• No results found

De malaise van de uitgever

In document Raam. Jaargang 1970 · dbnl (pagina 39-43)

Het is duidelijk voor iedereen hoe moeilijk de positie van uitgeverijen is geworden, hoe commerciële noodzaak drijft tot fusering, hoe fusering en concentratie immanente mechanismen in werking zetten waardoor het commercieel motief van de

uitgeversonderneming nog sterker gaat spreken dan tot dusver.

Voorts is misschien ook duidelijk hoe onaangenaam het uitgeven van literaire teksten begint te worden in een klimaat dat voor individuele gevallen weinig speelruimte laat en hoezeer, door dit verwaarlozen van het individuele aspect, ondanks alle toenadering tussen kunst en publiek die in onze tijd valt waar te nemen, er van een culturele malaise gesproken kan worden.

Maar nu de andere kant: die van de schrijver.

Wat doet de schrijver met zijn uitgever? Versieren. De schrijver zet de uitgever op een mooie stoel en begint hem op te vrijen. Hij maakt zich duur, wappert met zijn getuigschriften en doet van alles om de grote man gunstig te stemmen. Want het literaire bestaan van de schrijver hangt af van wat de uitgever bereid is te publiceren.

Deze eenvoudige machtsverhouding is in het literaire leven allesbeheersend. Nochtans wordt ze zelden of nooit ter discussie gesteld. De succesvolle schrijver heeft er geen behoefte aan, de nog voor zijn erkenning worstelende wacht er zich wel voor zijn broodheer tegen de schenen te schoppen. Schrijvers zijn kritische figuren. Men ziet ze trappen, tegen de bal en tegen de man, maar zelden tegen de man die de boterham uitdeelt. De schrijver kittelt de uitgever in de tedere delen, en hij blaast zich op als een kikker, maar hij laat niet zien hoe kaal hij eigenlijk is. De relatie auteur-uitgever is veel schrijvers een doorn in het oog. Ze hebben zelden het gevoel in een adequate verhouding te staan tegenover de instantie die voor openbaarmaking en verspreiding van hun werk zorg draagt. Wat ze hindert is dat het zelden een gevoel van waarheid is dat de verhouding tot de uitgever begeleidt.

Een hele regenboog van gevoelens - van het smetteloos wit der verwachting tot het bitter zwart van de vernedering - maar nooit het gevoel dat de dingen waarop het in werkelijkheid staat worden uitgesproken.

De schrijver - of laat ik namens niemand dan mezelf spreken: ik heb de bijsmaak ten hove te verkeren, op het uitgeverskantoor in audiëntie te worden ontvangen,

hovelingen om mij heen, zichtbare en onzichtbare, die met voorgeschreven ceremonieel dingen naar de gunst van, met poespas, met schouderklopjes en het minzaam lees jij mij dan lees ik jou. Daar begint het probleem. Ik kan het niet nalaten licht te tillen aan de meningen die over literatuur in omloop zijn. Meningen zijn collectieve voorstellingen die hoogst zelden een individuele basis hebben. Ik ruik de groepsmening ook in personen die zich zelf voor individuen verslijten en ik word treurig om de onmacht en het eigenbelang die de aandrijfkracht van zulke

voorstellingen zijn. Ik geloof sterk in democratie, maar het individualisme is nog lang niet verwezenlijkt. Dat er geïndividueerde rechten zijn van de mens en van de burger is een goed ding, maar het pakket van voorstellingen en gedragingen dat deze mens en staatsburger ten toon spreidt, hangt nog van de groepsvelpon aan elkaar. Groepsnormen, ook literaire, zijn manoeuvres van collectiva in hun strijd om het bestaan, ze zijn per definitie voorlopig, ze belichamen tot dusver zinrijk gebleken reactie- en adaptatiemechanismen. Als het blijkt dat ze niet deugen, worden ze afgeschaft of gewijzigd. Langzaam stuurt het collectief bij. Eén van de interessantste cybernetische winsten is (historisch) het individualisme: die groepsvoorstelling krachtens welke de schadelijke werking van groepsvoorstellingen wordt ingezien en kan worden bestreden.

