldoening aan het specialiteits-principe voor de openbaarmaking worden omschreven door den van het object opgemaakten meet-brief.

Dezen toestand zal men echter sporadisch aantreffen, doch waar hij aangetroffen wordt, dient het kadaster een vooruitzienden blik te toonen, de noodige voorzorgen te nemen in het belang der rechts-zekerheid van het grondbezit niet alleen, doch ook in het belang

KADASTRALE VRAAGSTUKKEN IN NEDERLANDSCH-1NDIË. 1 6 3

eener economische exploitatie van den diensttak het Kadaster De erfenis door het kadaster aanvaard van de Gouvernements-'land-meters moge als afschrikwekkend voorbeeld aangehaald worden om m de toekomst het paard niet achter, doch voor den wagen te spannen.

Deze toestanden treffen we aan in de Zelfbesturende gebieden, waar eerst na de afkondiging van het Kon. Besluit van 5 Mei 1915 No. 23 (Ind. St. No. 474) de mogelijkheid bestaat tot het vestigen van zakelijke rechten van het B. W. — De kadastreeringen Medan, Pematang-Siantar en Tandjoeng-Balei in de Oostkust van Sumatra zijn onder zulke omstandigheden aangevangen en worden onder-nomen zuiver in het belang der Gemeenten in verband met de schenking van den eigendom van den grond binnen deze Gmeenten aan die Locale Raden.

Tijdens mijne kadastreerings-werkzaamheden te Medan in 1918 is toen onder de aandacht van het Hoofd van den Kadastralen dienst gebracht, dat bijna alle nederzettingen der Oostkust van Sumatra voor kadastreering in aanmerking kwamen. Toen is tevens ongevraagd van advies gediend en zijn middelen aan de hand ge-daan, hoe men zonder kosten noemenswaard in het belang van de rechtszekerheid van het grondbezit dat doel zou kunnen bereiken.

Na mijn vertrek uit Medan is met het gegeven advies niet de minste rekening gehouden, is minder economisch te werk gegaan en eene werkwijze gevolgd, welke in de toekomst bij een verder voortgaan op dien ingeslagen weg voor de rechtszekerheid van het grond-bezit daar funest kan zijn.

Diezelfde toestanden zullen we verder tevens aantreffen in het rechtstreeks bestuurd gebied bij het ontstaan van nieuwe neder-zettingen, een gevolg van het vestigen van industrie of anderszins m eene bepaalde streek, waar vreemde Oosterlingen en Europeanen zich dan zullen vestigen. Een voorbeeld van jongen datum is Soe-kamandi.

Worden daarentegen kadastreeringen ondernomen om reeds be-staande en tevens om toekomstige zakelijke rechten nader aan te duiden, welke in eene gerechtelijke akte zijn of worden omschre-ven, dan zal mijn antwoord een even beslist „Neen" moeten luiden, omdat we slechts den bestaanden toestand bestendigen (den

be-zitstoestand), omdat we geen grensgeschillen oplossen, omdat de kaart ons geen zuiver beeld geeft der perceelen bij rechtstitel om-schreven en we daardoor missen een overzicht van den rechts-toestand, omdat we slechts betrekkelijk zullen kunnen beoordeelen, of een nieuw op te maken meetbrief inbreuk zal maken op de rechten van derden, enz.

Wanneer dit het resultaat is van deze kostbare kadastreeringen, dan zal men van zelf tot het besluit moeten komen de bestaande werkwijze te reorganiseeren en de voorschriften van St. 1875 No. 183 te herzien of wel het kostbare kadastreeren totaal stop te zetten ter voorkoming van een negatief resultaat.

Gaan we thans na hoe men dit zuiver technisch resultaat — het verkregen kaarten-materiaal — heeft gemeend te moeten verwerken in eene kadastrale boekhouding en verband heeft meenen te leggen tusschen het juridisch bestaande en deze meting. Verder hoe men in de practijk de mogelijkheid geschapen heeft om de kadastrale kenmerken te gebruiken voor de aanduiding van het object in de gerechtelijke akten om vervolgens over te gaan tot riet opsporen der motieven, die geleid hebben tot eene zoo onjuridische werk-wijze en daarna tot slot aan te geven hoe het behoort te zijn, in verband met de hier in Indië geldende wetsbepalingen betreffende zakelijke rechten en 'het verkrijgen en constateeren daarvan.

Het opvoeren der techniek is doelloos en kostbaar, indien de toe-passing niet plaats heeft in zuiver juridisch verband met de be-staande wetsbepalingen.

Nadat de kaarten van zoo'n kadastreering gereed zijn, wordt overgegaan tot het aanleggen van het aanwijzend tableau voorge-schreven in artikel 36 (St. 1875 No. 183). Hierin wordt van elk perceel (bezitsperceel) aangegeven:

Ie. het nummer (het kadasternummer).

2e. de ligging op de kaart (letter en nummer der ruit).

3e. de plaatselijke benaming.

4e. de soort van eigendom (cultuurtoestand).

