• No results found

Afremmen in het midden

In document Raam. Jaargang 1970 · dbnl (pagina 68-77)

Overtuigingen gaan meestal meer terug op autobiografische feiten dan op wetenschappelijk onderzoek. En omdat ik overtuigd ben van de reddeloze onzinnigheid van bijna alles wat op het gebied van protest, revolutie en radicale maatschappijverandering in zwang is, beschouw ik het als een uiting van zindelijkheid en fatsoen de noodzakelijke ontmaskering daarvan met een autobiografisch gegeven te beginnen. Dit offer heeft alleen de bedoeling mijn overtuiging te illustreren, het kan de waarheid van wat ik beweer uiteraard niet verhogen, hoogstens de kans op herkenning.

De protesterenden willen hun medemensen beïnvloeden; wakker schudden noemen zij dat, een nieuwe mentaliteit aankweken enzovoorts. Niets minder dan de hele wereld is het veld van hun gloeiende bedoelingen en wie met minder genoegen neemt dan de hele wereld of meer vraagt dan een liturgie van bedoelingen, is een reactionair. En omdat niemand zich het risico kan permitteren deze naam te krijgen, is het risico dat ik op dit moment neem, buitengewoon groot. Wie is de cynicus, de hond die tegen zoveel massieve nobelheid durft te blaffen? Het is een man die er eens van droomde hele scharen van mensen te zegenen met brede gebaren. Op een grote, diepe wei, met populieren omzoomd, zou een eenvoudig altaar opgericht zijn. Honderden mensen zouden neerknielen op het gras. Met weidse manualen, telkens afremmen op beslissende momenten in het magische gebeuren, met de lekkere zelfverzekerdheid van een narcistische acteur, nasaal zoemend tussen de toverwoorden ‘inne nomine patrisse ette fillii ette’ etc. zou hij het kostelijke mana van zijn heilige kracht laten uitstromen over de schare voor hem. Een acteur heeft een dorstig publiek nodig. Als een wind die door het koren ruist zou deze krachtige en intens op hen af gemikte zegen door de mensen varen en hen troosten of sterken. Hij zou nieuwe zin geven aan hun geteisterd bestaan en in hen een beslissende verandering bewerken. En daarna zou hij, de nieuwe priester, door hun midden schrijden, zachtjes verend op de bal van zijn voet, en zijn lendenen zouden ritselen van nobelheid. Voor zijn ogen zweefde in een kolossale heilige lus het visioen van een nieuwe aarde en een nieuwe hemel, vervuld van gerechtigheid. Respect omgaf van alle kanten de drager van deze nimbus die, het hoofd een beetje scheef en vol mystieke spinsels en oninvulbare idealen, op de vleugelen van zoveel sympathie werd heengedragen naar zijn eenzaamheid om van

daar uit het lot van de wereld te beïnvloeden.

Geen acteur die zich zelf niet droomt in de hoofdrol, geen revolutionair die niet de leider wil zijn. Ook het zegenen is macht en vraagt om machtelozen en onwetenden. De vrije expressie wordt beoefend vanaf een hoger gelegen podium of minstens vanuit een centrale positie. Nu was die jongen op het gebied van de vrije expressie een volledige mislukking. Zijn gedroomde zegen was de samenballing van

bedoelingen waarmee hij buiten de droom zelfs geen dramatisch effect, het minste van alle effecten, wist te bereiken. Declameren, zingen en spreken in het openbaar gingen hem niet af. Hij kon niet eens in de maat lopen. Maar al die dingen zijn zo broodnodig in de leidende functie waarvan hij droomde. Wie eenmaal wil heersen en leiden, moet al op jeugdige leeftijd leren gehoorzamen en zich zelf te beheersen, zo luidt de oude regel. Hij moet alle gezichten kunnen trekken en alle stemmen opzetten.

