In de 1820 resp. 975, 338 en 507) verzen der drie Martijns vinden we 220 (resp.
108, 43 en 69) gevallen, waarvan 141 (resp. 70, 24 en 47) maal de Hss. niet met
elkaar overeenstemmen. Op enkele van de laatste plaatsen moeten we echter op
grond van de verhouding der Hss. het rime riche voor oorspronkelijk houden, zoodat
we in 98 (resp. 49, 20 en 29) gevallen moeten aannemen, dat het van Maerlant
zelven is.
Beschouwen we nu die laatste wat nauwkeuriger, dan vinden we het volgende:
a. Dat geheel hetzelfde woord in geheel denzelfden vorm aan het einde van twee
rijmende regels voorkomt, vinden we 10 (resp. 4, 3 en 3) maal.
Hiertoe reken ik ook Mart. I, 14:18, waar de bewerkers een verschil zien, dat m.i.
echter onmogelijk in het taalgevoel van Maerlant en nog minder in dat van zijne
tijdgenooten aanwezig kan geweest zijn.
Ook Mart. I, 684:687 en III, 199:206, waar behalve het rime riche geen enkele reden
is om den door alle Hss. overgeleverden tekst te wantrouwen.
Evenzoo M. I, 500:506, waar de lezing van A B E F D meer gezag heeft dan die
van C G O, en M. III, 79:82, waar de combinatie A B F O meer vertrouwen verdient
dan C G W.
De overige plaatsen zijn I, 430:439, II, 109:115, 131:137, 250:256, III, 367:376.
b. De eenige plaats waar hetzelfde woord, maar in verschillenden grammatischen
vorm, herhaald wordt is I, 488:492.
c. Hetzelfde woord met een verschil van beteekenis vinden we 3 (resp. 2, 1 en
0) maal.
Hiertoe breng ik met de bewerkers (bl. XL en XXXIX) M. I, 68:77 en ook I, 262:267,
waar alle Hss. met uitzondering van A overeenstemmen en dus de lezing van A niet
in den tekst mag worden opgenomen.
Verder II, 148:151.
d. Dat verwante afleidingen op elkaar rijmen, vinden we 4 (resp. 2, 0 en 2) maal.
Hierbij reken ik niet I, 44:46, waarontgaen van B C F D G in den tekst had moeten
worden opgenomen, en nietafstaen van A O
1). Wel echter breng ik er toe I, 94:103
omdatdochte en ghedochte voor het taalgevoel, ook van die dagen zeker wel,
verwanten zijn.
Verder nog I, 796:805, III, 79: (82:) 88, 150:151.
e. Eene verbinding van simplex en compositum of van twee composita van
hetzelfde simplex vinden we op 11 (resp. 6, 4 en 1) plaatsen.
Het zijn I, 7:11, 44:47, 511:512, 536:542, 798:801, 938:946, II, 17:21, 54:56, 57:62,
58:65, III, 267:271. Opmerking verdient, dat 3 van deze plaatsen in ééne strophe
1) Of zou werkelijkafstaen de oorspronkelijke lezing zijn en afgaen eene zeer oude verbetering?
Dan zou O hier naar A gecorrigeerd hebben.
voorkomen, n.l. in de 5evan Mart. II, en dat van de zes gevallen in Mart. I we driemaal
composita vanvaen vinden.
f. Het rijmen van twee verschillende woorden, maar met hetzelfde achtervoegsel
vinden we 16 (resp. 8, 2 en 6) maal.
Het zijn de volgende plaatsen: I, 81:87, 132:139:142, 266:273, 313:319:323,
552:555, 575:578:585, 604:606:611, 721:727, II, 170:179, 292:298, III, 165:168,
186:190, 315:318, 380:383:386, 404:405, 448:451. Viermaal is hierbij het
achtervoegsel -heit, viermaal -hede of -heden, viermaal -ture, tweemaal -like,
tweemaal -ment, terwijl we niet minder dan vijfmaal het geval hebben, dat het een
drievoudig lettergreeprijm is.
g. Niet minder dan 55 (resp. 26, 11 en 18) maal vinden we het rijm van woorden,
die hetzij geheel of alleen voor het laatste gedeelte in klank gelijk zijn, doch in
beteekenis verschillen. Hierbij reken ik ook -like: ghelike.