5e. de oppervlakte.

6e. de opgave omtrent de personen (de bezitters), die zakelijk recht op het goed uitoefenen, voor zoover daarvan den land-meter gebleken is.

KADASTRALE VRAAGSTUKKEN IN NEDERLANDSCH-1NDIË. 1 6 5

Hiermede zijn de kadastreeringswerkzaamheden van den land-meter belast met de uitvoering afgeloopen en is technisch en ad-ministratief een zuiver beeld opgemaakt van den bezitstoestand van het terrein. Indië is verrijkt met een instelling naar geen an-dere beginselen opgetrokken dan aangegeven in de Receuil Methodique des lois enz. van 1813, een zuiver fiscaal Bezitska-daster.

Voor dit nieuwe Bezitskadaster hadden we echter ook nog het oude Kadaster. Bij deze laatste instelling waren alle zakelijke rechten in administratie, waarvan een rechtstitel bestond, en de objecten zijn daarbij omschreven in een meetbrief, of door het aangegeven van de ligging geput uit de officieele bescheiden of blokregisters enz.

De noodzakelijkheid werd al spoedig gevoeld, dat deze twee in-stellingen niet naast elkaar konden blijven bestaan, doch dat het eene instituut zich in het andere moest oplossen. Daarom werd eerst getracht een verband te scheppen tusschen het nieuwe en het oude en later omgekeerd.

Hoe men hiermede te werk is gegaan vinden we aangegeven bij Gouv. Besluit van 5 September 1878 No. 59 opgenomen in Bijblad No. 3308. Het hierboven aangegeven aanwijzend tableau, aan-gelegd en ingevuld door den kadastreerings-landmeter, moest daar-toe door den Bewaarder van het Kadaster nader aangevuld worden uit de hem ter beschikking staande stukken met de navolgende gegevens (zie eerstelijk a.):

Ie. verwijzing naar het oude verpondingsnummer en de over-eenkomstige kenmerken van het oude Kadaster, of waar geen blokkaarten bestaan van die, voorkomende op de betrekkelijke meetbrieven.

2e. dagteekening en nummer van den laatsten rechtstitel.

3e. de namen van hen, die volgens de officieele bescheiden een zakelijk recht op den grond uitoefenen.

Deze aan den Bewaarder gegeven opdracht was gemakkelijker te verstrekken dan uit te voeren.

Om zulks aan te toonen, wil ik citeeren uit eene kadastrale cir-culaire van den opdrachtgever F. Verstijnen zelf:

„Ten einde UHEdGestrenge de overtuiging te geven, dat de

oude meetbrieven in het algemeen weinig en zeer dikwijls in het geheel geen vertrouwen verdienen, zij erop gewezen:

dat er bijna nergens rekening is gehouden met gebogen of kromme grenzen, welke bijna overal door rechte lijnen zijn aan-gegeven;

dat de teekening in zeer veel gevallen niet overeenstemt met de omschrijving;

dat in sommige residenties nagenoeg alle perceelen als recht-hoeken zijn afgebeeld, terwijl ze dikwijls onmogelijk dien vorm zullen gehad hebben;

dat de grenzen van het eene perceel over die van het andere vallen of dat er onmogelijke hoekjes tusschen de verschillende be-lendende perceelen blijven liggen, wat feitelijk stellig niet de bedoeling is geweest; ook nog dat in vele Gewesten, waaronder in de eerste plaats Madioen, op de oude meetbrieven geen hoeken of azimuths voorkomen, wat op zich zelf reeds een afdoend beletsel is om de grenzen op het terrein te reconstrueeren".

Ook de Heer Polderman spreekt in zijn artikel in Koloniale Studiën jaargang 1919, Februari aflevering, van tal van grens-kwesties, welke o. a. voortspruiten uit het meer dan eenmaal in eigendom uitgeven van dezelfde grondstukken of gedeelten daarvan en onder het kopje „Meetbrieven" schrijft datzelfde Oud-hoofd van den Kadastralen dienst:

„Voor de invoering van het Eigendoms-kadaster werden de meetbrieven door de z. g. Gouvernements-landmeters doorgaans niet met de vereischte nauwkeurigheid opgemaakt; legio van voor-beelden zouden zijn aan te halen, dat in die stukken de schrome-lijkste fouten voorkwamen, tengevolge van onkunde en slordigheid, waardoor de rechtszekerheid van het grondbezit eer af- dan toe-nam".

Uit voornoemde waardevolle (?) gegevens moest de Bewaarder van het Kadaster het verband tusschen het nieuwe Kadaster en het oude samenstellen. Gewapend met passer, schaal, graadboog en „een ruim geweten", werden de oude grenzen op de kaarten overgebracht om de verwijzing te kunnen bewerkstelligen en in-vullen op het aanwijzend tableau, waaruit later het thans nog in gebruik zijnde formulier 5 der kadastrale boekhouding werd

KADASTRALE VRAAGSTUKKEN IN NEDERLANDSCH-INDIË.

samengesteld, hetgeen precies het omgekeerde beoogt, eene wijzing van het oude naar het nieuwe kadaster, dus van het ver-pondingsnummer naar de kadastrale kenmerken van het eigendoms-perceel.

