• No results found

Hoofdstuk II: Bronnen en hulpmiddelen voor de genealogie en hun ontsluiting II.1 Inleiding.

III.5. Magen en Vrienden.

In middeleeuwse teksten komt regelmatig de combinatie maagschap en vriendschap, magen en vrienden, voor. Zij vormt volgens Hoppenbrouwers één geheel en kan wor- den aangemerkt als een van die vele tautologieën waaraan het Middelnederlands zo rijk is7. In veel gebeurtenissen in het dagelijkse middeleeuwse leven speelden de

maagschap, magen en vrienden, een doorslaggevende rol. Zoals boven reeds onder de aandacht is gebracht moet hierbij aan borgstellingen, bij beloften, verkopingen, ver- pachtingen en verzoeningen, alsmede aan huwelijksvoorwaarden, magescheiden, tes-

83

826

Het kerngezin (het conjugale gezin): ‘Ontstaan door vrije keuze van de part- ners, geborgd door de gelijkberechtiging en intimiteit tussen de partners en tussen hen en de kinderen en vormgegeven door de weinig verplichtende contacten van de part- ners en de kinderen met de overige verwanten of met de directe leefomgeving’, vol- gens de opvatting van P. Hoppenbrouwers3 had omstreeks 1500 nog een lange weg te

gaan. In de visie van E. Shorter4 was in de periode tussen 1250 en 1500, die hij de

‘Bad Old Days’ noemt, het gezinsleven sterk afhankelijk van de invloed van een uit- gestrekte verwantenkring, waren de huwelijken over het algemeen met politieke of zakelijke oogmerken gearrangeerd en gingen de vrouwen en kinderen gebukt onder de wil van de pater familias. Het onderhavige onderzoek lijkt de visie van Shorter op het gezinsleven tussen 1250 en 1500 te bevestigen.

In de Middeleeuwen werden in de Nederlanden, in het kader van de kerkelijke huwelijkswetgeving, de verwanten tot en met de vierde graad van bloedverwantschap als behorend tot de familie gerekend5. De basis hiervoor was gelegd op het Concilie

van Lateranen IV in 1215. Hier werd bepaald dat voor de huwelijkspartners de bloed- verwantschap niet verder mocht reiken dan tot en met de vierde graad6. Dit in tegen-

stelling tot de zevende graad die tot 1215 als uiterste grens voor de verwantschap werd gebezigd. De kerk had dit bepaald om aan te geven binnen welke groep niet mocht worden getrouwd om incest te voorkomen. In de praktijk zullen zij zich hier- aan waarschijnlijk slecht hebben kunnen houden. Waarschijnlijk leverde dit, gezien de veelheid aan pauselijke dispensaties, binnen de relatief kleine groep van de adel veel problemen op. Regelmatig moest dan ook voor deze huwelijksbeletselen dispen- satie worden aangevraagd. Deze beletselen golden niet alleen voor de bruidegom en bruid, maar ook voor de eerste en tweede echtgenoot/echtgenote en de bruidegom of bruid, en ook voor de vroegere verloofde en de bruidegom of bruid.

In de Middeleeuwen werden in de Nederlanden voor de rechtshandelingen als borgstellingen - beloften, verkopingen, verpachtingen en verzoeningen, alsmede hu- welijksvoorwaarden, magescheiden, testamenten en voogdijstellingen - waar de ver- wantschap tussen de oorkonder en diens borgen/getuigen een beduidende rol speelde, vermoedelijk ruimere graden van bloedverwantschap gehanteerd. De borgen zorgden er voor - al dan niet onder bepaalde voorwaarden - dat duidelijkheid werd geschapen door afstand of geen afstand van hun rechten te doen. Dit had als doel de problemen, als gevolg van onduidelijkheden, in de toekomst te voorkomen en zekerheid te schep- pen. Deze groep verwanten werd aangeduid als de maagschap (het Nederlandse woord voor verwant is maag). Het interessante aan een maagschap, volgens de hui- dige stand van het onderzoek, is dat deze vooroudergeoriënteerd is, maar niet op één voorouder (patrilineair), maar op alle voorouderparen (patri- en matrilineair).