Allang voor de opkomst van het expressiepakket in het wereldse onderwijs waren deze zaken als belangrijk erkend in de opleiding van priesters. Na die opkomst worden er meer priesters en leiders opgeleid. Wie kan bewijzen dat ons onderwijs rationalisten kweekt en dat die rationalisten de toon aangeven in onze samenleving, verdient een standbeeldje. Maar het zal niet lukken. Veel gemakkelijker zal het zijn te bewijzen dat zij integendeel gedwongen worden tot een smadelijk incognito, wanneer zij willen dat ook hun bijdrage aan de samenleving wordt geconsumeerd. De acteurs geven de toon aan, de intellectuelen mogen meezingen als ze willen.

Pal met je gezicht naar de mensen moest je op elk moment van de vroege ochtend je mond wagenwijd durven opentrekken om in gejubel uit te barsten en de lof van de schepper te zingen of om de schare aan je voeten te troosten en te beleren. Dat alleen is het beslissende talent. ‘Dan zingt hij de kerk in, met lef en luidkeels, en hij kijkt daarbij de mensen in hun gezicht alsof hij iets te verkopen heeft’, schrijft Huub Oosterhuis in het voorbijgaan even voor. Daar komt het wel zo ongeveer op neer: de vrije expressie, met lef en luidkeels, narcistisch afgeremd in het midden, gorgelend in strottenhoofd en ritselend over de heupen, is een verkooptechniek. Wie de leidende functie wil, moet het volk onbekommerd toespreken en zich zelf verkopen. Hij moet in lef een slag voorblijven op het eenvoudig volkje dat hij wil opvoeden en aan wie hij zijn superioriteit wil verkopen. En wee het slome denkertje, dat niet tot actie en acteren komt. Hij mag al blij zijn als hij niet met geweld in het ballet van de expressieve zelfontplooiing wordt betrokken, maar gewoon genegeerd wordt.

Er waren meer mislukkelingen op het gebied van de vrije en vrijpostige expressie. Zij declameerden en zongen zwetend, met klapperende knieën; want hun vaders hadden gezegd dat zij flink moesten zijn en moesten doorzetten voor hun heilig ideaal. Het was aanvankelijk een zielig gezicht, maar met de

destijds en nu weer bekende ijzeren wil sloegen zij zich door de moeilijkheden heen. Had Demosthenes niet een zwakke stem voordat hij, met kiezels in de mond, aan het strand van de luidklotsende zee haar volume had vertienvoudigd? En natuurlijk, de doorzetters hebben hun natuur eronder gekregen en zijn er gekomen; zij zingen met lef, ronkend van de prachtigste bedoelingen. En zij leiden het volk met wijsheid door de duisternis van de tijden naar elk ideaal dat maar in zwang is. Zij zijn al zeven keer ongeschakeld en omdat zeven een oneven getal is, staan ze nu met de rug naar hun verleden. De vrije expressie houdt hen mobiel. Zij declameren nu over de bestaande orde (of liever: wanorde) en de derde wereld, wippend op de bal van hun voet en narcistisch afremmend in het midden, juist nog even voordat het ernst wordt. ‘Liturgie zonder politiek is misdadig’ roepen zij uit. Wat het verband is tussen liturgie en politiek leggen zij niet uit. Zij beoefenen een politiek die in liturgieën verloopt. Wat er ook met liturgie gecombineerd wordt, het geheel is altijd liturgie en de liturg loopt voorop. Een goede opleiding is nooit verloren, als het expressiepakket maar centraal gesteld wordt.