Hieruit volgt, dat de opdracht spoediger te geven was, dan uit te voeren, maar ook tevens, dat eene zoodanige werkwijze nooit kan bijdragen tot rechtszekerheid van het grondbezit. Het eenige, wat op deze wijze verkregen wordt, is „een zuiver beeld van den chaotischen toestand", waarin de grondzaken-administratie hier in Indië verkeerde, een beeld van de bestaande rechtsonzekerheid.

Waar, zooals hierboven is medegedeeld, de grenzen der per-ceelen aangegeven door de meetbrieven van de vroegere Gouverne-ments-landmeters veelal niet meer op het terrein zijn te recon-strueeren, ligt het voor de hand, dat deze evenmin op de kaarten van het nieuwe kadaster zijn over te brengen. Meestal zal die bewerking niet meer zijn dan „een greep in de ruimte" of wel „een kruis of munt werpen" bij het nemen der beslissing, hetgeen niet bevorderlijk is voor de vermeerdering der rechtszekerheid van het grondbezit.

Tot het volgen van deze politiek was de Bewaarder van het Ka-daster gedwongen, omdat het beginsel, waarop de voorschriften voor de kadastreeringen steunden (St. 1875 No. 183), niet deugt, niet in overeenstemming is met de hier geldende wetsbepalingen.

Heden ten dage zijn diezelfde voorschriften nog ongewijzigd van kracht en worden de kadastreeringen in Indië nog naar diezelfde beginselen uitgevoerd.

Wanneer men soms mocht meenen, dat ik mij aan overdrijving schuldig maak of de toestanden te donker afschilder, dan zou ik willen verwijzen naar de kadastreering van Bengkalis omstreeks 1920 uitgevoerd, welk voorbeeld zeer leerzaam is om aan te toonen hoe niet gekadastreerd moet worden.

Alleen dan zullen onder de thans geldende bepalingen de kost-bare kadastreeringen nog eenig nut afwerpen, wanneer een land-meter met dat werk belast wordt, die voldoende tact, doorzicht en kadastraal-juridisch begrip heeft, alleen het doel voor oogen houdt en zich dan niet beperkt tot het dwingend voorgeschrevene, doch daarentegen zijne taak zeer ruim opvat. Hij behoeft daarom nog

niet in strijd met de bestaande bepalingen te komen, moet daar zelfs zeer angstvallig voor waken, want we bevinden ons bij het Kadaster in Indië en ieder weet wat dit wil zeggen.

Om verschillende redenen is het ook te betreuren, dat men over-gegaan is het bezigen van het kadasternummer voor de kadastrale aanduiding van het object in de gerechtelijke akten verplichtend te stellen (St. 1880 No. 147, 1890 No. 130, 1901 No. 217). Ook deze maatregel was gedeeltelijk een noodzakelijk kwaad om het verband tusschen het oude en het nieuwe vast te kunnen leggen in de op te maken gerechtelijke akten. Burgerrecht voor het aandui-den van het perceel heeft dit kadasternummer echter nooit gekre-gen en zal het ook nooit krijgekre-gen wegekre-gens zijne veranderlijkheid en de „concurrentie" met het veel minder aan verandering onderhevige verpondingsnummer.

Aangezien deze aangelegenheid meer de bijhouding betreft en in zeer nauw verband staat met het opmaken van meetbrieven, zal ook bij de behandeling daarvan hierop terug gekomen worden en kan hier volstaan worden met daarnaar te verwijzen.

De oppervlakkige lezer zal allicht na het lezen dezer beschou-wingen meenen een nieuw geluid te hooren en toch sluit deze critiek volkomen aan bij het artikel van den Heer Polderman. Alleen is in dit artikel bloot gelegd, naar boven gehaald, hetgeen het Oud-hoofd van den Kadastralen dienst gemeend heeft met den mantel der liefde te moeten bedekken.

En toch sluit ik mij gedeeltelijk aan bij de woorden van den Heer Polderman: „Wat het Kadaster thans is, heeft het voor een groot deel te danken aan dien stoeren werker (Verstijnen), die met zijn helder verstand en zijne voortvarendheid de grondslagen voor die instelling zoo deugdelijk(?) gelegd heeft". Ik zou hier-aan nog toe willen voegen de in leven zijnde mannen als een Wie-mans, een Polderman en een van der Tas, die respectievelijk

En toch sluit ik mij gedeeltelijk aan bij de woorden van den Heer Polderman: „Wat het Kadaster thans is, heeft het voor een groot deel te danken aan dien stoeren werker (Verstijnen), die met zijn helder verstand en zijne voortvarendheid de grondslagen voor die instelling zoo deugdelijk(?) gelegd heeft". Ik zou hier-aan nog toe willen voegen de in leven zijnde mannen als een Wie-mans, een Polderman en een van der Tas, die respectievelijk