In het onderstaande zal worden aangetoond dat voor de verwantschap tussen de oorkonder en diens borgen/getuigen een ruimere marge werd aangehouden dan voor de verwantschap tussen de bruidegom en bruid.

III.5. Magen en Vrienden.

In middeleeuwse teksten komt regelmatig de combinatie maagschap en vriendschap, magen en vrienden, voor. Zij vormt volgens Hoppenbrouwers één geheel en kan wor- den aangemerkt als een van die vele tautologieën waaraan het Middelnederlands zo rijk is7. In veel gebeurtenissen in het dagelijkse middeleeuwse leven speelden de

maagschap, magen en vrienden, een doorslaggevende rol. Zoals boven reeds onder de aandacht is gebracht moet hierbij aan borgstellingen, bij beloften, verkopingen, ver- pachtingen en verzoeningen, alsmede aan huwelijksvoorwaarden, magescheiden, tes-

7

tamenten en voogdijstellingen worden gedacht. Regelmatig wordt het begrip magen en vrienden in algemene termen gebruikt, waarbij de afzonderlijke magen en vrien- den niet nader worden gespecificeerd. Het bewijs voor Hoppenbrouwers stelling - de combinatie magen en vrienden is een tautologie - is dan echter moeilijk te leveren. Hiervoor moeten geslachten zeer diep en breed worden onderzocht. Het is onvol- doende alléén de hoofdstaak van het betreffende geslacht te onderzoeken ook alle zijstaken moeten worden nagespeurd. Daarnaast is het zaak, dat de aangehuwde vrouwen en mannen, maar ook hun ouders, grootouders, indien mogelijk in kaart worden gebracht. De drie gebeurtenissen, waarin expliciet sprake is van magen en vrienden, zijn een verzoening uit 1292 (1292 kort na 6 februari)8, een belofte van 19

oktober 13079 en een magescheid van 22 juli 141510.

In de eerste rechtshandeling vindt de verzoening plaats van Jan van Renesse en Dirk II, heer van Brederode, met edelvrouwe, vrouwe Katharina, vrouwe van Voorne en burggravin van Zeeland. Hiervoor staan Gijsbrecht, heer van Amstel, Floris van Brederode, Herman van Woerden, Willem IV, heer van Strijen, ridders, Jan van Teilingen, Floris van de Woerd, Dirk, zoon van heer Simon, en Willem van Oegstgeest, als magen en vrienden van Dirk II, heer van Brederode, borg. Mogelijk zijn borg één tot en met drie de nauwe verwanten, de magen en borg vier tot en met acht de verre verwanten, de vrienden! De resultaten van dit onderzoek zijn in Genea- gram Borgstelling 7 neergelegd (zie voor de bewijsvoering aanhangsel IIIa/d en IIIf). In de tweede rechtshandeling doet Jan van Beusichem van Culemborg, knape, een belofte aan Reinoud, graaf van Gelre. De maagschap - nostros consanguineos et amicos - bestaat uit Jan, heer van Arkel, Arnold van Arkel, Hubrecht van Vianen, Hubrecht van Schonouwen, Steven van Beusichem, zoon van Alard, ridders, Sweder van Abcoude, Sweder van Montfoort, Wouter van Zoelen, alsmede Dirk en Steven van Lienden, knapen, staat hiervoor borg. De resultaten van deze navorsing zijn in Geneagram Borgstelling 1 neergelegd (zie voor de bewijsvoering ook de eerste belofte).

