• No results found

Hoofdstuk 2: Satirische dromen

2. Lubbert en Joost den Droomer

In de voorgaande paragraaf heb ik een aantal kenmerken gevonden van droomverhalen. In deze paragraaf zal ik die kenmerken koppelen aan de dromen van Lubbert en Joost den Droomer en onderzoeken of er ook terugkerende kenmerken zijn die niet voorkomen in de theorie. Ik zal dit doen aan de hand van verschillende categorieën.

Wat is de oorsprong?

Zowel Lubbert als Joost vertellen, met uitzondering van één droom van Lubbert, hoe het kan dat ze in slaap vielen en aan het dromen raakten. Lubbert heeft verschillende verklaringen voor zijn dromen en eentje daarvan komt overeen met het droomverhaal van Joost. Daarnaast geeft Lubbert altijd aan hoe hij weer wakker werd.

Lubbert verklaart een aantal keer dat hij in slaap viel, omdat hij lusteloos was of omdat iets saai was. In zijn eerste brief schrijft hij, nadat hij al zijn dromen beschreven heeft, het volgende:

136 Quevedo, Dromen (1992), 7-16.

137 Theeuwen, Pieter ’t Hoen en De Post van den Neder-Rhijn (2002), 100.

138

Schasz, Reize door het Aapenland (2013), 93-102; Altena, Gerrit Paape (1752-1803) (2012), 295-297 &300.

66

Ziet daar burgers! mijne droomen, ik kan aan de rekkerigheid, welke ik door mijne leden voel, klaar bemerken, dat ik haast wederom in slaap zal vallen, en wie weet, wat ik dan droom.140

Lubbert geeft dus aan dat hij uit ‘rekkerigheid’ in slaap kan vallen. De betekenis van ‘rekkerigheid’ is volgens het WNT onder andere geneigd zich uit te rekken, lusteloos, hangerig, langdradig, vervelend.141

Niet alleen verveling is een oorzaak van het in slaap vallen van Lubbert, maar ook een gesprek kan aanleiding zijn voor het dromen. In zijn vijfde brief is hij bijvoorbeeld in gesprek met zijn buurman en die buurman is, zo verklaart Lubbert, alles behalve interessant:

Ik heb eenen buurman, een goed mensch, maar een rechten Praatal, en vrij wat langdraadig. […] Zoo ver was mijn buurman in zijn gesprek in slaap viel en aan het dromen raakte.142

Het onderwerp van het gesprek dat Lubbert had, wordt daarna ook het onderwerp van de droom van Lubbert.

Naast langdradigheid of saaiheid gebruikt Lubbert ook ‘mijmering’ en ‘sluimering’ als oorzaak van het dromen, zoals in de derde brief:

Over die een en andere mijmerde ik zo sterk, dat ik in slaap viel, en weder aan het droomen raakte.143

Ook in de vierde droom is mijmeren de oorzaak van Lubberts droom:

Ik was zo diep in deeze gedachten verzonken, dat ik aan het mijmeren, vervolgens aan het sluimeren, en eindelijk, volgens gewoonte aan het droomen geraakte.144

140

’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo1, Nr. 7 (1795), r. 203-206.

141 WNT: http://gtb.ivdnt.org/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M058651 142 ’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo.3, Nr.122 (1797), r. 10-11, r. 121-123.

143

’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo.2, Nr. 72 (1796), r. 88-90.

67 De laatste manier van in slaap vallen komt niet alleen in de dromen van Lubbert, maar ook in

de droom van Joost voor. Zij raken aan het dromen tijdens het lezen van een krantenbericht. Interessant om op te merken, is dat de dromen dan ook over het onderwerp van het krantenbericht gaan. In de tweede brief van Lubbert valt hij al lezend in slaap:

Ik had bij eene korte tusschenpoozing van slaapen eenen ongemeenen rek om de couranten en nieuwspapieren van die dag te lezen. […] Met een woord, ik dagt zo sterk over dit getuigenis van Engelsch Ministerie, dat ik wel draa in slaap viel, en aan het droomen geraakte.145

Ook Joost verklaart dat hij in slaap valt tijdens het lezen van een krant:

Een dag twee of drie geleeden, raakte ik op een morgen onder het leezen van de Courant aan het droomen, en in de daad mijn droom is mij zoo merkwaardig voorgekomen, dat ik geloof, dat het u noch uwe leezers onaangenaam zal zijn, wanneer ik u dien mededeel.146

Dat deze manier van in slaap vallen niet uniek is in droomverhalen en dat ook het onderwerp van de gelezen bron overnemen niet uniek is, zal in de volgende paragraaf blijken.

