• No results found

Begrippen: macht (heerschappij over personen of zaken), gezag (macht op grond van overwicht),

adel (hoedanigheid van tot de bevoorrechte, in historische zin eerste maatschappelijke stand te

behoren) en gelaagdheid (het gelaagd zijn).

Tijd Onderdeel Activiteit docent Activiteit leerlingen

0-10 Begrippen definiëren Introductie van de begrippen en bespreken van de definities

Associëren met en

definiëren van de begrippen in tweetallen.

10-20 Filmpje De Sjamaan Tonen filmpje en bespreken: waarop is de macht/het gezag van de sjamaan gebaseerd?

Filmpje bekijken en deelnemen aan de discussie.

20-35 Opdracht over macht, gezag en gelaagdheid.

Uitdelen van de teksten, toelichten van de opdracht en taalsteun bieden.

Invullen van het schema van de opdracht, alleen.

35-40 Voor bespreken van de opdracht in tweetallen

Taalsteun bieden Bespreken van de ingevulde antwoorden in het schema, in tweetallen.

40-50 Bespreken van de opdracht Leiden van de klassikale bespreking van de opdracht.

Bespreken van de ingevulde antwoorden in het schema en beargumenteren van de eigen antwoorden.

Opdracht les 3: Invulschema macht, gezag en gelaagdheid

De leerlingen bekijken eerst klassikaal het filmpje over de sjamaan en bespreken dan klassikaal waar de macht van deze figuur in de prehistorie op was gebaseerd en of de sjamaan ook gezag bezat. Daarna krijgen de leerlingen allemaal een aantal stukken tekst, die ze moeten gebruiken om het onderstaande schema in te vullen. Deze teksten gaan over machthebbers uit de eerste vier Tijdvakken. Steeds worden dezelfde vragen gesteld: Over welke machthebber gaat de tekst? Waar is de macht van deze groep/persoon op gebaseerd? Over welke vorm van gelaagdheid is er in de tekst sprake? Op basis van wat ontstond er gelaagdheid in de samenleving?

Teksten:

 Egypte (HB16): Een gelaagde samenleving ontstaat / De macht in handen van weinig

mensen

 Griekenland (HB20): Rond steden ontstaan staatjes / De adel moet de macht gaan delen

met andere bevolkingsgroepen

 Romeinse Rijk (HB26-28): Rome wordt een republiek / De gevolgen van de veroveringen /

Beroepslegers brengen generaals aan de macht / Van republiek tot keizerrijk / De Romeinse Vrede (Pax Romana)

 Germaanse stammen (HB33): De Germanen  Middeleeuwen (HB38-42): Par. 2 t/m 5

Volk/rijk Over welke machthebber(s) gaat de tekst? Waar is de macht van de machthebber(s) op gebaseerd? Van welke gelaagdheid is in de tekst sprake? Waar is de gelaagdheid op gebaseerd? Egypte Griekenland Romeinse Rijk Germaanse stammen Middeleeuwen

Les 4: Bestuursvormen I

Begrippen: democratie (staatsvorm waarin het volk (door vertegenwoordigers) zichzelf regeert en vrijelijk zijn meningen en wensen kan uiten), oligarchie (regering van weinige personen, die behoren tot zekere bevoorrechte klassen of standen), theocratie (staatsvorm waarin de godheid als de onmiddellijke gezagsdrager wordt beschouwd), dictatuur (alleenheerschappij), aristocratie

(heerschappij van de aanzienlijksten), republiek (regeringsvorm waarbij het hoofd niet een vorst is, maar een gekozen persoon of een kleine groep van personen), monarchie (staatsvorm met een eenhoofdige regeringsvorm) en feodalisme (stelsel waarin het overheidsgezag wordt uitgeoefend krachtens een persoonlijke rechtsbetrekking tussen een ‘heer’ en een ‘man’).

Tijd Onderdeel Activiteit docent Activiteit leerlingen

0-30 Groepsopdracht over staats- of regeringsvorm

Uitleg van de opdracht, groepen vormen en taalsteun bieden.

In groepen werken aan de opdrachten en vragen over de toegewezen staats- of regeringsvorm.

30-50 Voorbereiden presentatie over de staats- of

regeringsvorm

Uitleg van de opdracht en taalsteun bieden.

In groepen werken aan de presentatie: taken verdelen en presentatie vormgeven.