In de derde rechtshandeling vindt het magescheid plaats tussen Agnes de Cock van Waardenburg en Elisabeth, Gerarda, Agnes, Jan, Willem, Jan, Hubrecht, Sweder, Alard en Henrica, haar kinderen, van de door Willem van Broekhuizen, haar echtgenoot repectievelijk hun vader, nagelaten goederen. Hiervan zijn: Roelman van Arendaal, heer van Well, ridder, Jan en Hendrik van Broekhuizen, broers, Jan en Dirk

van Broekhuizen van Wickerode, broers, en Seger van Broekhuizen van Oijen, hun

magen en vrienden, getuige. De resultaten van deze nasporing zijn in Geneagram Maagschap 1 neergelegd (zie voor de bewijsvoering ook het eerste magescheid).

Bovenstaande voorbeelden versterken het vermoeden dat de combinatie ma- gen en vrienden inderdaad als een tautologie kan worden aangemerkt. Dat wil overi- gens niet zeggen, dat een vriend altijd (verre) familie is. Het kan heel goed dat het een persoon is waarmee een vriendschappelijk relatie of persoonlijke band wordt onderhouden of een persoon die wordt vertrouwd en aardig gevonden.

Op de valreep van dit onderzoek werd ik11 geattendeerd op het bestaan van

een tweetal oorkonden van 22 september 128312. Beide oorkonden hebben o.a. be-

trekking op de verpanding van het kasteel en de stad Wassenberg alsmede alle toe- behoren voor 8.000 Keulse marken door Reinoud I, graaf van Gelre en hertog van Limburg, aan Siegfried van Westerburg, aartsbisschop van Keulen. In de oorkonde van Siegfried is sprake van heer Hendrik van Montfort, de graven van Luxemburg en Gulik, de heren van Valkenburg en Heinsberg, en daarenboven de edelheren Walram van Luxemburg, Van Hengebach, Van Leeuwenberg, Van Berchem en Gerard van Gulik, die verwanten en vrienden (consanguineorum vel amici) van Reinoud worden

genoemd. Ook zij mogen volgens deze verpanding, evenals Reinoud, het kasteel en de stad met alle toebehoren lossen met 8.000 Keulse marken. In de tegenoorkonde van Reinoud is sprake van de graven van Luxemburg en Gulik, de edelheren Van Valkenburg, Van Heinsberg, de broer van de hertog van Luxemburg, Van Henge- bach, Van Leeuwenberg en Gerard van Gulik, zijn bloedverwanten (consanguineo- rum), alsmede de heer van Montfort, zijn avunculus (oom van moederskant). De groep verwanten en vrienden in de oorkonde van Siegfried is dezelfde als de schare verwanten in de oorkonde van Reinoud. Door deze twee oorkonden wordt de indruk gewekt, dat ook binnen vorstelijke families sprake was van gemeenschappelijk onroe- rende goederen en dat de maagschap - magen en vrienden - op deze goederen bij rechtshandelingen, middels het recht van verzet en het recht van naasting, hierop rechten konden doen gelden. Het zou dus mogelijk kunnen zijn dat ook onder vorsten sprake is van magen en vrienden die beide verwanten kunnen zijn.

III.6. Borgstellingen.

Er zijn sterke aanwijzingen, dat in de late middeleeuwen in de Nederlanden adellijke oorkonders en adellijke borgen geregeld familie van elkaar waren. De aanwijzingen hiervoor worden in bovengenoemde bouwstenen gevonden. Het valt om te beginnen op, dat borgen vaak expliciet maag van de oorkonder worden genoemd. In veel geval- len is met enige inspanning deze maagschap (verwantschap) ook impliciet te achter- halen. Uiteraard moet er sprake zijn van bloedverwantschap. De oorkonder(s) en de borgen moeten dus gemeenschappelijke voorouders hebben. Dit kan een probleem opleveren bij aangehuwde familieleden. Het aangehuwde lid is geen familie en kan alleen als borg optreden in de rol van voogd over zijn kinderen. Cruciaal voor het wel of niet kunnen optreden als borg is dus niet de gesloten huwelijksverbintenis, maar of er uit dit huwelijk kinderen zijn geboren die in leven zijn. Aangenomen mag worden, dat magen/vrienden/borgen in borgstellingen, huwelijksvoorwaarden, magescheiden en voogdijstellingen, volgens een bepaalde rangorde worden vermeld. Deze rangorde - zie hoofdstuk bewapeningen - is de oudere vóór de jongere generatie, de oudere vóór de jongere tak, en de nauwere (broer en zuster, zwager en schoonzus, vader en moeder, oom en tante, alsmede grootvader en grootmoeder) vóór verdere verwant- schap (magen en vrienden). Bovendien gaat binnen deze rangorde de man vóór de vrouw, de geestelijke vóór de leek en de ridder vóór de knape (Geneagram Algemeen 0.2, 9 en 10, alsmede Geneagram Borgstelling 7).

