• No results found

Resultaat emissiereductie

4.2.4 Maatregel Regionale mestverwaarding

Samenvatting

- Bij monovergisting van 15 procent van de varkensmest bedraagt de emissiereductie in 2030 circa 0,16 Mton CO2-eq;

- Door vervanging van aardgas door het geproduceerde groen gas bij afzet in niet-ETS sectoren wordt de emissie van 0,05 Mton CO2 vermeden;

- De nationale kosten voor monomestvergisting zoals in het OKA voorgesteld bedragen gemiddeld 5,2 miljoen euro. De investeringen bedragen 45 miljoen euro. Deze

worden geïnstrumenteerd door SDE+. De jaarlijkse afschrijving op investeringen be- draagt 4,2 miljoen euro. De jaarlijkse onderhoudskosten zijn 4,1 miljoen euro en de opbrengst uit de verkoop van Groen Gas (exclusief subsidie) bedraagt naar schatting 3,1 miljoen euro per jaar;

- Bandbreedte: als ondergrens is 0 Mton CO2-eq. aangehouden, in veronderstelling dat

de subsidies ontbreken en er regionaal weerstand is tegen de komst van regionale vergisters. De bandbreedte van de emissiereductie door deze maatregel wordt 0 – 0,16 Mton CO2-eq.

Toelichting berekening

Door drijfmest van varkens niet langdurig in de mestkelder onder de stal op te slaan, maar af te voeren naar een centrale monomestvergister, kan de methaanemissie vanuit de mest- opslag (deels) vermeden worden. In de vergister wordt een deel van de organische stof in de mest omgezet naar biogas, dat methaan en kooldioxide bevat. Het resulterende biogas kan worden gebruikt voor productie van warmte, elektriciteit en/of groen gas. Groen gas is biogas dat is opgewerkt tot aardgaskwaliteit en kan in het aardgasnet ingevoerd worden. Het methaan in het biogas wordt als hernieuwbare energiedrager ingezet, waarmee de inzet van fossiele energiedragers en dus de daarmee gepaard gaande CO2-emissie vermeden kan wor-

den.

Het voorstel van de klimaattafel is om als uitgangspunt te hanteren dat 15 procent van de varkensdrijfmest centraal wordt vergist in monomestvergisters ter grootte van de (geplande) monovergister van Twence (circa 250 miljoen m3 mest). De reductie van de methaanemissie

vanuit de stal is in dat geval beperkter dan bij monomestvergisting op boerderijschaal, om- dat de mest niet dagelijks maar bijvoorbeeld binnen enkele weken afgevoerd wordt. Daar staat tegenover dat het schaalvoordeel bij centrale monomestvergisting tot lagere kosten leidt.

Het maximale biogaspotentieel bedraagt 29,1 m3 biogas in aardgasequivalenten per ton drijf-

mest (Groenestein et al, 2016). Als gevolg van het gebruik van oudere mest vermindert dit potentieel met 15 tot 50 procent (Groen Gas Nederland, 2014). Daarnaast heeft de vergister een interne warmtevraag waarvoor 30 procent van het biogas wordt gebruikt (ECN, 2017) en treden er lekverliezen op uit de vergister van circa 4,3 procent (Groenestein et al, 2016). Bij de opwerking van biogas naar Groen Gas treedt ook nog een verlies van 10 procent op (ECN, 2017). De uiteindelijke Groen Gas productie is 8,8 tot 21,7 m3 per ton varkensdrijfmest.

Door de snellere afvoer van mest uit de stal reduceert de methaanemissie in de stal naar schatting met 65 procent. De totale methaanemissie uit varkensdrijfmest in 2030 is (volgens de NEV 2017) 1,77 Mton CO2-eq. Bij vergisting van 15 procent varkensdrijfmest (1,75 mil-

jard kg) is de emissiereductie in de stal 0,18 Mton CO2-equivalenten. Het lekverlies tijdens

vergisting is 0,02 Mton CO2 equivalenten. Dus de netto reductie bedraagt 0.16 Mton CO2-eq.

Doordat er Groen gas geproduceerd wordt in plaats van fossiele energie (aardgas) wordt er 1,8 kg CO2 uitgespaard voor elke m3 Groen gas. Bij een Groen gasproductie van 15,3 m3 per

ton varkensdrijfmest en een vergisting van 1,75 miljard kg geeft dit een vermeden emissie van 0,05 Mton CO2.

