• No results found

Het opmeten van ladebodems gaat gepaard met vele parameters, die het geheel onoverzichtelijk kunnen maken. Om dit te voorkomen moet de manier van meten worden gestandaardiseerd en het aantal variabelen van tevoren worden vastgesteld. Iets wat niet eenvoudig is, omdat niet alle lades op eenzelfde wijze geconstrueerd zijn. Het woord schade wordt hier gebruikt om een meetbare permanente vervorming aan te geven. Het kan hier gaan om krimp, scheuren en plastische vervorming, welke allemaal resulteren in een vermindering van de dimensie van het hout [zie § 2.4].108 Deze typen van schade kunnen naast elkaar en op meerdere plekken tegelijk voorkomen in één ladebodem. De lades zijn aan de onderzijde opgemeten, omdat daar de bodem het best te zien is. Het opmeten van de dikte van de ladebodems en de schade wordt gedaan met een rolmaat in millimeters, lengte en breedte zijn met een rolmaat in centimeters opgemeten, zodat op locatie geen onverhoopte schaalfouten tussen millimeters en centimeters ontstaan. Bij elke ladebodem wordt gekeken naar de volgende 10 variabelen:

Variabelen die worden meegenomen bij de meting van de ladebodems. 1 Het type constructie van de lades.

2 De lengte, de breedte en de dikte van de ladebodem. 3 De houtsoort en de manier van zagen (dosse/kwartiers). 4 De kwaliteit van het hout (noesten, spint, warrig, etc.).

5 Houtrichting van de ladebodem parallel of dwars op de langste ladezijde? 6 Of de bodem uit één deel bestaat of uit een houtverbreding.

7 Of de bodem vrij kan werken (restrained/not restrained).

8 Of de lade geheel in de kast zit of dat deze in contact is met de lucht buiten de kast. 9 Of er spijkers/nagels gebruikt zijn om de ladebodem vast te zetten.

10 Of er schade aan de ladebodem is ontstaan en hoe groot deze is.

Elke kast heeft een BK-nummer en krijgt een volgnummer bij het opmeten. Daarbij krijgen de lades allemaal een uniek nummer toegewezen, zodat herleidbaar is welke lades precies in welke toets zijn meegenomen. Naast het opmeten wordt elke lade van de boven- en onderkant fotografisch vastgelegd met op de foto een nummer en een referentieliniaal. Van elke serie lades worden tevens overzichtfoto’s gemaakt, om daarmee de gehele constructie vast te leggen, zodat deze −wanneer nodig− later bekeken en digitaal nagemeten kan worden. Daarbij wordt niet meetbare aanvullende informatie betrokken uit Adlib, het registratiesysteem dat door het Rijksmuseum gehanteerd wordt. Plaats van herkomst, eeuw van vervaardiging en jaar van acquisitie worden geregistreerd [zie bijlage I].

Om meetgegevens te genereren die met elkaar te vergelijken zijn, is een sjabloon opgesteld dat voor elke kast wordt ingevuld [zie bijlage IV]. De houtrichting is bij het invullen met een symbool aangegeven. Als een bodem uit één stuk bestaat is het symbool  weergegeven of de notitie: “uit één stuk” toegevoegd.

108 Absolute inherente krimp is feitelijk een vorm van krimp (schade), maar is niet meetbaar op macroniveau en

Wanneer de schade wordt berekend zonder schadeloze delen mee te nemen in de berekening komen de percentages veel hoger te liggen (de schade bij elkaar opgeteld / door de breedte van het hout X 100%). Om constante gegevens te genereren, wordt de ladebodem denkbeeldig verdeeld in drie vlakken haaks op de lengterichting van het hout (deze is niet altijd gelijk aan de langste zijde van de lade). Loopt een scheur in meerdere delen, dan wordt deze per deel waarin deze aanwezig is meegenomen in de berekening. Wel wordt per deel gekeken hoe breed de scheur daar is. De voor- en achterkant en de twee zijkanten van de ladebodem worden gemeten. Als een lade niet (helemaal) recht is, wordt een gemiddelde genomen van de breedte. Wanneer een lade holgetrokken is door krimp wordt deze gemeten door de ladezijde op een vlakke ondergrond te zetten en de opening te meten tussen de zijde en de ondergrond. De schade wordt afgezet tegen de breedte van het hout in het radiale vlak, omdat de krimp die gemeten moet worden in deze richting heeft plaatsgevonden. De maten zijn afgerond op millimeters. Er is hierbij één uitzondering gehanteerd: is er schade zichtbaar die minder is dan een millimeter, dan wordt hier een vaste waarde van 0,5 millimeter aan toegekend.

Alle metingen zijn per lade in drie denkbeeldige vlakken verricht. Door de meetgegevens per vlak bij elkaar op te tellen, worden per lade drie getallen verkregen, die vervolgens bij elkaar worden opgeteld, waarna dit getal door drie wordt gedeeld om een gemiddelde van de schade aan de lade te verkrijgen. Als er op een plek geen schade meetbaar is, wordt hier de waarde nul aan toegekend en meegenomen in de berekening. Om de schade in verhouding te kunnen zien tot de breedte (radiale vlak) van de ladebodem wordt een percentage berekend, zodat lades van alle formaten met elkaar vergeleken kunnen worden. De schade wordt gemeten in millimeters, de breedte van de ladebodem in centimeters. Bij het berekenen van het gemiddelde wordt daarom de komma van laatstgenoemde één plaats naar rechts verschoven. Het totaal van de schade wordt gedeeld door drie, vervolgens gedeeld door de gemiddelde breedte van de ladebodem X 100% en afgerond op twee decimalen om een werkbaar percentage te genereren [zie het rekenvoorbeeld hieronder].

Rekenvoorbeeld:

3 + 3 + 5 = 11 / 3 = 3.666666667

47.5 + 48 = 95,5 / 2 = 47.75 cm = 477.5 mm

3.6666 / 477.5 = 0.0076767883 X 100 = 0.767888307 Afgerond op 2 decimalen = 0.77%

Het rekenvoorbeeld betreft een fictieve ladebodem uit drie delen (houtverbreding), waarbij de houtrichting parallel loopt met de voorzijde (onder). De schade (krimp en scheur) is weergegeven in het rood.