Eindopdracht les 4: Bestuursvormen I

Deze begrippen worden niet, zoals in de voorgaande lessen, in tweetallen besproken. In plaats hiervan wordt de klas in acht groepjes opgedeeld en krijgt elk groepje een bestuursvorm toegewezen. In het groepje worden een aantal vragen beantwoord en opdrachten uitgevoerd, hetgeen uitmondt in een presentatie over de toegewezen bestuursvorm. De vragen en opdrachten staan hieronder beschreven:

Opdrachten:

A. Zoek vijf minuten lang informatie op over de toegewezen bestuursvorm. Maak aantekeningen tijdens het zoeken.

B. Bespreek in de groep de gevonden informatie en maak een woordweb waarin alle informatie opgeschreven wordt.

C. Formuleer nu gezamenlijk een definitie. Zorg ervoor dat ieder lid van de groep deze definitie in zijn of haar schrift noteert.

Vragen:

D. Is er bij jullie sprake van een staatsvorm (vorm van het staatsbestuur) of een regeringsvorm (formele inrichting van het staatsgezag)? Leg het antwoord uit.

E. Wie hebben er in jullie geval de macht in de staat? Waar is die macht op gebaseerd? F. Zijn er verschillende vormen van jullie bestuursvorm te onderscheiden? Zo ja, welke?

G. Noem een historisch voorbeeld uit de eerste vier tijdvakken van een staat waar jullie bestuursvorm uitgevoerd werd. Leg uit waarom deze staat een goed voorbeeld is.

H. Noem een hedendaags voorbeeld van een staat waar jullie bestuursvorm uitgevoerd wordt. Leg uit waarom deze staat een goed voorbeeld is.

Presentatie:

De groep wijst een of twee personen in het groepje aan die de presentatie voor hun rekening gaan nemen. Zij vertellen in les 5 gedurende maximaal 3 minuten de rest van de klas wat hun bevindingen zijn. Dit wil zeggen: definitie, staats- of regeringsvorm, voorbeelden en voor- en nadelen. In deze les wordt deze presentatie voorbereid.

Les 5: Bestuursvormen II

Tijd Onderdeel Activiteit docent Activiteit leerlingen

0-30 Groepspresentaties Observeren van de presentaties en feedback geven op de inhoud.

Presenteren, luisteren en aantekeningen maken voor de eindopdracht van les 5.

30-50 Werken aan de eindopdracht les 5 (inleveren via Magister)

Uitleg van de opdracht en taalsteun bieden.

Alleen werken aan de eindopdracht les 5.

Eindopdracht les 5: Bestuursvormen II – Wat is de perfecte bestuursvorm?

Schrijf een stuk tekst van maximaal 500 woorden waarin je antwoord geeft op de vraag: wat is de perfecte bestuursvorm? De volgende onderdelen moeten in je tekst voorkomen:

 Bespreek en vergelijk minimaal drie van de acht in de les gepresenteerde bestuursvormen.  Geef minimaal twee argumenten waarom de door jou gekozen bestuursvorm de perfecte

bestuursvorm is.

 Geef argumenten waarom de andere door jou besproken bestuursvormen niet voldoen.  Bouw je tekst op middels een duidelijke structuur (inleiding – middenstuk – conclusie).

Les 6: Staatsvorming I

Begrippen: rijk (gebied waarover zich de heerschappij of de regering van een vorst uitstrekt), staat

(de door een geordend gezag geregeerde volksgemeenschap, beschouwd als een lichaam en als een rechtspersoon), vorst (hoofd van een rijk).

Tijd Onderdeel Activiteit docent Activiteit leerlingen

0-10 Begrippen definiëren Introductie van de begrippen en bespreken van de definities.

Associëren met en

definiëren van de begrippen in tweetallen.

10-20 Filmpje Volk wordt staat Tonen filmpje en

bespreken: waar gaat het filmpje over? Wat betekent de leus: “volk wordt staat”?

Filmpje bekijken en deelnemen aan de discussie.

20-45 Begrijpend lezen – maken van opdrachten uit de gele blokken van het werkboek

Toelichten van de opdracht (welke vragen moeten worden gemaakt en hoe ga je te werk?) en taalsteun bieden. Opgegeven opdrachten maken in tweetallen. 45-50 Nakijken van de antwoorden op de opdrachten Uitdelen nakijkvellen en taalsteun bieden. Nakijken van de antwoorden en corrigeren in het schrift.

Opdrachten les 6: Vragen maken uit het werkboek

De leerlingen maken de onderstaande opdrachten uit het werkboek in tweetallen. Ze doen dat als volgt: de leerlingen draaien hun tafels een kwartslag zodat ze tegenover elkaar komen te zitten. Per tweetal hebben ze de beschikking over een werkboek en een tekstboek. Ze besluiten zelf welke leerling het werkboek en welke leerling het tekstboek op de tafel krijgt. Samen moeten ze, zonder in elkaars boek te kijken, de vragen beantwoorden. Dit is onmogelijk zonder communicatie. Ideaal zou zijn, en daar moet de docent in coachen, wanneer de leerling met het werkboek de opdracht voor zou lezen, de leerling met het tekstboek de tekst voor zou lezen, en men samen tot een antwoord komt.