Het zijn de volgende plaatsen: I, 105:112, 120:130, 125:128, 199:206, 243:246,
321:324, 334:337, 367:377, 498:501, 521:530, 548:551, {552:555}:559, 680:683,
711:715, 779:780, 782:788, 808:813:814, 812:815, 861:867, 930:933, 937:944,
942:949, 963:969, II, 31:34, 80:88, 92:98, 101:102, 106:111, 223:226, 236:241,
257:258, 282:285, 294:297, 320:322, III, 67:75, 209:215, 222:232, 235:238, 236:242,
248:252, 302:312, 320:322, 327:332, 353:362, 392:397, 419:429, 430:434, 436:439,
444:447, 449:453, 456:457, 495:505, benevens I, 31:36, 96:99 en 291 - 294, waar
de rijmende lettergrepen met de verwante scherpe en zachte consonant beginnen.
Verscheidene (zes) malen vinden we, dat het rime riche niet slechts in twee, maar
in drie regels voorkomt. Vooral is dit het geval bij de gemakkelijkste van alle vormen
er van nl. wanneer de slotwoorden van het vers hetzelfde achtervoegsel hebben.
Van de acht gevallen van dit rijm in Mart. I vinden we dit zelfs viermaal.
10, 21, 25, 39, 43, 53, 62, 63, M. II, str. 8, 20, 23, M. III, str. 19, 25, 34) en zelfs drie
(M. I, str. 73, M. II, str. 5 en M. III, str. 35) gevallen van rime riche in eene strophe
vinden.
Eindelijk moeten we nog wijzen op eene soort rijmen, die na verwant zijn aan de
lettergreeprijmen, maar waarop tot nog toe niet schijnt gelet te zijn. Het zijn die,
waarbij slechts een van de consonanten, waarmede de lettergreep begint, gelijk is
aan de consonant of een der consonanten, waarmede eene rijmende lettergreep
begint, of ook waarbij de beginconsonanten van twee lettergrepen niet gelijk, maar
verwant
1)zijn, b.v.twiste: quiste, bloet: vloet, staen: slaen, versmoren: versworen,
tween: ween, smaken: maken, graf: gaf, staen: saen, woort: voort, ram: lam enz.
Van deze rijmen heb ik in de drie Martijns (niet in de gezamenlijke Hss., maar alleen
in den tekst, zooals we dien als van Maerlant zelven moeten beschouwen) er 146
gevonden. Dit getal zou misschien nog wat grooter genomen kunnen worden, maar
ik heb mij bij het al of niet medetellen laten leiden door het gehoor en dus niet
medegerekend plaatsen, waar de betrokken woorden te ver van elkaar stonden of
waar de ongelijke deelen van de consonantengroepen te sterk doorklonken, om
dadelijk de gelijkheid te hooren
2). Ook hier treft ons dadelijk het groot aantal (46)
plaatsen waar drie, of zelfs (7 maal) vier regels dit rijm vertoonen. Dat het
herhaaldelijk voorkomt, waar ook een gewoon rime riche in de strophe is, of dat het
daarmede samenvalt, spreekt bij het groote aantal van beide vanzelf. Bijzondere
opmerking verdient echter Mart. II, str. 8, waar twee lettergreeprijmen nog weer door
dit rijm verbonden zijn, terwijl een vijfde rijm met een verwante consonant begint,
nl. {waert: hinderwaert}: {beswaert: swaert}: vaert.
1) Hiermede bedoel ik geene historische of phonetische verwantschap, maar de voor iedereen
hoorbare klankverwantschap.
2) Zoo staanlecht en verplecht in M. I, 79 en 89 te ver van elkander en wordt in plaghen en
slaghen M. I, 201 en 204 het verschil tusschen de p en de s te duidelijk gehoord. In het geheel
zijn om deze redenen een twintigtal plaatsen niet medegerekend.
Nog een paar plaatsen, waar dit rijm viervoudig voorkomt zijn M. I, str. 52 (druut:
ruut: fruut: cruut), M. II, str. 16 (scade: spade: ghestade: sade) en waar ook twee
rimes riches in de strophe voorkomen M. I, str. 21 (saen: staen: slaen: staen) en M.
III, str. 19 (ghelike: blike: ewelike: slike).
Uit deze gegevens nu moet opgemaakt worden, wat Maerlant's inzichten waren
In document
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 18 · dbnl
(pagina 104-108)