Uitgeverijen zijn exponenten van de situatie, ze belichamen en spiegelen de opvattingen van de omringende werkelijkheid. Alles wat mij niet bevalt in de schrijvers- en lezerswereld, bevalt mij a fortiori niet in de bedrijven die aan deze wereld diensten verlenen. Ondeugden en vooroordelen, die uitlopen op verminking van het levende, zie ik er in geïnstitutionaliseerde vorm vergroot en verduurzaamd. Omdat uitgeverijen afhankelijk zijn van de gunst van groepen zijn ze bedrijfstechnisch gedwongen tot een regelmatige en overdadige productie van wierook. Het branden van wierook voor de idola leidt tot een rite welke van de schrijvers een bepaald ritueel verlangt. Tot dat ritueel behoren danspassen waardoor de schrijver zich van de gunst van het lezend deel der natie tracht te verzekeren. Die danspassen met bijbehorende kreten en mimiek worden door het uitgeverswezen hoog gewaardeerd, zij zijn in het belang der wierookbranderij. Niet gewaardeerd wordt een kritische houding ten opzichte van het ritueel, want uitgeverijen zijn dienstverlenende instellingen die alleen kritisch hoeven te zijn wat de organisatie van de service betreft. Voor de rest zijn ze geen academies of andere vrijplaatsen van de geest en is kritisch denken over de wereld of ook maar over de eigen functionering een slechts tijd en geld verspillende weelde die men zich, tot nog toe, niet meent te kunnen veroorloven, of eenvoudig bij gebrek aan intellect niet aankan.

De vormen waarin thans de relatie tussen schrijver en uitgever in stand wordt gehouden, zijn hoogst voorlopig, de problematiek van literatuur reikt tot in de afgronden van de creativiteit, geen enkele bedrijfsleider van cultuur kan zich aan zijn verantwoordelijkheden dienaangaande onttrekken. Het is nodig dat

cultuurbedrijven binnenstebuiten worden gekeerd, in een open sfeer, met inzet en medewerking van allen die bij deze service zijn betrokken. Niet om compromissen, het gemiddelde van tegengestelde belangen, te bereiken, maar om uit te maken wat kan buigen dan wel moet barsten. Uitgeverijen zijn doorschuifluiken van teksten, er zijn andere mechanismen van overdracht denkbaar.

Het bevalt mij niet dat schrijvers geen inspraak hebben in de uitgeverijen die hun werk publiceren. Door het feit dat er schrijvers bestaan wordt zoiets als literatuur in het leven gehouden. Als er geen nieuwe schrijvers opstaan en literatuur tot een levende, bediscussieerde zaak maken zou de belangstelling voor de oude schrijvers gauw doodbloeden en zouden de uitgevers hun revenuen die afkomstig zijn van de gevestigde schrijversnamen moeten missen. De schrijver is derhalve een levensbelang voor degenen die een salaris verdienen aan het openbaarmaken en verspreiden van gedrukte literaire teksten. Dus moeten schrijvers in het bedrijf opgenomen zijn, op een wijze die bij de waarheid van hun bijdrage past. Dat betekent dat alle uitgeverijen op de een of andere manier een stuk coöperatieve idee moeten toelaten. Voorts dat deze coöperatieve idee door een aantal onmisbare instituten zal moeten worden vorm gegeven, b.v.:

1. schrijversraden;

2. een verdeling van de macht, zodat directie en lectoraat, dat is zakelijke en artistieke leiding, niet vermengd worden;

3. mogelijkheid tot regelmatige onafhankelijke discussie;

4. een direct contact met de overheid, zodat een lijn wordt gelegd naar het centrum van alle, ook financiële, macht in de staat;

5. oprichting van door de overheid gesubsidieerde, onafhankelijke literaire uitgeverijen met een cultureel doel.

De afstand tussen managers en producenten, in de cultuurinstellingen van onze tijd nog schering en inslag, is een overblijfsel uit het paternalistischcommerciële tijdperk, een volstrekte voorlopigheid in de ontwikkeling van de democratie. De

democratisering van de cultuur die onstuitbaar op weg is en die een enorm probleem stelt aan alle deelnemers, eist het doorbreken van

het kunstmatige glacis dat zich schuift tussen producenten, distributeurs en

consumenten. Deze relatie kan elastischer, er zijn andere manieren waarop schrijver en publiek elkaar kunnen ontmoeten dan via de verkoop van gedrukte, aan elkaar gelijmde, in het productieproces aan eisen van standaardisatie onderhevige leesdoosjes. Het rendement, in dit systeem alpha en omega, zal - wanneer de scheidsmuren worden doorboord en het veld in zijn samenhangende problematiek opengelegd, en de overheid bereid is een actieve cultuurpolitiek te voeren - van zijn angstaanjagende en dwangneurotische prioriteit zijn beroofd.

In document Raam. Jaargang 1970 · dbnl (pagina 39-43)