De borgstelling is een rechtshandeling waarmee een borg of groep borgen zich garant stelt voor degene die een verplichting aangaat. Deze verplichtingen komen voort uit beloften, verkopingen, verpachtingen en verzoeningen en dergelijke. Dus uit zakelijke en menselijke overeenkomsten. Indien de belover, verkoper, verpachter of verzoener de verplichtingen niet nakomt, zijn de borgen genoodzaakt in plaats van de verkoper, enz., diens verplichtingen te voldoen. De borg zal op eigen kosten in een herberg in een vooraf bepaalde stad in leisting komen en daar blijven tot de belofte is gehonoreerd, de koop- of pachtpenningen zijn betaald of de zoen is gesloten13. In het

geval de oorkonder de voorwaarden vermeld in de borgstelling verbreekt, kunnen hij en zijn borgen een boete of zelfs al hun goederen, zowel eigen als leengoederen, verbeuren14. Dit is wel afhankelijk van hetgeen in de borgstelling zelf is vastgelegd.

Het afleggen van een belofte, het verkopen of verpachten van goederen en het sluiten van een verzoening is vaak onmogelijk zonder toestemming of hulp van de maagschap. Overigens werden alleen zaken die de moeite waard waren via een borg- stelling geregeld. De borgstelling geeft de koper of verpachter de zekerheid, dat de

85

848

genoemd. Ook zij mogen volgens deze verpanding, evenals Reinoud, het kasteel en de stad met alle toebehoren lossen met 8.000 Keulse marken. In de tegenoorkonde van Reinoud is sprake van de graven van Luxemburg en Gulik, de edelheren Van Valkenburg, Van Heinsberg, de broer van de hertog van Luxemburg, Van Henge- bach, Van Leeuwenberg en Gerard van Gulik, zijn bloedverwanten (consanguineo- rum), alsmede de heer van Montfort, zijn avunculus (oom van moederskant). De groep verwanten en vrienden in de oorkonde van Siegfried is dezelfde als de schare verwanten in de oorkonde van Reinoud. Door deze twee oorkonden wordt de indruk gewekt, dat ook binnen vorstelijke families sprake was van gemeenschappelijk onroe- rende goederen en dat de maagschap - magen en vrienden - op deze goederen bij rechtshandelingen, middels het recht van verzet en het recht van naasting, hierop rechten konden doen gelden. Het zou dus mogelijk kunnen zijn dat ook onder vorsten sprake is van magen en vrienden die beide verwanten kunnen zijn.

III.6. Borgstellingen.