De volgende opdrachten moeten worden gemaakt:

Tijdvak Pagina Opdrachten

1 8 8, 9, 10 10 16, 17, 18

2 14 1, 2, 3, 4

16 18

Les 7: Staatsvorming II

Begrippen: centralisatie (samentrekking in een punt), ambtenaar (persoon die aangesteld is in openbare dienst), nationalisme (voorliefde voor het nationale, het eigen volk, het eigen land) en

belasting (verplichte bijdrage tot de openbare geldmiddelen).

Tijd Onderdeel Activiteit docent Activiteit leerlingen

0-10 Begrippen definiëren Introductie van de begrippen en bespreken van de definities.

Associëren met en

definiëren van de begrippen in tweetallen.

10-25 Filmpje Centralisatie en staatsvorming

Tonen filmpje en

bespreken: waar gaat het filmpje over? Hoe kwamen de eerste moderne staten in Europa tot stand?

Filmpje bekijken en deelnemen aan de discussie.

25-35 Zelfstandig lezen van Hoofdstuk 3, paragraaf 12: Begin van staatsvorming: nationalisme en

centralisatie

Toelichten van de opdracht (instructie over het lezen en het invullen van het

leesverslag) en taalsteun bieden.

Lezen van de paragraaf en maken van aantekeningen tijdens het lezen.

35-40 Invullen van het leesverslag Taalsteun bieden Invullen van het leesverslag

40-50 In groepsverband

bespreken van de tekst aan de hand van het

leesverslag.

Maken van groepen op basis van genummerde hoofden.

In de groep bespreken van het leesverslag: welke onderdelen van de tekst heb ik niet begrepen?

Eindopdracht les 7: Het leesverslag

De leerlingen worden in groepen van drie tot vijf leerlingen opgedeeld en gaan vervolgens zelfstandig de tekst van paragraaf 12 lezen. Tijdens het lezen maken ze aantekeningen over de tekst en na afloop vullen ze het onderstaande schema in.

Opdracht leesverslag

Titel van de tekst:

Wat ik heb begrepen: Wat ik niet begrijp:

Les 8: Burgerschap

Begrippen: burger (volwaardig lid van een gemeenschap op basis van gelijkwaardigheid in rechten en plichten die bereid is verantwoordelijkheid te nemen voor de lotgevallen van de gemeenschap),

recht (wettelijke of zedelijke bevoegdheid), volksvergadering (politieke vergadering van mensen uit

het hele volk) en parlement (de volksvergadering die met het staatshoofd de wettelijke macht vormt).

Tijd Onderdeel Activiteit docent Activiteit leerlingen

0-10 Begrippen definiëren Introductie van de begrippen en bespreken van de definities.

Associëren met en

definiëren van de begrippen in tweetallen.

10-25 Klassengesprek Introductie van het begrip

onderdaan in tegenstelling

tot het begrip burger. Bespreken van voorbeelden (afbeeldingen) is hier sprake van onderdanigheid of burgerschap?

Nadenken over de begrippen en deelnemen aan het gesprek.

25-40 Opdracht over mate van onderdanigheid in verschillende tijdvakken.

Toelichten van de opdracht en taalsteun bieden.

In tweetallen werken aan de opdracht: overleggen en argumenteren.

40-50 Klassikaal bespreken van de opdracht over mate van onderdanigheid.

Leiden van de klassikale discussie over de opdracht, bespreken van de

argumenten.

Beargumenteren van de gemaakte keuzes.

Opdracht les 8: Onderdanigheid door de tijd heen

De centrale vraag van de opdracht van les 8 luidt: In hoeverre functioneerde de gemiddelde bewoner van een gegeven staat of periode als onderdaan, dan wel burger van de staat waarin hij leefde? De leerlingen plaatsen het getal dat correspondeert met de gegeven staat en periode op de onderstaande balk, waarbij de linkerkant van de balk staat voor een hoge mate van onderdanigheid en de rechterkant voor een lage mate van onderdanigheid. Onder de balk kunnen de leerlingen argumenten opschrijven waarom zij voor een bepaalde mate van onderdanigheid hebben gekozen.

1. Athene ten tijde van de Oudheid

2. De Romeinse republiek ten tijde van de Oudheid 3. Het Romeinse keizerrijk ten tijde van de Oudheid 4. Het Frankische Rijk ten tijde van Karel de Grote 5. Het Engelse koninkrijk ten tijde van de 14e eeuw

6. Het Franse koninkrijk ten tijde van het Ancien Régime 7. Nederland ten tijde van de 21e eeuw

Bijlage 6: Openboektoets met gesloten vragen (T2)