• No results found

- een man van de overgang

In document Productie: Boekverzorging: Druk: ISBN: (pagina 80-91)

Gerhard verbindt twee tijdperken. Hij personifieert als het ware de overgang van een ambachtelijke naar een geïndustrialiseerde samenleving. Stammend uit een geslacht van ambachtslieden behoort hij tot de laatsten in zijn soort. Zo maakt hij als één van de laatste de traditionele ‘Wanderschaft’, de leerreis van de gezel om zijn vakmanschap te verhogen. Bevindt hij zich daarmee nog in de traditie van het ambacht, juist door het rondtrekken als gezel komt hij in aanraking met nieuwe denkbeelden die dan, vooral onder zijn vakgenoten sterk opgeld doen. Het lijkt een tegenspraak, maar hier is sprake van traditie die vernieuwing in de hand werkt. Het ambacht van kleermaker waarin Gerhard opgroeit en aanvankelijk behoorlijk zijn brood kan verdienen, verandert gedurende zijn leven sterk van aanzien, om uiteindelijk zo goed als te verdwijnen. Na het midden van de negentiende eeuw doet de mechanisatie ook in de kleermakerij haar intreden en verliest het vak van maatkleermaker steeds meer terrein aan de opkomende confectieateliers.

Gerhard is te juister tijd op de juiste plaats en beschikt over de nodige intelligentie en vaardigheden om nieuwe kennis op te doen en deze verder uit te dragen. Het kan geen

toeval zijn dat zoveel ambachtslieden, onder wie opvallend veel kleermakers, een bijdrage leveren aan de verspreiding van socialistische ideeën. Dankzij een betere opleiding, een grotere zelfstandigheid en een grote mate van zelfbewustheid - erfenissen uit de gildetijd - zijn zij het die het best zijn uitgerust om de nieuwe sociale en politieke ideeën te verspreiden over Europa. Onbewust zijn zij daarmee de ‘koeriers’ van een nieuwe tijd. Het voertuig van het koerierschap is de eeuwenoude Wanderschaft. Dit rondtrekken als aankomend ambachtsman wordt nog versterkt door de reactie in met name Duitsland. Vervolging, gevangenneming, uitzetting en broodroof zorgen ervoor dat nog meer ambachtslieden, en met hen artiesten en intellectuelen, op drift raken en met hun zojuist verworven ideeën en idealen ook elders in Europa werklieden aansporen tot organisatie. Het spoor van ideevorming en verspreiding voert zo terug op de Franse Revolutie en de politieke idealen die daaraan ten grondslag liggen. Gerhard vormt voor Nederland een deel van de ‘keten’, zoals eerder Hanke en Gödecke dat waren, en na hem Domela Nieuwenhuis.

In de ontwikkeling van het socialisme is Gerhard eveneens min of meer een overgangsfiguur. Hij is eerder bij de utopistisch socialisten te plaatsen dan bij de Marxisten, al deelt hij met Marx het belang dat hij hecht aan een goede scholing van de werklieden ter voorbereiding op hun taak in de ‘nieuwe wereld’. In zowat elke activiteit behoort Gerhard tot de eersten. Hij wordt als een van de eerste werklieden lid van een vrijdenkersorganisatie. Hij behoort tot de eerste vijf leden van de Internationale in Nederland. Hij is initiatiefnemer bij de oprichting van een vakorganisatie voor kleermakers in Amsterdam. Deze kleermakersvereniging is niet alleen een tamelijk vroege vakorganisatie in Nederland, maar ook de eerste in dat vak. Hij komt al vroeg, zij het voor hem nogal teleurstellend, in aanraking met de coöperatieve beweging.

De positie van pionier heeft hem persoonlijk maar weinig resultaten opgeleverd. Hij kreeg wel de lasten, maar niet de lusten. De Internationale gaat ter ziele, de kleermakersvereniging teniet. De coöperatie mislukt en ook de kiesrechtbeweging waarin hij actief is loopt op dood spoor.

Gerhard is één van de vroegste ijveraars voor het algemeen kiesrecht. In zijn beleving is het de hoeksteen in het beleid om de positie van de werknemers duurzaam te verbeteren.