Er zijn sterke aanwijzingen, dat in de late middeleeuwen in de Nederlanden adellijke oorkonders en adellijke borgen geregeld familie van elkaar waren. De aanwijzingen hiervoor worden in bovengenoemde bouwstenen gevonden. Het valt om te beginnen op, dat borgen vaak expliciet maag van de oorkonder worden genoemd. In veel geval- len is met enige inspanning deze maagschap (verwantschap) ook impliciet te achter- halen. Uiteraard moet er sprake zijn van bloedverwantschap. De oorkonder(s) en de borgen moeten dus gemeenschappelijke voorouders hebben. Dit kan een probleem opleveren bij aangehuwde familieleden. Het aangehuwde lid is geen familie en kan alleen als borg optreden in de rol van voogd over zijn kinderen. Cruciaal voor het wel of niet kunnen optreden als borg is dus niet de gesloten huwelijksverbintenis, maar of er uit dit huwelijk kinderen zijn geboren die in leven zijn. Aangenomen mag worden, dat magen/vrienden/borgen in borgstellingen, huwelijksvoorwaarden, magescheiden en voogdijstellingen, volgens een bepaalde rangorde worden vermeld. Deze rangorde - zie hoofdstuk bewapeningen - is de oudere vóór de jongere generatie, de oudere vóór de jongere tak, en de nauwere (broer en zuster, zwager en schoonzus, vader en moeder, oom en tante, alsmede grootvader en grootmoeder) vóór verdere verwant- schap (magen en vrienden). Bovendien gaat binnen deze rangorde de man vóór de vrouw, de geestelijke vóór de leek en de ridder vóór de knape (Geneagram Algemeen 0.2, 9 en 10, alsmede Geneagram Borgstelling 7).

De borgstelling is een rechtshandeling waarmee een borg of groep borgen zich garant stelt voor degene die een verplichting aangaat. Deze verplichtingen komen voort uit beloften, verkopingen, verpachtingen en verzoeningen en dergelijke. Dus uit zakelijke en menselijke overeenkomsten. Indien de belover, verkoper, verpachter of verzoener de verplichtingen niet nakomt, zijn de borgen genoodzaakt in plaats van de verkoper, enz., diens verplichtingen te voldoen. De borg zal op eigen kosten in een herberg in een vooraf bepaalde stad in leisting komen en daar blijven tot de belofte is gehonoreerd, de koop- of pachtpenningen zijn betaald of de zoen is gesloten13. In het

geval de oorkonder de voorwaarden vermeld in de borgstelling verbreekt, kunnen hij en zijn borgen een boete of zelfs al hun goederen, zowel eigen als leengoederen, verbeuren14. Dit is wel afhankelijk van hetgeen in de borgstelling zelf is vastgelegd.

Het afleggen van een belofte, het verkopen of verpachten van goederen en het sluiten van een verzoening is vaak onmogelijk zonder toestemming of hulp van de maagschap. Overigens werden alleen zaken die de moeite waard waren via een borg- stelling geregeld. De borgstelling geeft de koper of verpachter de zekerheid, dat de

9

maagschap van de belover, verkoper of pachter en verzoener volledig achter de trans- actie staat. Met de borgstelling in de hand krijgen de verkoper of verpachter meer ze- kerheid, dat de koop- of pachtpenningen daadwerkelijk zullen worden voldaan. Als geruststelling geven de belovers, verkopers of verpachters en verzoeners, de belofte - zoals uit veel akten blijkt - de borgen van hun belofte schadeloos te houden. In de recensie van de publicatie van B. de Keijzer, Borgen voor Gijsbert van Amstel en

Herman van Woerden, Onderzoek naar borgstellingen in de middeleeuwen, uit 2011,

stelt Ronald A. van der Spiegel15 zich onder de andere de volgende onbeantwoorde

vragen. Hoe ver ging de verwantschap, waaruit de borgen werden gekozen en wie werd nog tot de kring der verwanten gerekend? C. Glaudemans heeft daar iets over geschreven16. Zij is de mening toegedaan, dat in de late middeleeuwen in Holland na

een doodslag, door de nakomelingen van de overgrootouders van de dader zoengeld aan de nakomelingen van de overgrootouders van de dode moest worden betaald (vierde graad). Het kon iemand overkomen, dat hij/zij mee moest betalen aan een verzoening na een doodslag, terwijl hij/zij zich helemaal niet bewust was van zijn /haar verwantschap met de dader. Uit de casus waarin de borgen van Jan van Beusi- chem en Culemborg, knape, op 19 oktober 130717, in het middelpunt van de belang-

stelling staan, volgt dat vermoedelijk alle nog levende verwanten, in deze casus van de 1e tot 6e graad, bij de borgstelling waren betrokken (Geneagram Borgstelling 1).