Ik kan ze niet meer van elkaar onderscheiden, de paters, de profeten, de artiesten en de revolutionairen. Zij hebben allemaal het volledige expressiepakket ingeslikt en voeren constant het ballet van de totale, geëngageerde nobelheid op. Zij lopen allemaal met het visioen van een betere samenleving in een grote lus voor hun ogen. Hun blik staat op visionair, om het Koolhaasachtig te zeggen. Een beetje verdroomd, maar met een zwijmel van vastberadenheid kijken zij in de verte waar de nieuwe mens geboren wordt, om direct daarna lekker alert en honderd procent diesseitig in de bestaande situatie in te grijpen. Zij zijn permanent op zoek naar medestanders, aanhangers, onderdanen. Het gewone volk heeft hun oprechte mededogen en zij doen niets liever dan wakkerschudden. ‘Van deur tot deur... iets brengen van wierookgeur’ of hoe was dat versje ook weer. Zij acteren voortdurend een krachtige wil tot radicale verandering en nemen bij voorkeur al een voorschot op die verandering door het uniform van de rebel te dragen, verkrijgbaar in alle betere modezaken. Want de vrije expressie en haar commerciële begeleiders hebben de guerilla ontdekt als eindeloos thema. Gedreven door mededogen dramatiseren zij de bereidheid om in geval van nood naar de wapens te grijpen. Geweld is wel degelijk een middel, want hoe zou zoiets expressiefs geen middel kunnen zijn? Geweld is de apoteose van de vrije expressie, de grenzeloosheid van haar pretenties. Maar ook in battledress blijven zij mooi mild en de een na de ander gaat een bril dragen zoals die in vroeger jaren aan het gezicht van biechtvaders iets van streng maar toch begrijpend gaf. Zij moraliseren vanuit exact dezelfde voluntaristische stelling en zij praten over kranten en boeken op dezelfde manier. Alleen is de onkuisheid nu

vervangen door passiviteit, discriminatie of gebrek aan engagement. Verder is alles precies hetzelfde, tot en met de ‘bepaalde passage’ van vroeger. ‘Is dat wel nodig’ vragen zij zich bij zo'n passage af en zij betwijfelen of het doorbreken van dit taboe in het kader van het geheel wel functioneert en op de ‘gewone’ lezer overkomt. (Bijv. J. Phaff in Vrij Nederland van 7 sept. 1969)

Deze paralleliteit is te opvallend om ze als een toevalligheid te interpreteren. Ik geloof dat het woord paralleliteit nog teveel een tweevoud suggereert en dat het hier heel eenvoudig om een identiteit gaat. Een fel veroordeeld, maar te snel verloochend en afgeschreven verleden keert niet terug, maar zet zich voort. En de wil om zich voort te zetten weet feilloos de middelen te vinden om die voortzetting onschuldig te laten lijken. Terwijl op de ene flank van het front met een overmaat aan

schranderheid de repressieve tolerantie van de bestaande maatschappij ontmaskerd wordt, wordt op de andere flank de intolerantie weer in zijn volle glorie hersteld. Men bestrijdt bepaalde symptomen van de vroegere stroming om andere te kunnen verzwijgen en langs deze weg de beweging te hernemen. Wie iets aardigs zegt van zijn geboorteland of zijn streek, wordt, tenzij het een streek is die onder dictatuur gebukt gaat en hij zelf een balling, onmiddellijk als minstens halve fascist ontmaskerd; het lezen van Heidegger, een filosoof die nog lang na de oorlog hoog geprezen werd, is nu verdacht geworden om redenen die toen veel duidelijker hadden moeten zijn, maar die ook nu amper iets met zijn filosofie te maken hebben. Maar deze panische drukte om bijkomstigheden dient alleen om te versluieren, dat het fascisme op de eerste plaats een voluntatieve liturgie is en dat expressieve, massale

bereidheidsrituelen zonder concrete inhoud heel wat dichter staan bij het vooroorlogse marcheren dan contemplatieve aanleg of interesse voor het verleden. De voortzetters lijken de tegenstanders: anticlericale leken zetten als revolutionairen het clericale voluntarisme voort en links geëngageerden komen dicht in de buurt van de fascistische marcheerders, niet omdat ze dat willen, maar omdat ze zo ongedetailleerd en lyrisch willen. Het wordt telkens ontkend, maar ook die ontkenning heeft een functie in de poging het voluntarisme voort te zetten. Wat oud en nieuw gemeen hebben, is hun activisme, gecombineerd met hun onmacht. Zij willen zo dat zij niets doen dan willen en bedoelen. Wie wil slapen blijft wakker; wie wil genieten, blijft chagrijnig. Waar een hevige wil is, is alleen nog maar die wil, de dramatisering van een machteloze bedoeling. Wie deze gelijkstelling opvat als een simpele ontmaskering of een reactionaire slimmigheid, heeft vrees ik zelfs niet een vaag vermoeden waarover het gaat. De willers voeren bereidheidsrituelen uit op de bal van hun voet en al uitvoerend zien zij af van elk ander effect dan het wakkerschuddden of het zachte geritsel van mooie bedoelingen. Hun enige macht is dat zij hun onmacht niet kennen.