Met de erkenning van hun politieke rechten wordt aan werknemers de plek gegeven die ze verdienen: een volwaardige plaats in de samenleving als een maatschappelijk en politiek verantwoordelijk individu. Hij is actief voor het algemeen kiesrecht, zowel in woord als geschrift. Hij maakt de eerste golf van acties in de kiesrechtbeweging in de eerste helft van de jaren tachtig nog mee, maar de resultaten van zijn ijveren zien we pas vele jaren na zijn dood. Die resultaten zijn de grondwetswijziging van 1887 en de kieswet van 1896. Het aantal burgers met kiesrecht neemt daarmee aanzienlijk toe. Het algemeen kiesrecht wordt echter pas bereikt in 1919 als ook aan vrouwen het algemeen kiesrecht wordt toegekend. Twee jaar eerder is reeds het algemeen kiesrecht voor mannen tot stand gekomen.

De tragiek van Gerhard is dat hij ‘slechts’ koerier kon zijn. Eerst later, soms vele jaren na zijn dood, kunnen resultaten worden geboekt door de arbeidersbeweging.

Opvallend is de diepe indruk die Gerhard op allen achterliet die hem eens hebben ont-moet. Uiteenlopende figuren als de smid Willem Ansing, de sociaal-demokraat Vliegen, de schrijver Joan Nieuwenhuis, de volksfiguur Klaas Ris en ‘us verlosser’ Ferdinand Domela Nieuwenhuis hebben hun grote eerbied voor ‘de oude Gerhard’ onder woorden gebracht. Allen zagen in hem een belangrijke, eerlijke en trouwe aanhanger van het socialisme, die een ereplaats verdient onder de groten van de Nederlandse arbei-dersbeweging. Gerhard heeft de invloed die hem wordt toegeschreven vooral gehad op een kleine kring van bewuste arbeiders die er aanvankelijk niet in slagen de inerte, trage massa in beweging te krijgen.

S.M.N. Calisch, een Nederlands journalist die Gerhard kent van enkele congressen, schrijft na het Haags congres van de Internationale, een interessant portret. Hij noemt Gerhard “het hoofd, de leidende gedachte van de nederlandsche fractie der Internationale.” En over Gerhards invloed op de Nederlandse arbeidersbeweging deelt hij mee: “De Amsterdamsche geaffilieerde der Internationale niet alleen, vele

werklieden daarbuiten zien met eerbied tegen Gerhard op: hij is de ziel van vele arbeidersvereenigingen en een werkzaam ijverig werkman". In zijn uiterlijk is Gerhard weinig opvallend, hoewel te gedistingeerd voor een doorsnee werkman. De verslaggever deelt mee: "Hij is mager en slank, bedaard en afgemeten, zalvend van toon zonder huichelarij, voorkomend en beleefd. Gerhard gaat goed gekleed, zonder luxe of overdaad en heeft een zekere air van berekende onverschilligheid over zich.”

Gerhard is een buitengewoon mens. Enkele uiterst markante trekken kenmerken zijn figuur: bedachtzaamheid, een sterk zedelijk besef, een diepgeworteld vertrouwen en een warm gevoel voor humor. Gerhard is ontegenzeggelijk de eerste in Nederland die onder de vage socialistische begrippen een grondslag weet te leggen. Nog vóór enige Nederlands auteur hem daarvoor het materiaal kan leveren en ook vóórdat Domela Nieuwenhuis met zijn ‘Sociale Brieven’ in De Werkmansbode de begrippen over het socialisme sterk verduidelijkt. Als spreker is er onder Gerhards tijdgenoten niemand die hem kan evenaren. Hij is in elk opzicht een goed spreker, heeft een aangename krachtige stem, een brede woordenschat en een gezonde, soms ietwat pikante humor.

Als hij bijvoorbeeld in Ziel en Onsterflijkheid het hiernamaals bespreekt, wijst hij erop, dat er vrij uitvoerige beschrijvingen zijn van de straffen die de zondaar wacht in de hel:

“De gloeiende hitte, die onuitstaanbare dorst, dat hevig gefolterde lichaam, dat snakken naar een enkelen druppel water om de verschroeide tong te koelen, dat alles doet ons de hel als een plaats van grenzeloze wanhoop kennen.” Daar staat tegenover, stelt Gerhard, dat er zo weinig geschreven is over de geneugten, die ons in de hemel wachten:

“Lazarus zit in Abraham's schoot. Maar nu vraag ik: welke zaligheid kan hierin gelegen zijn? Wanneer ik dan van twee kwaden het minste moest kiezen, zou ik nog liever in Sara's schoot zitten.”

