Habitattype
Vochtige heiden (hogere zandgronden) (H4010A) (op overgang naar habitattype H4030: Droge heiden)
Bodem en humus
Humusvorm
Heidemormoder
Toelichting
Deze plek is oppervlakkig verstoord door plagactiviteiten in het verleden. De opbouw van humusprofiel wijst op verdroging en daaraan gekoppeld verzuring van het zwak gebufferde wortelmilieu. Vooral het leemarme karakter van de diepere lagen van de minerale bodem maakt deze standplaats door de geringe vochtnalevering gevoelig voor verdere verdroging.
Vegetatie Datum: 2012/09/20 Oppervlakte proefvlak (m²): 9 Bedekking totaal (%): 98 Bedekking kruidlaag (%): 98 Bedekking moslaag (%): 2
Gemiddelde hoogte kruidlaag (cm): 30
Maximale hoogte kruidlaag (cm): 90
Kruidlaag:
Molinia caerulea 3 Pijpenstrootje
Narthecium ossifragum 3 Beenbreek
Vegetatietype
VvN: RG Pijpenstrootje-[Klasse der hoogveenbulten en natte heiden] (11RG02)
SBB: RG Pijpestrootje-[Klasse der hoogveenbulten en natte heiden/Klasse der heischrale graslanden] (11-i / 19-e)
Toelichting
De hoge bedekking van Beenbreek in een door Pijpenstrootje vergraste Dophei-vegetatie plaatst deze vegetatie eenduidig binnen de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden. De soortensamenstelling biedt verder echter te weinig aanknopingspunten om de vegetatie aan een specifieke associatie toe te delen, maar beantwoordt goed aan de omschrijving van bovengenoemde rompgemeenschap.
Interessant hierbij is de schijnbaar tegengestelde informatie die aan de moslaag kan worden ontleend: een combinatie van twee soorten waarvan er één (Heideklauwtjesmos) zijn optimum heeft onder droge omstandigheden (Calluna-heiden) en één (Geoord veenmos) in natter milieu (hoogveenslenken en veenputten). Het optreden van deze soorten in natte heidevelden is echter niet ongebruikelijk en derhalve typologisch geen bezwaar (representativiteit 1). In de SBB-catalogus is deze
rompgemeenschap klasse-overschrijdend beschreven (verbindt met de Klasse de Heischrale graslanden), maar het grote aandeel Beenbreek bij meetpunt STR18 geeft aan dat deze begroeiing eenduidig aan de Klasse der hoogveenbulten en natte heiden kan worden toegerekend
(representativiteit 1). Voor de beoordeling van de habitatkwaliteit heeft dit alles overigens geen betekenis.
Indicatie voor kwaliteit habitattype
Profieldocument: matige kwaliteit (alleen in mozaïek met goede zelfstandige vegetaties van H4010A)
Database Vereisten Habitattypen: type weinig kenmerkend voor standplaatscondities (klasse 3)
Hydrologie Schatting grondwaterstanden: GHG (cm -mv): 20 GLG (cm -mv): 85 GVG (cm -mv): 38 Toetsingskader: Water Terrestrisch
diep perm. dr.val inund. z.nat nat z.vo. vocht. m.dr. droog Kernbereik habitattype
Habitateisen veg.type S S
Ass. Gewone dophei (*) S S
Actuele toestand (*)
(*) Typische subass.; (**) op grond van inschatting GVG. A: aanvullend bereik; S: suboptimaal.
Conclusie
De geschatte GVG valt binnen het vereiste bereik voor zowel het habitattype als de aanwezige rompgemeenschap van Pijpenstrootje. De geschatte waarde valt daarbij min of meer samen met de ondergrens van de optimale GVG-range van het vegetatiekundig doeltype op deze locatie, de Associatie van Gewone dophei. Op grond van de GVG-schatting kan dus niet met zekerheid gesteld worden dat de huidige vochttoestand ontoereikend is voor de ontwikkeling van dit type. Het bodem- en humusprofiel geeft echter aan dat meetpunt STR18 verdroogd is en - minstens zo belangrijk - gevoelig is voor verdere verdroging. Voor de beoordeling van de huidige situatie is verder van belang dat het aanwezige vegetatietype een matige ontwikkeling van het habitattype ter plekke indiceert. Daarbij geldt de eis dat de vegetatie moet voorkomen in mozaiek met 'goede zelfstandige vegetaties' van het habitattype. Dit is niet het geval, althans niet in de directe omgeving.
Meetpunt STR19
Habitattype
Zwak gebufferde vennen (H3130)
Bodem en humus
Humusvorm
Vaagmormoder
Toelichting
De ontwikkeling van het humus- en het pH-profiel laten zien dat de wortelzone wel verzuurd is ten opzichte van de ondergrond, maar nog enigszins gebufferd wordt door de (periodieke) invloed van het zachte grondwater. De calciumverzadiging is nihil en de aluminiumverzadiging hoog. De C/P-ratio is niet extreem hoog, hetgeen wijst op enige beschikbaarheid van P in het systeem.