Lubbert geeft naast de oorzaak van het dromen, ook altijd de oorzaak van het ontwaken aan. Over het algemeen is de oorzaak lawaai in zijn droom:

Diogenes sprak deeze laatste woorden, met zulk eene dreigende donderende stem, dat ik opsprong, en mijn droom en slaap waren geëindigd.147

De oorsprong van de dromen van Lubbert en Joost in De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn wordt al met al dus duidelijk uit de droomverhalen. Ze hebben echter niet een goddelijke oorsprong, zoals de meeste dromen in de droomverhalen in de middeleeuwen wel hadden. De dromen van Lubbert en Joost hebben eigenlijk altijd een psychologische oorzaak: langdradigheid, het lezen van een boek of verveling. In de volgende paragraaf zal blijken hoe Lucianus, Quevedo en Paape omgaan met het geven van een oorsprong van de dromen.

145 ’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo1, Nr52 (1795), r. 14-16, r. 42-45.

146

’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo4, Nr.202 (1798), r. 19-23.

68

Wie wijst de weg?

In de dromen van Lubbert komt het regelmatig voor dat er een wijze gids verschijnt. Deze gids helpt Lubbert om door de droom te komen of geeft hem goede raad. Bij Joost ontbreekt dit verschijnsel.

In één van de dromen komt de rol van gids het duidelijkst naar voren, namelijk in de derde droom. In deze droom loopt Lubbert samen met de wijsgeer Diogenes door een tempel. Hun leidsman loopt de hele weg met hen mee en legt hen dingen uit. Dit is de enige droom waarin een gids daadwerkelijk de hele droom meegaat met Lubbert en in dit geval ook met Diogenes:

‘zagt, zagt, burger! zei een oude bedaarde grijzaard, wiens oogen nog vol levendig vuur schitterden’ […] ‘Met plaisier,’ zei onze wijsgeer [Diogenes], en wij volgden de voetstappen van onze leidsman.148

Dit is echter niet de enige keer dat er een ‘grijzaard’ goede raad geeft over het land of de plek waar Lubbert terecht komt:

ik vraagde aan eenen grijzaard, welke met een zeer bedenkelijk gelaat aan mijnen weg stond, hoe de naam van het land was. […] maar wandel voort, gij zult, als gij oplettende zijt, meer ontdekken dan ik u zeggen kan;149

Hij is niet de enige ‘grijzaard’ die in deze droom goede raad geeft. Als Lubbert bij de tempel aankomt, komt hij nog een oude man tegen die hem verder op weg helpt:

een achtingswaardige Grijzaard stond aan deszelfs ingang, en zei tegen mij bij het inkomen ziende dat ik een vreemdeling was, ‘vreemdeling! hier binnen is het gouden schild tot afkeering der onderdrukking […] hier is de waarheid, maar ook logen!’150

Wanneer Lubbert de tempel weer verlaat, staat de man nog steeds bij de ingang van het gebouw:

148 ’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo2, Nr.72 (1796), r. 167-168 & r. 181-182.

149

’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo3, Nr.122 (1797), r. 127-129 & r.149-151.

69

‘Gij hebt gelijk, zei ik, bij het verlaaten van dezen achtbaaren tempel, tegen den grijzaard, die aan deszelfs ingang stond, gij hebt gelijk, eerwaardige man!’151

En ook in de droom die daarop volgt komt Lubbert een oude man tegen die hem informatie heeft over het land van bestemming:

‘waar ben ik hier?’ vraagde ik aan eenen grijzaard; ‘in het vrije land van de overheersching,’ was zijn antwoord. […] De man zou moogelijk nog meer hebben gezegd, en ik verder hebben geluisterd, indien onze oogen niet waren afgetrokken door eene heerlijke vertooning;152

De rol van leidsman wordt bij Lubbert dus regelmatig ingevuld door wijze oude mannen. In twee gevallen neemt iets of iemand anders echter de rol van leidsman op zich:

op mijne vraag, wie die tegenstrijdige gezichten waren, waar van het en altijd lagchte, het ander altijd schreide, kreeg ik tot antwoord, dat die vrolijke vrijer de wijsgeer Democritus was, doch dat de huilebalch Heraclitus wierd genaamd.153

Hier lijkt sprake te zijn van een anonieme raadgever. In de co-tekst van deze droom wordt niet aangegeven wie het antwoord geeft op de vraag die Lubbert stelt. In de laatste droom van Lubbert, die halverwege wordt afgekapt, komt ook een bijzonder soort raadgever naar voren. Op de boot komt Lubbert een oude vrouw tegen. Deze vrouw legt hem precies uit wat er gebeurt en wie de mensen zijn die een hoofdrol spelen in deze droom.