Vooral in het debat kan Gerhards humor lastig zijn voor zijn tegenstander. Hoewel hij twintig jaar ouder is dan Heldt, is hij deze in de vele debatten die ze met elkaar uitvechten, meestal de baas. Hij is de heldere, pittige redenaar die in openbare vergaderingen niet alleen de lachers, maar ook de denkers op zijn hand heeft.

Als denker en theoreticus is Hendrik Gerhard de voornaamste figuur die de Nederlandse Internationale heeft voortgebracht. Hij wordt niet ten onrechte wel de vader van het socialisme in Nederland genoemd. Zijn invloed op de Nederlandse arbeidersbeweging is onmiskenbaar; zowel in de Internationale als in de sociaal-democratische beweging heeft hij een leidende rol gespeeld. Pas door de alles en iedereen dominerende figuur van Domela Nieuwenhuis zal hij in de loop van de jaren tachtig overschaduwd worden.

Domela Nieuwenhuis zelf is diep getroffen door de rijpheid en helderheid van Gerhards ideeën en getuigt nog op oudere leeftijd van zijn grote eerbied en bewondering. In menig opzicht is Gerhard de voorloper van Domela Nieuwenhuis, maar vaak ook zijn tegenstelling. Zijn grote verdiensten liggen evenzeer op het terrein van de ideeën en de theorie als op dat van organisatie en actie. Een man van wie Domela Nieuwenhuis zal schrijven, in het voorwoord van Gerhards Verzamelde en nagelaten Opstellen die door Gerhards weduwe kort na zijn dood wordt uitgegeven: “Gerhard was zoo niet de knapste, dan toch één der knapste en meest ontwikkelde loonslaven, die op de wereld geleefd hebben.”

- en d’ Internationale zal morgen heers’ op aard!

Op 5 juli 1911 valt op de anders zo stille Westerbegraafplaats te Amsterdam koorzang te beluisteren. De Stem des Volks zingt socialistische strijdliederen ter afwisseling van een drietal sprekers. Op initiatief van het bestuur van De Dageraad wordt de 25ste sterfdag van Hendrik Gerhard herdacht. Aan het graf staat naast het bestuur vook de familie Gerhard. Susanna Stehli, de vrouw van Gerhard, 77 jaar oud maar nog vitaal, overleeft haar man ruim 33 jaar. Eerst op 85 jarige leeftijd, op 30 oktober 1919, overlijdt zij. Naast haar aan het graf zijn de kinderen Gerhard verzameld, onder wie de bekende A.H., in de wandeling de ‘jonge Gerhard’ genoemd. De familie is op kosten van De Dageraad met een rijtuig van huis gehaald. De eerste spreker is de oude Piet Schröder, inmiddels 75 jaar, die herinneringen ophaalt over zijn oude vriend en aangeeft hoe belangrijk het leven van zijn strijdmakker en vakbroeder is geweest voor de

arbeiders. Ook Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Jan Fortuyn geven blijk van het diepe respect dat zij hebben voor Hendrik Gerhard. Beiden zijn in zijn voetsporen getreden. Na Schröder zingt de Stem des Volks: Aan den Strijders en na Domela Nieuwenhuis en Fortuyn: Morgenrood. Het opmerkelijkst van al is het zingen van de Internationale als openingszang. Er kan nauwelijks een toepasselijker lied gezongen worden ter ere van leven en werk van Gerhard, ondanks het feit dat Gerhard zelf de Internationale nooit heeft gehoord. De compositie van de Gentse werkman Pierre de Geyter is van 1888. De Internationale kent de tekstregel “en de stroom rijst al meer en meer” en dat kan geen toeval zijn. Tegen het einde van de negentiende eeuw bestaat er een ‘bonte stroom’ van werknemersorganisaties die zowel naar aantal als naar omvang nog aanzienlijk zullen groeien. Organisaties die een belangrijk stempel zullen gaan drukken op de Nederlandse arbeidsverhoudingen ontstaan omstreeks of kort na 1888.

