• No results found

op de Buitengewesten,

door

J. F. LATER.

Er zijn in de buitengewesten nog heel wat gebieden, waar het pionierswerk nog in vollen gang is. Voorbeelden zijn de Wester-afdeeling van Borneo, Timor en tal van andere residenties. De bestuursfuncties worden er uitgeoefend door personen of lichamen, die door de Regeering daarvoor zijn aangewezen en die voor hun werk aan bepaalde regelen zijn gebonden, doch wien in vele zaken bevoegdheden tot zelf handelen zijn gelaten.

Wordt bij direct bestuur een en ander verricht door Gouverne-ments-ambtenaren, bij indirect bestuur wordt den Inlandschen Zelfbesturen het bestuur overgelaten, meer of minder aan banden gelegd door de door de Regeering met die besturen gesloten poli-tieke contracten of korte verklaringen met de als gevolg daarvan plaats hebbende controle of practisch medezeggenschap van de Gouvernementsambtenaren.

Wat bevat het begrip „besturen"?

Het woordenboek zegt: „een richting geven aan, regelen, leiden."

Wie moet nu die richting geven?

Uiteraard geeft de Regeering in hare instructies aan de gewes-telijke bestuurshoofden en door hare verdere voorschriften, wetten, ordonnanties, circulaires enz. eene algemeene richting en in paalde zaken van algemeen belang meer gedetailleerde be-velen, doch deze voorschriften kunnen niet alles bevatten wat voor het besturen noodig is, voornamelijk, waar elk gewest, elk volk zijn eigenaardige eischeri stelt. Veel, zeer veel moet dus aan de ambtenaren, die besturen, worden overgelaten, inzonderheid aan de

gewestelijke bestuurshoofden. Dat zijn de personen, die één gewest, één bij elkaar behoorend en meestal min of meer gelijkvorming ge-heel onder hunne leiding hebben en dit kunnen besturen, aan den gang van zaken eene richting kunnen geven en de volks- en lands-belangen in engeren zin kunnen beoordeelen.

Dit op den voorgrond stellende, lijkt het voor een nuchter toe-schouwer als van zelf sprekend, dat door de hoofden van geweste-lijk bestuur een algemeene leiddraad voor het besturen wordt op-gemaakt voor de hun ondergeschikte ambtenaren (ev. zelfbesturen), in welken leiddraad wordt aangegeven, hoe het bestuur met inacht-neming van de door de Regeering aangegeven beginselen dient te worden gevoerd en de verschillende lands- en volksbelangen moe-ten worden behandeld, of wel wat moe-ten aanzien van die belangen de desiderata zijn.

Gebeurt dit steeds en overal? Het antwoord moet helaas luiden:

neen.

In de meeste" gevallen moet worden erkend, dat er geene, dan wel onvoldoende leiding is; meestal wordt het eigenlijke bestuur, inzonderheid de behartiging van de directe volks- en landsbelangen, geheel overgelaten aan de lagere ambtenaren, de afdeelings- en onderafdeelingschefs, die elk gedurende hun termijn van werk-zaamheid hun stempel op den vooruit- of achteruitgang van het door hen bestuurd gebied drukken; veelal wordt daarbij het werk van een voorganger niet door een opvolger voortgezet, ja soms integendeel afgebroken en wordt weder in een andere richting aangevangen.

Zoo kan het gebeuren, dat in de eene onderafdeeling men slechts langs dichtgegroeide en slecht begaanbare paden de kampongs kan bezoeken, terwijl in eene andere onderafdeeling met gelijk-soortige bevolking en terrein men per rijwiel die bezoeken kan af-leggen, dat in de eene onderafdeeling slechts enkele heerendienst-dagen,' in eene andere het volle vorderbare aantal wordt geëischt.

Wel zijn en worden steeds en overal vanwege het gewestelijk bestuur orders, verordeningen enz. uitgegeven, doch meestal zijn die van formeelen aard of bevatten politiebepalingen, fiscale en andere regelingen, die wel bij het besturen behooren, doch niet het belangrijkste deel daarvan vormen, althans niet voor het volk.

OP DE BUITENGEWESTEN

97 Nu gelooven wij, dat vele gewestelijke bestuurshoofden wel gaarne de leiding zouden geven en houden, doch de steeds toene-mende stroom van opdrachten, van de Regeering en de verschil-lende departementen komende, maakt het hun onmogelijk meer dan oppervlakkige aandacht te wijden aan de eigenlijke landsbelangen in engeren zin, die daarbij dus in de verdrukking komen. Want het niet vlug genoeg gevolg geven aan de opdrachten heeft steeds de ontvangst van herinneringen ten gevolge, waardoor de schijn gewekt wordt, dat deze zaken moeten voorgaan bij de eigenlijke landsbelangen.

Zoo worden de groote kwesties: hygiene, volksgezondheid, wegenaanleg, bevaarbaar houden en verbetering van rivieren, be-houd van kostbare houtsoorten enz. enz. meestal overgelaten aan de lagere ambtenaren. Ieder van dezen liefhebbert daarin naar zijn aard en lust, het mag nog als een groot geluk worden beschouwd en het geeft een gunstigen kijk op de werkzaamheid, toewijding en het initiatief dezer ambtenaren, dat nog zooveel wordt verricht en tot stand gebracht, zelfs zonder leiding.

Maar wat deze ambtenaren niet vermogen tot stand te brengen, zijn verbeteringen, waarbij als gevolg van conservatisme der be-volking met krachtige hand moet worden ingegrepen en waarbij in den regel „bespreken, overleg plegen, overhalen" geen resultaat heeft, doch waarbij men behoort te „dwingen om in te gaan". Al-leen het gewestelijk bestuurshoofd kan hun daartoe machtigen;

vooral van dit standpunt uit bekeken is leiding van deze zijde noodig.

Zooals reeds gezegd, wordt administratief door deze hoofden veel geregeld, maar ten aanzien van de meeste dezer regelingen moeten wij erkennen, dat zij slechts zelden in het werkelijk belang van land en volk zijn.

Laat ik eens enkele voorbeelden noemen.

De sterfte onder de kinderen beneden de twee jaar van de Da-jaksche bevolking in de Westerafdeeling van Borneo is 75%. Ge-middeld krijgt elke Dajaksche vrouw 8 a 9 kinderen, waarvan er gemiddeld slechts twee in leven blijven. Is dit een toestand, waarin maar moet worden berust?

De oorzaken zijn gemakkelijk te noemen. De moeders moeten

Ko! Studiën 7

te veel en te zwaren arbeid verrichten, waardoor vele kinderen worden verwaarloosd en onvoldoende gevoed; onbekendheid met en niet kunnen en willen naleven van de meest elementaire hygië-nische regelen en gemis aan geneeskundige hulp dragen er verder het hunne toe bij. In den paditijd, van af het kappen der ladangs tot en met het opschuren van den oogst nemen bij de Dajaks de vrouwen aan het werk even goed deel als de mannen. Zooals be-kend is, worden de ladangs na lang braak liggen, dus, al naar mate er' weinig of veel gronden beschikbaar zijn, om de 6 tot 15 jaren eerst weder beplant. Gevolg daarvan is, dat in streken, waar de bevolking zich in kampongs heeft gevestigd, de velden soms op grooten afstand van die kampongs liggen, hetgeen oorzaak is, dat de bewerkers der ladangs, de vrouwen dus ook, des morgens vroegtijdig de kampong verlaten om eerst des avonds of laat in den namiddag beladen met groenten en brandhout weder in de kampong terug te keeren.

Alvorens. *s morgens uit te gaan moet er nog heel wat gebeuren;

reden waarom vroeg opstaan, althans voor de vrouwen, noodzake-lijk is; om 5 uur v. m. zijn zij in den regel reeds bezig; de man en vader draait zich dan nog eens op zijn slaapplaats om. Er moet ge-kookt worden, water van een, soms op aanmerkelijken afstand gelegen en meermalen eerst na een flinke daling te bereiken beekje of bron worden gehaald, verder moeten huiselijke bezigheden worden beëindigd, alvorens men kan weg gaan, zoodat de vrouw vóór dat vertrek reeds een zekere hoeveelheid arbeid heeft verricht.