‘Mijn naam is ondervinding; - houd u aan boord digt bij mij, God geve, dat eindelijk dit schip in behouden haven aanlande.’154

151 ’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo3, Nr.123 (1797), r. 191-194.

152 ’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo4, Nr. 183 (1798), r. 17-19 & r. 36-38.

153

’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo1, Nr 52 (1795), r. 55-57.

70 Als de oude vrouw zich voorstelt, blijkt zij voor de lezer een personificatie te zijn van het

woord ‘ondervinding’. In het geval van deze droom is het dus een personificatie die de rol van gids krijgt.

Een gids of raadgever komt in de dromen van Lubbert dus regelmatig naar voren. De meeste van deze gidsen zijn oude wijze mannen. Het valt op dat Lubbert ze vaak ontmoet in een onbekende wereld of op een onbekende plek. In de volgende paragraaf zal blijken of dit uniek is voor de droomverhalen in De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn of dat dit vaker in een droomverhaal gebeurt.

Personificaties en metaforen

In de dromen van Lubbert en Joost komt regelmatig beeldspraak voor. Opvallend is dat Lubbert veel gebruikmaakt van personificaties, terwijl Joost dat niet doet. In de droomvertellingen van Joost komen vooral veel andere metaforen voor. De metaforen worden waarschijnlijk gebruikt om zich achter te verschuilen. Bij een metafoor moet altijd extra nagedacht worden, omdat er niet precies gezegd wordt wat er wordt bedoeld. Wanneer er dus kritiek komt op de verhalen, kan de auteur altijd zeggen dat hij het niet zo bedoeld had.

In de eerste droom verwijst Lubbert direct naar ‘de Maagd van Holland’ (r.63).155 Zij is het zinnebeeld van Nederland en staat symbool voor de Bataafse Republiek. In de tekst is zij de personificatie van de Republiek.

In de derde brief van Lubbert (Vo. 2, Nr. 89-90) komt nog zo’n personificatie voor. In deze droom verschijnt namelijk de ‘Wijsheid’ aan de kooplieden op een kar:

toen eensklaps een glansrijk licht alles bestraalde, en op hetzelfe oogenblik stond de aanbidlijke WIJSHEID, in een blinkend wit gedost, voor den wagen, en greep de bitten der paarden met eene onweerstaanbaare kracht aan (r. 29-33)

De Wijsheid is in dit deel van de droom daadwerkelijk een personage. Ze wijst de kooplieden op de kar terecht en waarschuwt hen voor neppatriotten. Gedurende de reis neemt ze zelf de teugels in handen en zorgt ze ervoor dat de rest van de reis voorspoedig verloopt.

In de laatste droom van Lubbert (Vo.4, Nr. 183) spelen personificaties ook een grote rol. Een aantal personen krijgt bijvoorbeeld een bepaalde eigenschap als naam, namelijk

71 ‘Dweepzucht’ en ‘Ondervinding’ (zoals eerder genoemd). Naast deze personificaties van

eigenschappen, maakt Lubbert ook een personificatie van dé spreuk van de patriotten: ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’:

hij, is antwoordde zij, genaamd de Broederschap, al het Volk heeft hem met eenpaarige stemmen tot Schippen en Opperbevelhebber aangesteld. […] de loots, welken gij ginds met het lood in de hand op het dek ziet staan, en de Gelijkheid word genaamd (r. 90-92; 95-97)

Hij lijkt met deze personificaties de boodschap van de droom meer te willen aanzetten.

Behalve personificaties komen er ook veel metaforen voor in de dromen van zowel Lubbert als Joost. De mannen maken in hun dromen veelvuldig gebruik van vergelijkingen en daar zijn dan ook diverse voorbeelden van te vinden. Lubbert vergelijkt Wilhelmina van Pruisen met Medusa156 en Robespierre met een monster en met een bloedhond157. Joost vergelijkt de Bataafse Republiek met een zieke staat.158

Het vergelijken met ziektes is niet uniek. Lubbert doet dit regelmatig en zeker in de vijfde brief die Lubbert geschreven heeft voor De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn.

Daar hier in Babylonie eene algemeene oogziekte schijnt te heersen, en voor vele mannen, welke in grootere of kleinere regeeringsposten zijn geplaatst. […] dit deed mij vermoeden, of zij [het luisterende volk] mogelijk doof waren.159

Deze voorbeelden zijn ook al in hoofdstuk 1 aan bod geweest. De mannen op regeringsposities worden vergeleken met mensen met een oogziekte en het volk wordt vergeleken met doven. