• No results found

MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN

Energiegebruik en klimaatverandering

3.2 MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN

ENERGIEGEBRUIK EN

KLIMAA

TVERANDERING

CO2draagt voor circa 75% bij aan de Nederlandse broeikasgasemissies. Daarom is dit hoofdstuk voornamelijk gericht op CO2. De emissie van CO2kan op een paar manieren dalen: via een verschuiving naar brandstoffen met een lagere koolstofintensiteit, via de inzet van duurzame energie (zon, wind, biomassa), via volume-effecten (vermindering van activiteiten die leiden tot CO2-emissies) en via energiebesparing (uitvoeren van dezelfde activiteiten, maar met gebruik van minder energie). Het klimaatbeleid is een belangrijke drijfveer voor energiebesparing. Energiebesparing krijgt daarom ruim aan- dacht in dit hoofdstuk. Vervolgens wordt nader ingegaan op de doelgroepen die een aan- zienlijke bijdrage leveren aan de emissie van CO2, waarbij aandacht wordt besteed aan de relatie tussen volume- en emissieontwikkeling (paragraaf 3.3). Daarna worden de gevolgen op de milieukwaliteit gepresenteerd (paragraaf 3.4). Tenslotte wordt ingegaan op de effecten hiervan (paragraaf 3.5).

3.2

Maatschappelijke ontwikkelingen

Inleiding

Net als in de voorgaande jaren zijn in 1999 tal van economische en maatschappelijke ontwikkelingen verder in omvang toegenomen. Zo groeide het bruto binnenlands pro- duct (BBP) ten opzichte van 1998 met 3,6%, stegen de productiewaarde van de indu- strie en de consumptieve bestedingen met respectievelijk 1,8 en 41/4%, en nam de bevol-

king met 0,7% toe. De behoefte aan energie door eindgebruikers (brandstof, elektriciteit en grondstoffen) in Nederland steeg met 1-2%. Tegelijkertijd daalde echter het binnen- lands energiegebruik met ruim 0,5% (figuur 3.2.1). De reden hiervoor is dat de import van elektriciteit uit het buitenland in 1999 is toegenomen met ruim 50% (paragraaf 3.3). De geïmporteerde elektriciteit wordt wel tot het binnenlandse energiegebruik gere- kend, maar de omzettingsverliezen (de energie die verloren gaat bij de productie van die elektriciteit) niet, want die vinden in het buitenland plaats. Doordat dit energiegebruik

1990 1992 1994 1996 1998 2000 90 100 110 120 130 Index (1990=100) Particuliere bestedingen BBP Voertuigkm wegverkeer Productiewaarde industrie (bruto) Energiegebruik Bevolking Volume-ontwikkelingen

3.2 MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN

niet aan Nederland wordt toegerekend, daalt het Nederlandse energiegebruik. De import- toename van elektriciteit is een gevolg van de liberalisering van de energiemarkten.

De Nederlandse economie bevindt zich nog steeds in een fase van hoogconjunctuur. Deze hoogconjunctuur komt voor een belangrijk deel voor rekening van de sterke toe- name van de consumptie. De groei van de consumptieve bestedingen nam vorig jaar sterker toe dan de groei van het netto gezinsinkomen. Deze extra groei is vooral gereali- seerd door extra hypotheekleningen en het verzilveren van winsten op aandelen.

De aanhoudende economische groei wordt tegenwoordig door sommigen in verband gebracht met de ‘nieuwe economie’. In de nieuwe economie zou de sterke ontwikkeling van de Informatie- en communicatietechnologie (ICT) het mogelijk maken dat de pro- ductiviteit toeneemt zonder dat er inflatie optreedt omdat we door de ICT-toepassingen met een gegeven hoeveelheid productiemiddelen een grotere productie kunnen leveren. Vanuit historisch perspectief komen de kenmerken van ICT overeen met die van eerdere doorbraaktechnologieën, zoals elektriciteit, de spoorwegen of de benzinemotor. Nader onderzoek zal uitsluitsel moeten geven over de invloed van ICT op de productiviteit in Nederland. Los van de potentiële bijdrage aan de productiviteitsstijging, levert de ICT- sector een aanzienlijke bijdrage aan de economische groei door de groei in de bedrijven die ICT-goederen en -diensten voortbrengen, zoals de telecommunicatiebedrijven en computerservicebureaus.