Te noemen zijn de metaalbewerkers (Algemeneene Nederlandsche Metaalbewerkersbond, 1886), de sigarenmakers (Nederlandsche Sigarenmakers en Tabaksbewerkersbond, 1887), timmerlieden (Algemeene Nederlandsche Timmerliedenbond, 1892) en de diamantbewerkers (Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond, 1894). Het lijkt erop dat het zoekproces naar de meest effectieve organisatievorm - organisatie gericht op lotsverbetering door vakactie - zijn afronding vindt. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw zien we organisaties opkomen die we, naar huidige maatstaven, vakorganisaties kunnen noemen. Onder meubelmakers, timmerlieden, sigarenmakers en typografen treffen we daar de voorbeelden van aan. Deze organisaties zijn voorafgegaan door beroepsorganisaties vooral onder onderwijzers en typografen. De eerstgenoemden hielden zich vooral bezig met de inhoud van het vak, naast fondsvorming. De tweede groep vooral met culturele activiteiten eveneens gecombineerd met fondsvorming. Aanvankelijk zien we een opkomst van vakorganisaties, gestimuleerd door de Internationale (1869), maar deze worden al spoedig gevolgd door werkliedenverenigingen – met name door de stimulans van het ANWV (1871) – die zich veelal beperken tot fondsorganisatie, maar soms ook de vakactie niet schuwen, zoals het Arnhemse Hoop op Gerechtigheid. Is het ANWV een reactie op de Internationale, die te radicaal wordt gevonden, de Sociaal-Democratische Bond (1882) is weer een reactie op het ANWV en de te gematigde koers die deze vaart. De SDB stimuleert op zijn beurt het oprichten van vakorganisaties en neemt het initiatief tot het oprichten van het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) (1893), die beschouwd kan worden als een vakcentrale, om de vakactie tussen de verschillende bonden te coördineren. Met als opmaat de spoorwegstakingen in 1903 is de oprichting van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) in 1905 weer een reactie op het NAS, die ‘met zijn staak-maar-raak techniek’ niet alleen als te radicaal, maar vooral ook als te ‘onorganisatorisch’ wordt gevonden.

Een andere tekstregel in de Internationale, die door Gerhard zeker gewaardeerd zou zijn is “en d’ Internationale zal morgen heers’ op aard”, doordrongen als hij is van de noodzaak van internationale solidariteit. Het is natuurlijk sowieso een opmerkelijk feit, zelfs al hebben we hier te maken met een kleine elite onder de arbeiders, dat er een internationale beweging is onder ambachtslieden. Ze lopen daarmee ver vooruit op de samenleving, die vooral nationaal is gericht en die qua politieke sturing periodiek zelfs voeding geeft aan nationalistische gevoelens. Het doet zelfs nu nog wonderlijk aan - gezien in het licht van het huidige ‘Euroscepticisme’ - dat de Engelse arbeidersbeweging de overheid onder druk weet te zetten ten voordele van de Poolse vrijheidstrijd en de Duitse arbeidersbeweging het lef heeft tegen de oorlogsbegroting te stemmen in reactie op de Frans-Duitse oorlog. Natuurlijk was de Internationale te zwak om de Frans-Duitse oorlog te beëindigen of te bekorten, laat staan te voorkomen. Maar wie zou dat wel gekund hebben? De houding van de Internationale tegen deze oorlog is enig en uniek, alle naïviteit waarmee dat gebeurde ten spijt. Het zou de Europese beweging van vandaag sieren om deze vroege internationale beweging vanuit de werknemers te eren. De binnengrenzen van de Europese Gemeenschap vormen nu geen belemmering meer. Er is vrij verkeer van goederen en mensen. Dat past in het streven dat Gerhard voor ogen stond. Veel van de ‘utopieën’ van Gerhard zijn inmiddels van utopisch gewoon geworden. Waaruit mag blijken dat hij die het onmogelijke wenst, wel degelijk een realist kan zijn.