Er zijn hele drommen van deze bevlogenen. Onze straten lopen vol profeten en wakkerschudders. Hun lussen reiken tot de hemel. En natuurlijk ontstaat er een tamelijk strenge hiërarchie, want niet iedereen kan de opperpriester zijn in de betere samenleving en gestalte geven aan de nieuwe mens. De groten worden geciteerd en nagevolgd, becommentariëerd en van noten voorzien. Om hun woorden heen groeit een nieuwe filologie, een exegese. Menig rebel heeft de soepele gang van de Cubaanse leider grondig ingestudeerd. Zo sijpelt de inspiratie door naar alle niveaux en alle geledingen. Plato, de verfoeide dualist, spreekt over een keten van geïnspireerden: de muze inspireert de dichter, de dichter de rapsode, de regisseur, de dansmeesters en hun assistenten. Een hele zwerm hangt rond de plaats waar de inspiratie toegang vindt in de wereld van de mensen. Het lijkt wel of het gat gestopt moet worden en de onmiddellijkheid moet worden afgedekt. Waar gaat het dan nog om?

Studenten voelen inbehagen. Zij dramatiseren dit gevoel. Meteen wordt overal ter wereld dat gevoel gedramatiseerd, vooral rond het thema ‘inspraak’ maar daar bovenuit ‘de betere samenleving’. Veelal gebeurt dit onder de beproefde leiding van de Frankjapen en de Govertjanfritsen die op school en bij de verkenners al uitblonken in sport en vrije expressie, wier families zich al eeuwen hebben toegelegd op het produceren van leidende figuren en die ook nu, zoals vroegere generaties van autoritaire corpsstudenten, met soepele tred lopen te oefenen voor een topfunctie in de nieuwe maatschappij. Nu, in de dramatisering ontstaat een escalatie en deze leidt tot de bezetting van een kantoor. De drom wordt groter en alleen al de aanwezigheid van zoveel figuranten geeft aan de opvoering het gewicht van een gebeurtenis. De reclame leert ons dat zoveel mensen zich niet kunnen vergissen. Die gebeurtenis wordt verfilmd; zij wordt zelfs goeddeels voor de camera's opgevoerd, want wat is een expressie zonder publiek en zonder te beleren ‘gewone volk’? Nieuws en reclame zijn buren geworden, ook gebeurtenissen worden geregisseerd en gevisualiseerd. De roep om openbaarheid en democratisering is voor een deel de roep om visualisering, televisieprogramma's met actie. De televisie, het machtig madium, heeft een

beslissende invloed op de eisen die aan de vrije expressie gesteld worden. De kijker stelt zijn eisen en de spannendste actie is die waarin de acteurs tegen de kijkers zelf in opstand komen en hen kwetsen. Er wordt dus een film gemaakt, want zonder die film is er geen gebeurtenis: echt is wat op de televisie geweest is. Die film wordt bewerkt en vertoond. Die vertoning wordt weer in de kranten besproken en over die bespreking krijgen mensen onderling weer ontzettend hooglopende en principiële ruzies. Hoe groot is intussen de drom van profeten, belijders en martelaren geworden? En wie van al die honderden die zo expressief bezig zijn, denkt er nog aan de betere wereld? Vrije expressie moet in het midden

afgeremd worden en nasaal nazoemen, anders is haar onzinnigheid te duidelijk. Waar gaat het dan nog over? Methodekwesties en esthetische kletspraat hebben allang de zaak overwoekerd. Het punt waar het om gaat schuift steeds hoger op boven de boomgrens van leven en daad en lost zich op in de hevige maar inhoudsloze droom van iets ‘totaal anders’ of een ‘nieuwe mens’. Natuurlijk is dat geen toeval, eeuwig menselijk tekort of tragiek, dat is het eigen karakter van de vrije expressie in tegenstelling tot de verantwoordelijke en technische doelhandeling. De vrije expressie ziet van haar doel af en wordt spectaculaire liturgie, terwijl de technische handeling telkens weer een concreet doel bereikt, zonder de wil waaruit zij voortkomt te verheerlijken en daar een zelfstandig object van te maken.