Naast veranderingen in de productiesfeer leiden tal van maatschappelijke krachten tot gedragsveranderingen. Zo hebben emancipatie en individualisering ertoe geleid dat vrouwen op grote schaal toetraden tot de arbeidsmarkt. Om werk met zorgtaken te kun- nen combineren is er vooral bij vrouwen een behoefte om in deeltijd te werken. De ont- wikkeling van de economie heeft de laatste jaren met name tot meer werkgelegenheid in de dienstensector geleid. Daarbij is de vraag naar deeltijdwerkers toegenomen. Doordat de vraag- en aanbodkant op de arbeidsmarkt wat dit betreft goed op elkaar aansloten is het aantal deeltijdwerkers de afgelopen jaren flink toegenomen. Het aantal tweeverdien- huishoudens nam daarmee ook toe. Vergeleken met eenverdieners hebben tweeverdie- ners in de regel meer geld tot hun beschikking en minder vrije tijd. Dit heeft gevolgen voor hun consumptiepatroon: tweeverdieners hebben vaker een tweede auto, meer huis- houdelijke apparaten (afwasmachine) en meer baat bij tijdsbesparende consumptie (kant-en-klaar maaltijden, bezorgen, afhalen).

Ook de tijdsbesteding is onderhevig aan veranderingen. Het aantal uithuizige contacten neemt bijvoorbeeld toe door een stijging van het aantal eenpersoonshuishoudens. En door een toename van allerlei huishoudelijke apparaten neemt de tijd die gemoeid gaat met huishoudelijke taken af. De verandering in vrijetijdsbesteding heeft de laatste jaren geleid tot een toename van de automobiliteit.

Energiegebruik in de Nederlandse economie

Voor het thema Klimaatverandering zijn de economische ontwikkelingen vooral van belang voor zover ze het energiegebruik beïnvloeden. Immers, de emissie van CO2ontstaat voor

het grootste deel bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Economische groei leidt tot meer productie van goederen en diensten en daarmee tot een stijging van het energie- gebruik. In hoeverre het energiegebruik door de economische groei beïnvloed wordt, hangt echter af van de energie-intensiteit van de sectoren waar die groei plaats vindt.

De huidige economische groei wordt voor een groot deel veroorzaakt door groei in de dienstensector (waaronder ICT). De bijdrage van de dienstensector aan het BBP neemt daardoor toe, terwijl de bijdrage van de industriële sectoren daalt. Deze structuurveran- dering van de Nederlandse economie gaat zeer geleidelijk. De verschuiving in de pro- ductiestructuur heeft een gunstig effect op het energiegebruik in Nederland omdat de dienstensector relatief energie-extensief is. In de periode 1990-1995 was het structuur- effect van de Nederlandse economie nagenoeg nul. De energie-intensiteit (dit is het energiegebruik per eenheid BBP) daalde in die periode met circa 1% per jaar, vrijwel volledig toe te schrijven aan efficiencyverbetering. In de periode 1995-1999 begint zich de verschuiving in de economische structuur af te tekenen. Door de structuurverande- ring daalt de energie-intensiteit met circa 1% per jaar. Tegelijkertijd heeft in deze perio- de een efficiencyverbetering plaatsgevonden van 1,5-2% per jaar. Tezamen leidt dit tot een vermindering van de energie-intensiteit van circa 3% per jaar tussen 1995 en 1999. De toegenomen elektriciteitsimport in 1999 zorgt voor een vertekend beeld: door de daarmee samenhangende daling van het binnenlands energiegebruik is de werkelijke daling van de energie-intensiteit van de economie iets lager.

