• No results found

Maatschappelijk en wetenschappelijk leren

In lijn met de onderzoeksopzet ligt de nadruk in dit deel op de handelingsopties en lessen voor de overheid. Toch willen we niet onver-meld laten dat ook aan maatschappelijke kant het nodige te leren valt.

Sociale ondernemers en doe-het-zelvers in het publieke domein zouden we dezelfde ruime mogelijkheden voor bijleren en bijscholen

154

Loshouden en meemaken

gunnen als die welke professionals en beleids-makers ter beschikking staan. Voor de laatsten staan legio leergangen, cursussen,

congressen, websites, handreikingen en wat dies meer zij klaar. Voor maatschappelijke initiatiefnemers en vrijwilligers is er in vergelij-king maar weinig voorhanden. Op Amerikaanse scholen krijgen jongeren ‘civics’ en aanver-wante lessen in maatschappelijk initiatief en collectieve actie in het publieke en politieke domein. Wat Nederlandse jongeren bij maat-schappijleer krijgen over politieke en bestuur-lijke processen valt daarbij in het niet. En dat is soms te merken ook.

Overheden opereren en communiceren regel-matig onhandig, maar maatschappelijke actoren kunnen er soms ook wat van. Soms stellen maatschappelijke actoren eisen die moeilijk ingewilligd kunnen worden zonder andere actoren of algemene beginselen van behoorlijk bestuur geweld aan te doen. Niet altijd is er dan voldoende begrip voor ‘checks & balances’ en andere institutionele principes van de democratische rechtstaat, die daarbij weleens te makkelijk worden weggezet als bureaucratische waanzin of systeemterreur. We moeten burgers, zoals Van der Lans (2011) opmerkt “niet steeds verleiden mee te denken in de logica van de instituties,” maar minimaal gevoel voor de logica van de instituties is toch voor alle partijen voordelig, zowel op het prak-tische als het tacprak-tische vlak. Dit lijkt misschien een onwelkome boodschap in een tijd waarin veel wordt verwacht van de actieve burger. Maar die zou voor een stevig doch eerlijk verhaal (‘u heeft bepaalde desiderata en die hebben wij ook’) weleens meer respect kunnen hebben dan voor het afgeven van conflicte-rende signalen (‘alles is welkom, maar toch eigenlijk niet’)

Voor de wetenschap die zich richt op besturen in de participatiesamenleving valt ook nog het nodige op te klaren. Zoals eerder opgemerkt, is het wetenschappelijk debat op het instrumen-tele vlak al vrij ver gevorderd: de literatuur en lectuur met betrekking tot overheidspartici-patie bevat veel bruikbare indelingen en aanknopingspunten, alsook bijkomende relati-veringen en waarschuwingen bij de alles opknappende participatiesamenleving. Het probleem is dat die dreigen weg te vallen in het grotere verhaal van de terugtredende en losla-tende overheid, dat partijen met valse verwachtingen het veld in stuurt, en daarmee om teleurstelling en frustratie vraagt. Om die reden hebben we hiervoor aangedrongen op het ontwikkelen en vertellen van een realisti-scher en eerlijker verhaal over de rol van de overheid in praktijken van samenredzaamheid. Over de werkelijke mogelijkheden en grenzen van maatschappelijk initiatief is nog veel op te helderen. Het invloedrijke rapport ‘Help, een burgerinitiatief’ formuleerde een opdracht – “Instrumenten in handen van de burger vormen een volgende stap voor de bestuurs-kunde” (Van der Heijden e.a., p 83) – die nog steeds niet voldoende is vervuld. We zouden nog een stap verder willen gaan. Zoals er theo-rieën over ‘marktfalen’ en ‘overheidsfalen’ zijn ontwikkeld, zo zouden ook de grenzen van de participatiesamenleving meer precies in kaart gebracht moeten worden. Niet om deze in diskrediet te brengen – juist niet –, maar om deze theoretisch in bescherming te nemen tegen al te grote aanspraken en verwach- tingen. Bij welke type taken en rollen is maat-schappelijk en burgerinitiatief kansrijk en reëel, en bij welk type niet zo? Deze vragen stonden bij dit onderzoek niet centraal maar ze verdienen het wel te worden gesteld.

155

Loshouden en meemaken

10.3 Ten slotte: sensibilisering

Bij de presentatie van het PON-Jaarboek 2014, ‘Houvast in onzekere tijden’, sprak de Noord-Brabantse Commissaris van de Koning, Wim van de Donk, rake woorden. Hoewel hij het beeld van de onzekere tijden, met nieuwe maatschappelijke werkelijkheden en verant-woordelijkheden herkende, waarschuwde hij ook voor een al te krampachtig zoeken naar houvast. Hij gebruikte het beeld van de ‘cake-walk’ op de kermis. Als je daar in terecht komt is de neiging groot om de relingen met beide handen te omklemmen. Maar daar wordt het door elkaar schudden niet per se minder van. In beweging blijven, nu eens loslaten, dan weer vastpakken, met richtingsgevoel en omge-vingsbewustzijn, is verstandiger – hoewel zeker niet eenvoudig.

We werden getroffen door het beeld van de cakewalk omdat het ons meteen deed denken aan de praktijken van samenredzaamheid die we in dit onderzoek zijn tegengekomen, en aan de actoren die daar in overeind proberen te blijven, in het bijzonder de betrokkenen vanuit de gemeentelijke overheid. In de bewegende, onvaste wereld van de samenredzaamheid bestaat een sterke behoefte aan houvast, die overmatige en krampachtige vormen kan aannemen. Hoewel deze reflex te begrijpen is moet er toch weerstand tegen worden geboden. In plaats van een dichtgetimmerd als-dan schema, dat op voorhand voorschrijft welke stappen moeten worden gezet in welke omstandigheden, hebben we aan het eind van dit rapport bewust een handelingsperspectief geschetst – loshouden en meemaken – dat een richting aangeeft maar tegelijkertijd ook noodzakelijke keuzeruimte open laat. ‘Loshouden’ is omgevingsbewust schakelen tussen loslaten en vasthouden; ‘meemaken’ is mee(be)leven en waar nodig meedoen aan de coproductie van publieke waarden.

In plaats van instrumentalisering hebben we bewust gekozen voor sensibilisering, voor het ontwikkelen van feeling voor een benadering die afwijkt van eenzijdig ‘loslaten en terug-treden’. Dat dit niet algemeen toepasselijk is bewijzen de empirische cases die in dit rapport uitgebreid aan de orde zijn gekomen. De empi-rische werkelijkheid blijkt weerbarstig te zijn; samenredzaamheid is een plant die zeker niet overal vanzelf groeit en bloeit. Een tweede vorm van sensibilisering die we met dit rapport hebben nagestreefd, is dan ook: gevoeligheid voor de empirie, waaronder dat deel dat zich niet op voorhand conformeert aan het zonnige beeld dat velen van de zelfsturende participa-tiesamenleving willen hebben. Als dat voor ten minste de helft is gelukt, is de missie van het samenredzaamheidsconsortium geslaagd.

156

157

Loshouden en meemaken

Samenwerkingspartners

Het project Samenredzaamheid in de doe-democratie is een initiatief van: − Tilburg University | Tilburgse School voor Politiek en Bestuur

− Gemeente Aalburg − Gemeente Almere − Gemeente Amsterdam − Gemeente Berkelland − Gemeente Den Haag − Gemeente Eindhoven − Gemeente Roosendaal − Gemeente Tilburg

− Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties − Platform31 (voorheen Nicis Kenniscentrum)

In een tweejarig traject (2012-2014) verkennen de partijen in de acht gemeenten verschillende vormen van stedelijke en lokale samenredzaamheid en de omstandigheden waaronder samen-redzaamheid het beste werkt. Het onderzoek is uitgevoerd onder leiding van prof. dr. Frank Hendriks van Tilburg University. Platform31 coördineert en verzorgt de kennisuitwisseling.

Bronnenlijst