Vanwaar dan die escalatie, dat dreigend naderen tot een punt waarop het ernst lijkt te worden? Hierover kan het volgende gezegd worden. Vooreerst: dat dramatische effecten uit hun aard al concurreren met de realiteit. Zij moeten het altijd al hebben van de illusie dat het echt is. ‘Guus speelde niet de minnaar’ zeggen de sprekers dan, ‘hij was helemaal de minnaar’. Escalatie is de spanning die groeit wanneer de afstand tussen fictie en werkelijkheid tot nul nadert. Maar er is nog iets anders. In een activistische en voluntatief ingestelde - en daardoor ook kapitalistische - samenleving als de onze kan menselijk handelen niet anders meer geïnterpreteerd worden dan als een min of meer rechtstreekse poging om een doel te bereiken. De expressie kan niet lang vrij zijn. Zij wordt opgevat als aanzet tot een daad. Als wij iets doen moet er ook iets gebeuren; er moet iets veranderen onder invloed van onze magische bedoelingen. Toneel moet werkelijkheid worden. De pretenties van de vrije expressie, het spel met de bedoelingen, berusten hierop dat het onderscheid tussen

uitdrukkingshandeling en doelhandeling wordt genegeerd en dat dus bij het optreden de bedoeling het hoogst gewaardeerd wordt. Of het middel adequaat gehanteerd wordt, is een technische vraag die niet tot demonstreren en acteren inspireert. Demonstreren is magisch bewerken. Zonder deze magische wet kan het diepe verlangen ‘iets te doen’ niet gehonoreerd worden. Het wakker schudden komt dan ook voort uit de overtuiging, dat er ‘iets’ gedaan moet worden, niet uit de kennis omtrent precies datgene wat er gedaan moet worden, en hoe het gedaan moet worden.

Maar in dezelfde samenleving is het bijna onmogelijk op korte termijn zelfs maar een kleine verandering tot stand te brengen die afhankelijk is van juist dat onderling overleg waartoe het wakkerschudden zou kunnen aansporen. Wakkerheid is nog geen macht. Bliksemsnelle gedachten en bedoelingen worden langzaam vermalen tot eindeloos protocollen en methodekwesties. De inspraak van alle geledingen op alle niveaux maakt de procedure niet sneller. De voorvechters van revolutionaire democratisering vechten voor

snelheid en langzaamheid tegelijk; zij vechten voor een positie waarin zij zelf snel zouden kunnen beslissen dwz. voor hun eigen leiderschap. De wakkerschudders kennen zich zelf een hogere graad van bewustheid toe dan aan het zogenaamde en voor dit doel geschapen ‘gewone’ volk dat maar blijft slapen. Deze bij uitstek ondemocratische veronderstelling is de kern van hun inspiratie. Het is hun blinde vlek. Zij willen op zijn best de ongelijkheid liquideren door in de laatste fase daarvan de leiding te nemen. Maar wordt dat dan wel de laatste fase? Zij willen een snelle en onvoorwaardelijke acclamatie bij hun voorstellen. Een werkelijke democratie is waarschijnlijk niet te combineren met visioenen van vooruitgang en totale verandering. Maar geboren leiders willen hun visioenen niet opgeven, zij willen bezielen en hebben dus behoefte aan een slapende en nog te bezielen massa. Zij willen declamerende dictators zijn om de dictatuur overbodig te maken en dat is precies wat dictators altijd willen. Nog één keer geweld, maar dan voor het laatst, nog één keer dictatuur, maar dan heel kort, één boek, dat alle boeken overbodig maakt, nog één laatste

waarschuwing voordat de totale ommekeer plaats vindt, heel deze romantische droom van het verpletterend definitieve en totaal andere, is een droom van individuele, moordende almacht. De enige democratische veronderstelling is dat mensen inderdaad gelijk zijn, dat de wereld is zoals die mensen hem blijkbaar willen hebben en dat

In document Raam. Jaargang 1970 · dbnl (pagina 68-77)