3.2 MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN

ENERGIEGEBRUIK EN

KLIMAA

TVERANDERING

Gevolgen van hogere economische groei op milieudruk

Evenals in de voorgaande jaren was de economi- sche groei in 1999 hoger dan de geraamde groei volgens het ‘behoedzame’ scenario van het CPB. De extra groei bedroeg vorig jaar 1,6%. Bereke- ningen, op basis van het Centraal Economisch Plan van het CPB, geven aan dat deze extra eco- nomische groei niet heeft geleid tot een evenredi- ge toename van de milieudruk (tabel 3.2.1) ten opzichte van de milieudruk die volgens het ‘behoedzame’ scenario zou optreden in 1999. Dit komt doordat de extra groei voor een groot deel plaats vond in de dienstensector, die een relatief lage milieudruk heeft, terwijl de groei in de indu- strie iets achterbleef bij de geraamde groei. De groei in de raffinaderijen was zelfs negatief. Deze ontwikkelingen in de industrie en de raffinaderij- en verklaren waarom de SO2-emissie harder is gedaald dan bij behoedzame groei werd ver- wacht. Belangrijke oorzaken voor de extra CO2- emissie van circa 1 miljard kg zijn de groei in de transport- en dienstensector en de toename van het elektriciteitsverbruik. (Hierbij is in de bereke- ningen uitgegaan van de vraag naar elektriciteit. De opwekking daarvan hoeft echter niet geheel in Nederland plaats te vinden. Als elektriciteit geïm- porteerd wordt, worden de emissies die daardoor vrijkomen niet aan Nederland toegekend.) De

extra NOX-emissie is voor een groot deel toe te schrijven aan de groei van de transportsector. Voor de extra VOS-emissie zijn met name de con- sumenten, transport- en dienstensector verant- woordelijk. Het extra afval tenslotte, wordt voor- namelijk veroorzaakt door de groei in de bouwsector. Deze rekenexercitie - die uitsluitend het effect van economische groei analyseert en geen rekening houdt met effecten van beleids- maatregelen - illustreert het structuureffect dat onstaat door de sterke groei van de dienstensec- tor en de minder sterke groei in de industrie.

Tabel 3.2.1 De extra milieudruk als gevolg van 1,6% extra economische groei ten opzichte van de milieudruk volgens het ‘behoedzame’ scenario in 1999. eenheid % absoluut CO2 miljard kg 0,6 1,0 NOX miljoen kg 1,6 7,2 SO2 miljoen kg -1,2 -1,3 VOS miljoen kg 1,1 3,2 Afval miljard kg 1,0 0,6

Het totale energiegebruik in Nederland is niet gelijk aan het energiegebruik door inwo- ners van Nederland. Immers een deel van het energiegebruik in Nederland wordt gebruikt voor de productie van goederen en diensten die geëxporteerd worden. Daar- naast worden er goederen en diensten (eindproducten, grondstoffen en halffabrikaten) uit het buitenland geïmporteerd. Het energiegebruik dat voor de productie van deze goederen nodig is, wordt toegerekend aan het buitenland. Figuur 3.2.2 illustreert dit voor 1995. Het totale energiegebruik in Nederland kan opgesplitst worden in het deel dat inwoners van Nederland direct gebruiken voor onder andere verwarming, verlich- ting, elektrische apparaten, mobiliteit (700 PJ) en in het deel dat wordt gebruikt in het productieproces voor de productie van goederen en diensten (2.300 PJ). Daarnaast is er voor de import van goederen en diensten die rechtstreeks door inwoners van Nederland worden geconsumeerd (200 PJ) en voor de importen van grondstoffen en halffabrika- ten die worden gebruikt in het productieproces (1.100 PJ) energie nodig (aangeduid als indirect energiegebruik). De totale hoeveelheid energie die nodig is voor de productie van goederen en diensten in Nederland (3.400 PJ) kan voor bijna 30% worden toegere- kend aan de binnenlandse consumptie (1.000 PJ) en voor ruim 70% aan de export van goederen (2.400 PJ). De totale hoeveelheid energie die direct en indirect (via de con- sumptie van goederen) door inwoners van Nederland wordt gebruikt, bedraagt per saldo 1.900 PJ, dit is 1.100 PJ minder dan de totale hoeveelheid energie die in Neder- land wordt gebruikt.

3.2 MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN