• No results found

MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN EN MOBILITEIT

De mens in de stedelijke leefomgeving

6.2 MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN EN MOBILITEIT

DE MENS IN DE STEDELIJKE

LEEFOMGEVING

Door een toename van de verstedelijking zijn vrijwel alle gemeenten gegroeid en steeds meer mensen wonen in sterk tot zeer sterk stedelijk gebied (figuur 6.2.1). In die gebie- den vormt mobiliteit een belangrijke bron van milieudruk.

Mobiliteit

In hoofdstuk 4 worden de ontwikkelingen en emissies van verkeer en vervoer bespro- ken. In dit hoofdstuk ligt de nadruk op lokale gevolgen van de milieudruk door het ver- keer en vervoer in het stedelijk gebied. De groei van het verkeer vindt met name buiten de stedelijke gebieden plaats. Het totaal aantal voertuigkilometers binnen de bebouwde kom is tussen 1986 en 1996 met circa 6% toegenomen, terwijl de groei daarbuiten 40% is geweest. Desondanks is de verkeersintensiteit binnen de bebouwde kom afgenomen met circa 16% door een sterke groei van de weglengte binnen de bebouwde kom (ruim 25% tussen 1986 en 1996). De verkeersintensiteit buiten de bebouwde kom is daarente- gen met ruim 30% toegenomen, doordat daar het wegverkeer harder groeit dan het aan- tal kilometers weg. Wanneer alleen wordt gekeken naar een selectie van (middel)grote steden1, blijkt dat de intensiteit op wegen binnen de bebouwde kom van deze steden met

5% is toegenomen tussen 1987 en 1997. Deze groei deed zich met name voor buiten het centrum van deze steden. De intensiteit op wegen in het centrum is in het algemeen afgenomen (Harms, 2000).

In 1998 was circa driekwart van alle verplaatsingen in zeer stedelijk gebied korter dan 7,5 kilometer. Ruim tweederde hiervan vond plaats met de fiets of te voet en ongeveer eenderde per auto. Het autogebruik (in reizigerskilometers per persoon) in de vier Rand- stadsteden groeide slechts met 2% tussen 1986 en 1996 terwijl het landelijk gemiddelde

1996 1997 1998 1999 2000 2400 2800 3200 3600 4000 Aantal (x1000)

Zeer sterk stedelijk Sterk stedelijk Matig stedelijk Weinig stedelijk Niet stedelijk Bevolking per verstedelijkingsgraad

Figuur 6.2.1 Het aantal men- sen naar stedelijkheid van de gemeente, 1996-1999 (Bron: CBS).

6.3 MILIEUDRUK

11% groeide. De inwoners van grote steden zijn meer gaan fietsen dan de gemiddelde Nederlander. Daarnaast maakt de bewoner van zeer sterk stedelijke gebieden vaker gebruik van het openbaar vervoer dan landelijk gemiddeld (tabel 6.2.1). Dit komt voor- al door de beschikbaarheid van openbaar vervoer en de moeite die het kost om in die gebieden de auto te gebruiken (denk aan parkeervergunningen en maatregelen om bin- nensteden autoluw of autovrij te maken).

6.3

Milieudruk

Inleiding

Verkeer en vervoer en industrie leiden tot veel milieuproblemen in de woonomgeving (geluidhinder, lokale luchtverontreiniging en geurhinder). Hoewel er regionaal verschil- len kunnen optreden, is verkeer landelijk gezien de belangrijkste veroorzaker van lokale milieuproblemen. De industrie emitteert een groot aantal stoffen naar de lucht die zich over grote afstand verspreiden. De emissie van deze stoffen is besproken in hoofdstuk 4 en worden daarom hier slechts behandeld voor zover ze van invloed zijn op de lokale luchtkwaliteit.

Verkeer en vervoer

Ondanks de toename van het aantal voertuigkilometers zijn de verkeersgerelateerde emissies binnen de bebouwde kom (stikstofoxiden (NOX), vluchtige organische stoffen (VOS), benzeen en koolmonoxide (CO)) sinds 1980 gedaald (figuur 6.3.1). De sinds die tijd bestaande ontkoppeling tussen het aantal voertuigkilometers en de omvang van deze emissies houdt aan.

Het aantal afgelegde kilometers binnen de bebouwde kom is ongeveer 25% van het totaal afgelegde kilometers in Nederland. In vergelijking daarmee zijn de emissies van CO en VOS binnen de bebouwde kom relatief hoog, namelijk 36 en 40% van de totale emissie in Nederland door wegverkeer. Het rijden met koude of opwarmende motor zoals in stedelijk gebied relatief vaak voorkomt, veroorzaakt hogere emissies van CO en

Tabel 6.2.1 Vergelijking gebruik vervoermiddelen tussen de inwoners van grote steden en de gemiddelde Nederlander (Bron: CBS).

Gebruik per capita Gebruik per capita Groei per capita in 1986 in 1996 tussen 1986 en 1996

auto OV fiets auto OV fiets auto OV fiets

1.000 reizigerskilometers %

4 Randstadsteden1) 6,6 2,6 0,6 6,7 3,2 0,7 +2 +24 +24

8 grote steden2) 7,0 2,1 0,7 7,1 2,7 0,8 +2 +30 +15

Landelijk 8,4 1,0 0,8 9,3 1,3 0,8 +11 +27 -1

1) Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht.

VOS door onder andere onvolledige verbranding en het nog niet op temperatuur zijn van de katalysator. De emissie van NOXbinnen de bebouwde kom is daarentegen rela- tief laag, namelijk slechts 20% van de totale emissie door het wegverkeer in Nederland. De aanscherping van (emissie)normen zal naar verwachting leiden tot een verdere ver- laging van de emissies van NOX, VOS, fijn stof (PM10) en zwaveldioxide (SO2). Het effect van emissiebeperkende maatregelen leidt echter pas op termijn tot een verminde- ring van de milieudruk, omdat de vervanging van oude auto’s door nieuwere geruime tijd in beslag neemt.

Industrie

Industriegebieden zijn vaak gesitueerd in of nabij stedelijke gebieden en oefenen daar- door extra milieudruk uit op de woonomgeving. Een voorbeeld is het Rijnmondgebied, maar ook in het IJmondgebied (basismetaalindustrie), in het zuiden van Limburg (che- mische industrie) en nabij Amsterdam doen zich dergelijke situaties voor (Buijsman, 1999). Naast de directe milieudruk door emissies van de bedrijven, is er sprake van indi- recte milieudruk door extra verkeersdrukte. De milieudruk door de industrie op de leef- omgeving hangt af van type, ligging, aantal en omvang van de installaties en de aard van de werkzaamheden. Een beperkt aantal stoffen voert daarbij de boventoon: SO2 (elektriciteitscentrales, raffinaderijen), NOX (elektriciteitscentrales, raffinaderijen), (fijn) stof (basismetaal, chemische industrie) en VOS (chemische industrie, raffinaderij- en). Deze emissies zijn in 1999 allemaal verder afgenomen (zie bijlage 1).

6.3 MILIEUDRUK