Vegetatie Datum: 2012/09/20 Oppervlakte proefvlak (m²): 16 Bedekking totaal (%): 78 Bedekking kruidlaag (%): 75 Bedekking moslaag (%): 4
Gemiddelde hoogte kruidlaag (cm): 15
Maximale hoogte kruidlaag (cm): 80
Kruidlaag:
Erica tetralix 4 Gewone dophei
Molinia caerulea 2b Pijpenstrootje
Eriophorum angustifolium 2m Veenpluis
Gentiana pneumonanthe 2m Klokjesgentiaan
Drosera rotundifolia 1 Ronde zonnedauw
Rhynchospora fusca 1 Bruine snavelbies
Drosera intermedia + Kleine zonnedauw
Lycopodiella inundata + Moeraswolfsklauw
Narthecium ossifragum + Beenbreek
Pinus sylvestris (juv.) + Grove den
Trichophorum cespitosum + Gewone veenbies
Betula pubescens (zl.) r Zachte berk
Pinus sylvestris (zl.) r Grove den
Rhamnus frangula (zl.) r Sporkehout
Moslaag:
Campylopus introflexus 2m Grijs kronkelsteeltje
Hypnum jutlandicum (*) 2m Heideklauwtjesmos
Sphagnum compactum (*) + Kussentjesveenmos
Sphagnum denticulatum (*) + Geoord veenmos
(*): determinatie / controle door Rienk-Jan Bijlsma.
Vegetatietype
VvN: Ass. van Moeraswolfsklauw en Snavelbies (11Aa2c) SBB: Idem; typische subassociatie (11A1a)
Toelichting
Meetpunt STR19 ligt in een vrij recente plagplek, waarin zich een min of meer complete
pioniervegetatie behorend tot de Associatie van Moeraswolfsklauw en Snavelbies heeft ontwikkeld. Opvallend hierin zijn de vele exemplaren van de Klokjesgentiaan. Tussen de pionierplanten hebben zich al veel soorten gevestigd die hun optimum hebben in het volgend successiestadium: de Dopheide-associatie. Het gaat hierbij o.a. om Beenbreek, Veenbies, Kussentjesveenmos en Gewone dophei zelf. Geen van deze soorten geldt binnen de Associatie van Moeraswolfsklauw en Snavelbies als systeemvreemd. Door hun abundantie en vooral vanwege de hoge bedekking van Dophei, kan de vegetatie toch niet als een goed voorbeeld van bovengenoemde associatie worden beschouwd, maar als overgang naar een volgend successiestadium (representativiteit 3).
Indicatie voor kwaliteit habitattype
Profieldocument: niet kwalificerend (geldt voor gehele associatie) Database Vereisten Habitattypen: idem
Hydrologie
Schatting grondwaterstanden:
GHG (cm -mv): -5 GLG (cm -mv): 80 GVG (cm -mv): 16
Toetsingskader:
Water Terrestrisch
diep perm. dr.val. inund z.nat nat z.vo. vocht. m.dr. droog
Kernbereik habitattype A
KB Vochtige heiden
KB Pionierveg. Snavelb. A
Habitateisen veg.type S S
Ass. Gewone dophei (*) S S
Ass. Moeraswolfsklauw S S
Actuele toestand (*)
(*) Op grond van inschatting GVG. A: aanvullend bereik; S: suboptimaal.
Conclusie
De geschatte GVG ligt duidelijk buiten de voor het habitattype Zwak gebufferde vennen aangegeven range (incl. aanvullend bereik). Aanwijzing van deze op zich zeer waardevolle plagplek voor dit habitattype is dus niet realistisch. De vegetatie is op dit moment volop in verandering en de
ontwikkeling lijkt te leiden in de richting van een soortenrijke vochtige heide. De geschatte GVG past ook uitstekend binnen de opgegeven vochtrange van het bijbehorend habitattype (H4010A) en vegetatietype (Associatie van Gewone dophei). Ook voor het habitattype Pioniervegetaties met Snavelbiezen (H7150) biedt deze plek mogelijkheden. Dit vereist dan wel een regelmatig plagbeheer. Voor een natuurlijke ontwikkeling van habitattype H7150 is het periodiek optreden van langdurige inundaties een voorwaarde en daarvoor is de standplaats niet nat genoeg.
3.21
Tankenberg (’t Siemert)
Beheerder: Natuurmonumenten
Natura 2000: Landgoederen Oldenzaal Ligging meetpunten:
Voor coördinaten, zie Bijlage 1. NB. SIE03 is iets verplaatst naar westen.
SIE03. Ruige bronvegetatie met Paarbladig goudveil en Grote brandnetel, open plek in bos op helling.
SIE04. Brandnetelruigte op beboste bronhelling met enkele relicten van vroegere niet-verruigde toestand.
SIE05. Bronvegetatie met dominantie van Paarbladig goudveil langs bovenloop bosbeekje.