Vrouwen met zuigelingen gaan even goed mede naar de ladang als anderen; de zuigelingen en andere kleine kinderen, die nog niet kunnen dragen, kunnen niet worden medegenomen en blijven dus thuis. De zorg voor de zuigelingen wordt in den regel opge-dragen aan een oud of ziek familielid, grootvader, grootmoeder, oude oom of gebrekki'ge tante, die in den regel kiemen van be-smetting met huidziekten, tuberculose en andere infectieziekten bij zich dragen; deze kinderverzorgers bemoeien zich den geheelen dag met de baby's, doch kunnen dezen natuurlijk geen voedsel ge-ven, behalve dan misschien af en toe een voor de kinderen onver-teerbaar stuk rijst of katella. Die kleine kinderen krijgen dus van 's morgens 7 uur tot 's avonds 6 uur op zijn vroegst, wanneer de

OP DE BUITENGEWESTEN 99 moeders thuis komen, geen voedsel en zijn den geheelen dag bloot-gesteld aan infectie door de zieke verzorgers of verzorgsters. Des avonds komen de moeders, zwoegende onder zware vrachten, ver-moeid en bezweet of nat geregend thuis, moeten dan eerst nog waterhalen en baden, koken en soms rijststampen, alvorens zij zich met de kinderen kunnen bemoeien om, als dit alles verricht is, ein-delijk de kinderen aan de borst te nemen. Is het te verwonderen, dat deze ellendige omstandigheden alleen kunnen worden door-staan door zeer krachtige kinderen en dat in den paditijd kinde-ren met zwakkere gestellen zoodanig worden ondermijnd, dat de meesten sterven?

Wat hieraan te doen is? Wij weten het niet, maar het komt ons gewenscht voor, dat daar eens door ter zake kundigen over wordt gedacht en is het naar onze bescheiding meening aan het gewes-telijk bestuurshoofd om daartoe den stoot te geven.

Verder kruipen de kinderen den geheelen dag over den vloer van het altijd en overal zeer onreine huis, een conglomeraat van vuil hout, vuile bamboe, atap, vuile matten, vuile houtschors, alles goor en bedekt met een laag vuil en stof, waar nimmer schoon-maak wordt gehouden en hoogstens, als er eens een bestuursamb-tenaar de kampong binnentreedt, van een mat het stof wordt opge-veegd. Allerlei resten van vuil van voeten, ongewasschen handen, speeksel en andere afscheidingen, meermalen afkomstig van zieken of met huidwonden bedekten, dus voorzien van allerlei infectiekie-men koinfectiekie-men op dien vloer voor; kleederen worden nimmer gewas-schen, doch hoogstens bij het baden nat gemaakt en worden tevens voor neusdoek en andere dergelijke doeleinden gebezigd; ook die zijn al heel spoedig haarden van infectie en al dit vuil wordt door de kinderen aangepakt en met den mond in aanraking gebracht.

Honden, nooit gewasschen en meestal schurftig, loopen te mid-den van de kinderen rond en komen daarmede ook steeds in directe aanraking.

Door dezelfde oorzaken bestaat voor volwassenen natuurlijk ook alle kans op infectie, 't Is dan ook een gewoon verschijnsel dat personen, die normaal onder hygiënisch betere omstandigheden, vooral wat reinheid betreft, leven, bij aankomst in een Dajakkam-pong reeds binnen eene maand allerlei huidaandoeningen oploopen.

Streken, honderden mijlen in het vierkant, zijn zoo goed als ge-heel verstoken van geneeskundige hulp. Eene uitzondering, doch ook de eenige, maakt de vaccinatie, waardoor de pokken afdoende worden bestreden en die dan ook een zegen voor de bevolking is.

De Regeering kan die hulp verleenen, omdat ze zoo goedkoop is, aangezien het werk kan worden verricht door laag bezoldigde In-landsche ambtenaren. Maar overigens moet iedere ziekte maar aan de natuur worden overgelaten; geneeskundige hulp is slechts op een enkele hoofdplaats in te roepen; groote afstanden en dure en langzame, dan wel vermoeiende middelen van vervoer maken, dat deze enkele doktoren voor het overgroote deel der bevolking niet bereikbaar zijn.

Is het niet te betreuren, dat voor eene onderafdeeling als Sam-bas met ruim 50.000 inwoners, van waar alleen aan in- en uitvoer-rechten elk jaar bijna twee ton in 's Lands kas vloeit, niet één ge-neeskundige beschikbaar is gesteld?

Weliswaar komt af en toe een officier van gezondheid van een op 80 K.M. afstands liggend garnizoen neo-salversan-injecties tegen framboesia op een der districtshoofdplaatsen geven, maar ook deze plaatsen zijn niet voor ieder te bereiken; ook moet voor deze in-jecties nog steeds worden betaald, zoodat nog menig framboesia-lijder ziek blijft, terwijl ieder met weinig kosten voor het Gouver-nement bij een algemeenen rondgang door een dokter zou kunnen genezen worden. Dat kost geld, het is waar, maar het is een volks-belang van de eerste orde en een landschap, dat reeds eenige jaren alle bestuurskosten restitueert en behalve dat geld opbrengt, mag toch zeker wel op eenige opoffering van het Land aanspraak ma-ken. Hetgeen thans gedaan wordt, wordt dankbaar aanvaard, maar het is geen werk, dat af is en het had toch af kunnen zijn.