[Hoofdstuk 8]

PERSONENREGISTER

Ablaing van Giessenburg, R.C. d’ 34, 41

Akkerman, H. 42

Domela Nieuwenhuis, Ferdinand 6, 34, 40, 60, 63, 64, 67, 69, 70, 71, 72, 80, 81

Gerhard, Adriën (Adriaan) Henri 31, 51, 80, 82

Gerhard, Anne 51

Gerhard-Stehli, Susanna 31, 51, 71, 81

Geyter, Pierre de 81

Heeckeren van Kell, Baron van 50 Heeg, Tonnis van der 75, 78

Howe, Elias 53

Lassalle, Ferdinand 40, 61, 63, 66

Laurillard 40

Lebau. Lena 77

Lessner, Friedrich 43, 55

Levie, Gebr. 75

Liebknecht, Wilhelm 47, 60, 61 Lodewijk Napoleon (Napoleon III) 30/1, 60, 71

Louis-Philippe 19, 26

Multatuli (E. Douwes Dekker) 34, 64

Napoleon Bonaparte 22, 28

Weitling, Wilhelm 19, 20, 21, 22/5, 30, 33, 36, 66

Wente, firma 74

Werthweyn, Petrus 35, 44

Willem I, koning 14, 22

Willem II, koning 26

Willem IV, stadhouder 13

Willem V, stadhouder 13, 14

Witt Hamer, M.J. de 59

Zaalberg, J.C. 32

Zutphen, Jan van 71/2

[Hoofdstuk 9]

Literatuur

[Hoofdstuk 1] Alledaags

Norman Jewison, Fiddler on the Roof (film) (1956) Grote Winkler Prins Deel 11 (Amsterdam 1973) p. 331

Sprookjesboek. 60 sprookjes en volksverhalen (Amsterdam 1988) p. 51 [Hoofdstuk 2] Delft 1829-1851

Archieven: GA Delft: Bevolkingsregister

Prof. Mr. P.M.J. Aalberse, Een onbekende enquête naar de arbeidstoestanden in Nederland (Leiden 1918) p.29/31 P. Beydals, Kroniek der stad Delft (Delft 1936) p.10, 56, 73, 77, 80, 96, 101

Helmuth Bleiber, ‘Die Vorgeschichte’ in: Illustrierte geschichte der Deutschen Revolution 1848/49 (Berlijn 1988) p.15/7 E.P. de Booy / J. Engel, Van erfenis tot studiebeurs (Delft 1985) p. 151, 298

Sandra Bos, Uyt liefde tot malcander (Amsterdam 1998) p.11/2, 278/84

Dr. I.J. Brugmans, De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw (Den Haag 1929) p.17, 41, 44

Dr. I.J. Brugmans, Statistieken van de Nederlandse nijverheid uit de eerste helft der 19e eeuw (Den Haag 1956) p. 190/7, 722/53 Jacques Giele, De pen in aanslag (2e gewijzigde druk) (Purmerend 1998) p. 45, 82

C.D. Goudappel e.a., Genealogische en historische encyclopedie van Delft (Delft 1984), p. 94 Prof. Ir. Gout en Dr. M.A. Verschuil, Stadhuis Delft (Delft 1988) p. 56

A. Hallema, Geschiedenis van het Weeshuis der Gereformeerden binnen Delft (Delft 1964) p. 324

Dr. W. Jappe Alberts en Jonkvrouwe J.M. van Winter, Nederland vóór honderd jaar (z.p. 1959) p. 172, 249 J.G. Kikkert, Geen revolutie in Nederland (Haarlem 1992) p. 11/2, 50/1

R. van der Laarse, ‘Welstand, macht en aanzien. Het Delftsche patriciaat’ in: J.W.L. Hilkhuijsen (hoofdred.), De stad Delft.

Cultuur en maatschappij van 1813 tot 1914 (Delft 1992) p. 12/4 L. Lambregts, Een steen in de vijver (Steenwijk 1985) p. 6/7

Prof. Dr. Ir. H.W. Lintsen (hoofdred.), Techniek in Nederland (Deel II) (Zutphen 1993) p.73, 75 Prof. Dr. Ir. H.W. Lintsen (hoofdred.), Techniek in Nederland (Deel VI) (Zutphen 1995) p.34, 140

Piet Lourens / Jan Lucassen, Inwoneraantallen van Nederlandse steden ca. 1300-1800 (Amsterdam 1997) p. 101/3 John V. Orth, Combination en conspiracy (Oxford 1991) p. 72, 75

Mr. H.P.G. Quack, De socialisten. Personen en stelsels (Amsterdam 1921) Deel 2, 5e druk p. 278 Mr. H.P.G. Quack, De socialisten. Personen en stelsels (Amsterdam 1922) Deel 5, 4e druk p. 314 Henriette Roland Holst, Kapitaal en Arbeid in Nederland (Amsterdam 1902) p. 63/4, 72/3 Jan Romein, Het onvoltooid verleden (Amsterdam 1937) p. 246/7

Dr. Hans Stein, Die Amsterdamer Arbeiterbildungsverein von 1847 (Amsterdam 1937) p. 106/9, 125

Andr. Sternheim, ‘Internationale samenwerking’ in: Onze Gids. Sociaal-Economisch-Technisch Maandblad (Amsterdam 1931) p.34

J. de Swarte, Het maatschappelijk hulpbetoon en de gemeente (Amsterdam 1915) p. 23/4 G.M. Trevelyan, Sociale geschiedenis van Engeland (Utrecht 1968) p. 524/5, 527/8 H.W.J. Volmuller, Nijhoffs Geschiedenis lexicon (Den Haag 1981) p. 44, 147, 221 W.H. Vliegen, De dageraad der volksbevrijding (Amsterdam 1921) p. 14

Sidney en Beatrice Webb, Geschiedenis van het Britsche vakvereenigingswezen (Amsterdam 1899) p. 34, 38, 68/69, 85/97 Carl Wittke, The Utopian Communist (Baton Rouge 1950) p. 18/20, 23/4

Th.F. Wijsenbeek-Olthuis, ‘De twee gezichten van Delft’ in: J.W.L. Hilkhuijsen (hoofdred.), De stad Delft. Cultuur en maatschappij van 1813 tot 1914 (Delft 1992) p. 59/61, 66/7

Encarta 98 Encyclopedie - Winkler Prins Editie - (1997) CD-Rom, trefwoorden: Delft, Delfshaven Grote Winkler Prins (Amsterdam 1972) Deel 5 p. 405

Grote Winkler Prins (Amsterdam 1972) Deel 6 p. 238 [Hoofdstuk 3] Wanderschaft 1851 - 1861

Bert Altena, En al beschouwen allen broeders mij als den verloren broeder (Amsterdam 1997) p. 56 Max Beer, Algemeene Geschiedenis van het Socialisme (Amsterdam 1927) p. 548/552, 554 B. Bymholt, Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland (Amsterdam 1894) p. 58/9 M.G. Emeis Jr., Koningen der confectie (Amsterdam 1967) p. 1/6, 9, 11, 15

H. Gerhard, De Internationale en haar beoordelaars (Gent 1876)

H. Gerhard, Verzamelde en nagelaten opstellen. Met een voorwoord van F. Domela Nieuwenhuis (Amsterdam 1887) 2 delen.

Jacques Giele, De Eerste Internationale in Nederland (Nijmegen 1973) p. 10/7 Jacques Giele, De pen in aanslag (2e gewijzigde druk) (Purmerend 1998) p. 44 Wolfgang Joho, Wilhelm Weitling (Wertheim am Main 1932) p. 9/10, 15/6, 20, 31, 56/7

Luchien Karsten, De Achturendag (Amsterdam 1990) p. 204 J.G. Kikkert, Geen revolutie in Nederland (Haarlem 1992) p. 67,77

Karl Marx/Friedrich Engels, Het Communistisch Manifest (15e verbeterde druk) (Amsterdam 1975) p. 16, 39, 78, 80 P.J. Meertens, ‘H. Gerhard’ in: Mededelingenblad van de sociaalhistorische studiekring. No. 9, november 1956.

Mr. H.P.G. Quack, De socialisten. Personen en stelsels (Amsterdam 1922) 4e druk. Deel 4, p. 313/5, 332/3 M.J.F. Robijns, Radicalen in Nederland (1840-1851) (Leiden 1967) p. 246/7, 258/9

Martin Schouten, De socialen zijn in aantogt (Amsterdam 1974) p. 42/3, 48, 52/4, 59 Dr. Hans Stein, Der Amsterdammer Arbeiterbildungverein von 1847 (Leiden 1937) p. 138 e.v.