Een zeer opvallende groep bronnen voor een grootschalig inzicht in het func- tioneren van borgen is de verzameling oervedebrieven voor de aanval op Keulen bij de Ulrepoort van 14 op 15 oktober 1268. Deze groep bestaat uit een aantal brieven, waarin de verwanten van edelheer Hendrik van Herpen, ridder, die bij die overval werd gedood, en edelheer Albert van Herpen, diens broer, die bij dezelfde gelegen- heid gevangen werd genomen, afzien van wraakneming op de burgers van Keulen. Deze verwanten zijn Everard (van Diest), proost van Sint-Georg te Keulen, Willem, graaf van Gulik, Werner van (Me)rode, ridder, Willem, eerstgeborene van de graaf van Gulik, Gerard van Blankenheim en Arnold van Diest, (9 juli 1271)18; Jan Brien

van Diest, heer van Linter, (26 juli 1271)19, Arnold, heer van Crainhem, en Michael,

zijn broer, (26 juli 1271)20, Arnold, heer van Diest en burggraaf van Antwerpen, (2

juli 1271) 21, Arnold en Gerard, broers, zoon van Lodewijk, heer van Leefdaal, (26

juli 1271)22, Godfried van Lewis en Gijsbrecht, zijn broer, (26 juli 1271)23, Raso,

heer van Liedekerke, en Jan, zijn broer, (26 juli 1271)24, Godfried, heer van Weze-

maal, en Gerard, zijn broer, (26 juli 1271)25, Jan, heer van Kuyc (16 augustus 1271) 26, Willem, heer van Brederode, (16 augustus 1271)27, Simon, heer van Haarlem, (16

augustus 1271)28, Jan, heer van Renesse, en Costijn, zijn broer, (16 augustus 1271)29,

Gerard, oudste zoon van Arnold, heer van Heemskerk, en Bertold, zijn broer, (17 au- gustus 1271)30, Jan Persijn, heer van Velzen, (17 augustus 1271)31, Albert, heer van

Voorne, Floris, zijn broer, Hugo van Voorne, heer van Heenvliet, en Dirk, zijn broer, (17 augustus 1271)32. Aan de datum te zien, zijn de in de Keulse regio wonende ver-

wanten samen met Arnold van Diest op 9 juli 1271, die uit de Zuidelijke Nederlanden op 26 juli 1271 en die uit de Noordelijke Nederlanden op 16 en 17 augustus 1271 in Keulen op bezoek geweest om hun oervedebrieven te bezegelen. De oervedebrieven zijn alle, evenals het merendeel van de zegels, in het Historisch Archief van de stad Keulen bewaard gebleven. Om de familierelaties van alle genoemde heren met de edelheren Hendrik van Herpen, ridder, en Albert van Herpen, te ontrafelen, zullen veel archieven in Nederland, België en Luxemburg, alsmede in Duitsland (Duisburg, Keulen en Münster) en Frankrijk (Parijs en Rijsel), moeten worden bezocht. Een der- gelijk onderzoek zou de kaders van de onderhavige studie te buiten gaan. Voor de Noord-nederlandse oervederaars van de edelheren Hendrik en Albert van Herpen is

het onderzoek wel verricht en is de cirkel vrijwel rond. Het is nagenoeg zeker dat deze oervederaars via Alverada van Kuyc, de echtgenote van Dirk, heer van Voorne en burggraaf van Zeeland, familie van de edelheren Hendrik en Albert van Herpen zijn. Voor deze oervederaars kan dan ook de conclusie worden getrokken die de analyse bevestigt dat in de Nederlanden in de late middeleeuwen, in ieder geval door de nakomelingen van de overgrootouders van de dader aan de nakomelingen van de overgrootouders van de dode verantwoording moest (4e graad), worden afgelegd.