Instrumentatie

Uit de analyse van SDE+ ten behoeve van het OKA kwam naar voren dat honorering van mestvergisting alleen mogelijk is bij hoge energieprijzen. Uit de voorlopige indicatieve verde- ling van het kasbudget voor de verbrede SDE++, de regeling waarin ook de overige broei- kasgassen zoals methaan in de subsidietoewijzing een rol spelen, blijkt dat er een kasbudget van 135 miljoen euro beschikbaar zou kunnen zijn voor het realiseren van hernieuwbare

warmte en groengas. Op basis van deze indicatie is verondersteld dat lokale mestverwerking geïnstrumenteerd zou kunnen worden.

Emissiereductie

Bij monovergisting van 15 procent van de varkensmest bedraagt de emissiereductie in 2030 circa 0,16 Mton CO2-eq. Door vervanging van aardgas door het geproduceerde groen gas bij

afzet in niet-ETS sectoren wordt 0,05 Mton CO2 vermeden.

Kosten

Voor de kosten is uitgegaan een monomestvergister met een capaciteit van 200.000 m3

mest (ECN, 2017). Er zijn voor 1,75 miljard kg mest dus circa 9 van dergelijke vergisters no- dig. Per vergister bedragen de investeringskosten van de installatie 5,17 miljoen euro. De af- schrijving op de investering bedraagt circa 491.000 euro en de operationele kosten zijn ongeveer 472.000 euro per jaar. Daarnaast is er sprake van afzet van Groen Gas van ruim 21 miljoen kWh. Verrekening van het correctiebedrag van 0,017 euro/kWh levert dat per in- stallatie circa 360.000 euro per jaar op. De nationale kosten bedragen gemiddeld 5,2 miljoen euro. De investeringen zijn 45 miljoen euro. De jaarlijkse afschrijving op investeringen be- draagt 4.2 miljoen euro. De jaarlijkse onderhoudskosten zijn 4,1 miljoen euro en de op- brengst uit gas bedraagt naar schatting 3.1 miljoen euro per jaar.

Onzekerheden

De gerealiseerde emissiereductie in de stal is afhankelijk van de snelheid waarmee de mest wordt afgevoerd. Voor een snelle afvoer zijn stalaanpassingen nodig. De kosten daarvan en de vervangingssnelheid van de stallen zijn in deze maatregel niet meegenomen.

De opbrengsten van de vergister en daarmee de kosten zijn erg afhankelijk van de benutting van de restwarmte, de hoeveelheid water in de mest en of er eventueel co-substraat toege- voegd wordt. De kosten kunnen lager uitvallen als de restwarmte meer benut kan worden, bijvoorbeeld voor de hygiënisatie en/of droging van het digestaat. Het watergehalte van de mest kan verlaagd worden door de mest te scheiden en de dikke fractie te vergisten. De dunne factie moet dan ofwel direct in de landbouw afgezet kunnen worden of verder bewerkt kunnen worden. Co-substraat toevoegen leidt tot een hogere energieproductie, maar ook tot extra kosten voor aankoop ervan. Bovendien is het de vraag of er voldoende co-substraat beschikbaar is.

Neveneffecten

Door het vergistingsproces neemt het aandeel vervluchtigbare stikstof in de (vergiste) mest toe. Daardoor is er een risico dat emissies van ammoniak, stikstofoxiden en lachgas bij be- mesten met digestaat hoger zijn dan bij bemesten met niet-vergiste mest. Het effect op de emissies van ammoniak kan beperkt zijn doordat mest emissiearm aangewend moet worden. Ook is er een risico op geuremissie (door lekverlies) tijdens het vergisten en bij het uit de navergister halen van de vergiste mest (digestaat) voorafgaand aan bemesten. Het koolstof- gehalte van digestaat ligt lager dan dat van niet-vergiste mest. Het is niet duidelijk of het gebruik van digestaat in plaats van niet-vergiste mest gevolgen heeft voor de bodemvrucht- baarheid.

Monomestvergisting kan bijdragen aan het verminderen van methaanemissies uit mest, maar lost de mestafzetproblematiek niet op. Wel kan de energieproductie bijdragen aan mestverwerking (bijvoorbeeld voor het hygiëniseren en drogen van digestaat na mestschei- ding).