W. Vliegen, De dageraad der volksbevrijding. Schetsen en tafereelen uit de socialistische beweging in Nederland (Amsterdam 1905) Deel 1 p. 13 e.v.

W.H. Vliegen, Over oorsprong, geschiedenis en hedendaagsche stand der Socialistische Beweging (Amsterdam 1931) p. 71/2 Dr. A.C.J. de Vrankrijker, Het wervende woord (Amsterdam 1950) p. 18

Gerhard Werkman, Kras = 100 / 100 = kras (Amsterdam 1966) p. 8/13

Carl Wittke, The Utopian Communist (Baton Rouge 1950) p. 3/5, 31, 41/2, 45, 92, 97/104, 108/9, 276/8, 314 A.W. IJzerman, Het Revolutiejaar en het Communistisch Manifest van Marx en Engels (Amsterdam 1948) p .97 Grote Winkler Prins (Amsterdam 1972) Deel 7, p. 248/9

Grote Winkler Prins (Amsterdam 1975) Deel 19 p.763/4 [Hoofdstuk 4] Organisatie 1862-1872

Archieven: Archief H. Gerhard in: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam; Archief A.H. Gerhard in:

Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam; GA Amsterdam: Bevolkingsregister Wofgang Abendroth, Sociale geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging (Nijmegen 1972) p. 32/3 Dr.I.J. Brugmans, De Arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw ('s-Gravenhage 1929) p. 270/1, 281/2 B. Bymholt, Geschiedenis der Arbeidersbeweging in Nederland (1894) (Amsterdam 1894) p. 60, 80 A. H. Gerhard, De Dageraad. Geschiedenis, herinneringen en beschouwingen (Amsterdam 1903) p.1 8, 22 H. Gerhard, De Internationale en haar beoordelaars (Gent 1876) p. 28, 39, 51, 54

H. Gerhard, Verzamelde en nagelaten opstellen. Met een voorwoord van F. Domela Nieuwenhuis (Amsterdam 1887) Deel 1 p.

13, 20, 23/30, 166

Jacques Giele, De Eerste Internationale in Nederland (Nijmegen 1973) p. 34, 35/45, 65/70, 103/6, 123, 140, 174 G. Harmsen, Historisch overzicht van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland (Nijmegen z.j.) p. 9/11 Piet Hoekman / Jannes Houkes, De Weezenkas (Amsterdam 1996) p. 2/4

D. Hudig Jr., De Vakbeweging in Nederland 1866-1878 (Amsterdam 1904) p. 26/7, 31, 37/9, 49/50, 113/4

S. Katz Jz., Officieel Verslag van het derde nederlandsche werklieden-congres, op Zondag 28 en Maandag 29 Mei 1871.

(Amsterdam 1871) p. 29/31

W.H. van der Linden, The International Peace Movement 1815-1874 (Amsterdam 1987) p. 127, 264, 976 Martin Schouten, De socialen zijn in aantogt (Amsterdam 1974) p. 70/4, 85, 91/5

Andr. Sternheim, ‘Opkomst en verval der eerste socialistische Internationale’ in: Onze Gids. Sociaal-Economisch-Technisch Maandblad (Amsterdam 1931) p. 42/3

Th. van Tijn, Twintig jaren Amsterdam. De maatschappelijke ontwikkeling van de hoofdstad, van de jaren '50 der vorige eeuw tot 1876 (Amsterdam 1965) p. 455/6.

W.H. Vliegen, Over oorsprong, geschiedenis en hedendaagsche stand der Socialistische Beweging (Amsterdam 1931) p.86, 101/3

J.M. Welcker, Heren en arbeiders (Amsterdam 1978) p. 8, 113/4

J.M. Welcker, ‘Hartman, Evert Hendrik’ in: Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland (Deel 6) (Amsterdam 1995) p. 77/9

F. van der Wal, De oudste vakbond van ons land (Nijmegen 1916) p. 22

F. van der Wal, De oudste vakbond van ons land (Nijmegen 1916) p. 22

In document Productie: Boekverzorging: Druk: ISBN: (pagina 80-91)