Zooals thans de toestand is, worden belastingen, indirect zoowel als direct, zelfs van de armsten (volgens de Zelfbestuursbedrijfs-belastingregelingen is ieder, die ƒ 50 of meer's jaars inkomen heeft, belastingplichtig) geheven, heerendiensten worden gevorderd en wat krijgt de Inlander daarvoor terug? Veiligheid ja, voor zoover die met een handjevol militairen en een paar politieagenten te ver-zekeren is, maar de Dajak wenscht die veiligheid niet; hij vindt den toestand van vroeger, toen er vrij kon worden gejaagd en ook

OP DE BUITENQEWESTEN 101 af en toe gesneld, vrij wat beter dan dien van thans. Een Dajak-hoofd klaagde eens zijn nood tegen mij, dat in de laatste jaren steeds slechte oogsten voorkwamen. „Dat is het gevolg er van", zeide hij, „dat er niet meer mag worden gesneld, er „moet van tijd tot tijd menschenbloed vloeien om de padi te doen gedijen." Zóó denken nog de hoofden — klager was overigens een kalm, beza-digd man — zou het gros van de bevolking anders denken?

Wegen hebben zij niet noodig, voor de Dajaksche bevolking hebben die geen nut, die zijn alleen noodig voor het bestuur, voor troepen en voor de enkele Chineezen en Europeanen, die met auto's of per rijwiel wenschen te rijden.

En, dit bedenkende, vraagt zich de Dajak af: „Waarvoor moet

„ik belasting betalen, waarvoor moet ik heerendienst doen

„voor de Companie, of is dit alles maar plagerij?"

Een Dajakhoofd vroeg eens op een hoofdenvergadering: „Wij

„betalen nu reeds sinds twee jaren schoolbelasting (1), waarom

„komt er bij ons in de buurt geen school?"; een degelijk en steek-houdend antwoord kon daarop niet worden gegeven; het had moe-ten luiden; dat het bestuur niet verzekerd was, dat de Gouverne-mentssubsidie ten behoeve van de volksschoien ook in de toekomst zou worden gecontinueerd, zoodat het niet raadzaam was nieuwe scholen op te richten met de kans, dat die vroeg of laat bij gebrek aan fondsen weer zouden moeten worden opgedoekt; de man zou dit niet hebben begrepen.

En die bijna twee ton dan van de in- en uitvoerrechten, terwijl het landschap alle kosten restitueert?

Maar wij dwalen af.

Het in de meeste gewesten uitgevaardigd en nog steeds van kracht blijvend verbod van het bezit van vuurwapens vormt een ander voorbeeld.

Nemen wij weder als voorbeeld de Dajak-bevolking van West Borneo.

Vroeger had elk man een voorlaadgeweer; hij gebruikte dit af en toe in den strijd, doch slechts zelden; ook werd er, doch slechts 1) In de Westerafdeeling van Borneo wordt van elk Zelfbestuurs-onderhoorige-betalingschuldige per jaar f 0.25 gevorderd voor het vormen van districtsgewijs beheerde schoolfondsen.

zeer zelden, wel eens een soldaat door geraakt in tijden van op-stand; overigens echter diende dit voorwereldlijk vuurwapen om schadelijk gedierte van de ladangs en tuinen te houden, als daar zijn varkens, herten, stekelvarkens en vooral apen, die voor geen heining, hoe stevig ook, bang zijn. Het vuurwapen diende om te beletten, dat de aanplant wordt vernield en, wat van meer belang is, om aan de bevolking dierlijk voedsel te verschaffen. Toen kwam het verbod; alle vuurwapenen moesten worden ingeleverd; militaire patrouilles zetten daaraan kracht bij; vele geweren werden ingele-verd en vernield, vele werden verstopt en achtergehouden, maar het grootste deel werd vernield; de achtergehoudene werden door patrouilles en politie langzamerhand, zij het ook lang niet alle, achterhaald, waarbij de eigenaars dan voor het achterhouden nog werden en worden gestraft. Zette dit kwaad bloed, erger was, dat de bevolking geen vleesch meer kreeg, onvoldoende gevoed werd dus.

Verder werd toen belasting ingevoerd en aan heerendiensten-prestatie meer de hand gehouden; dit kostte de bevolking geld en tijd, die anders aan het voedsel zoeken zouden zijn dienstbaar ge-maakt.

Is het te verwonderen, dat de Dajaks van een behoorlijk door-voed jagersvolk zijn achteruitgegaan tot een volk van in vodden rondloopende bedelaars, slecht gevoed en meestal ontevreden, en dat zij, berustend, zich afvragen, waarom de Compagnie hen zoo plaagt en hun daarvoor zoo weinig teruggeeft?

Dat aan Chineezen werd verboden vuurwapens te hebben uitstekend, die bevolkingsgroep maakte er grof misbruik van en is krachtiger en heeft meer weerstandsvermogen, doch dat het ver-bod ook werd uitgestrekt tot de Dajaksche bevolking is een daad geweest van ruw geweld, waarbij absoluut geen acht werd gesla-gen op de gevolgesla-gen. „Ja" zeggesla-gen de voorstanders van het verbod,

„maar als de Dajaks geweren hebben komen ze ook in handen van Chineezen." Dat is waar, maar zijn wij al zoover gekomen, dat onze militairen met hunne tegenwoordige bewapening en tactiek bevreesd moeten zijn voor een paar voorladers?

Eigenaardig is in verband hiermede het onderscheid tusschen de Dajaks van Serawak, die allen geweren mogen hebben, zij het dan

OP DE BUITENGEWESTEN 103 ook, dat in de paar laatste jaren de geweren ook daar worden ge-registreerd, en waar het bestuur zich niet met wegenaanleg, heeren-diensten, volksscholen enz., althans niet in die mate, als bij ons, inlaat, doch alleen een vast, billij"k hoofdgeld en eenige weinig voel-bare andere belastingen eischt; de Dajak daar is opgewekt, loopt, er flink bij, voelt zich tevreden, terwijl de Nederlandsche onder-danen een beeld te zien geven als boven geschetst.

Het Serawaksche bestuur behandelt de Dajaks heel anders dan wij; op de Dajaks bouwt het bestuur, dat niet over zulke deug-delijke machtsmiddelen beschikt als ons Gouvernement; het heeft de lieden noodig in tijden van nood van den kant van de Chineezen bijv.; van daar, dat alles wordt vermeden, wat de Dajaks kan ont-stemmen; deze zijn dan ook jegens dat bestuur veel vrijmoediger dan bij ons.

Zou het dus beter zijn om de menschen maar heelemaal aan hun lot over te laten?

Ja en neen.

Ja, wanneer wij de macht of middelen niet hebben, of willen ge-bruiken, om daadwerkelijk verbeteringen in het belang van land en volk aan te brengen; neen, wanneer wij die macht en middelen wel hebben; de macht is er en de middelen ook, dus kunnen wij doorgaan met ons met het volk te bemoeien, maar dan dient er tevens wat voor te worden gedaan; het zal geld kosten, maar geld, dat goed besteed zal zijn.

Thans een enkele opmerking over den aanleg van wegen en paden die, behoudens ten aanzien van groote doorgaande wegen, gemeenlijk aan het wisselend inzicht van afdeelings- en onderaf-deelingschefs wordt overgelaten. Hiermede kunnen gemoeid zijn 40 heerendienstdagen per jaar per heerendienstplichtige, iets waar-mede, naar het ons voorkomt, niet lichtvaardig mag worden omge-sprongen, zoodat wel degelijk behoort te worden gezorgd, dat die diensten nut hebben, hetgeen alleen mogelijk is, als het aan-leggen van wegen en onderhoud en verbeteren van paden syste-matisch wordt geregeld door het hoofd van gewestelijk bestuur,

Thans een enkele opmerking over den aanleg van wegen en paden die, behoudens ten aanzien van groote doorgaande wegen, gemeenlijk aan het wisselend inzicht van afdeelings- en onderaf-deelingschefs wordt overgelaten. Hiermede kunnen gemoeid zijn 40 heerendienstdagen per jaar per heerendienstplichtige, iets waar-mede, naar het ons voorkomt, niet lichtvaardig mag worden omge-sprongen, zoodat wel degelijk behoort te worden gezorgd, dat die diensten nut hebben, hetgeen alleen mogelijk is, als het aan-leggen van wegen en onderhoud en verbeteren van paden syste-matisch wordt geregeld door het hoofd van gewestelijk bestuur,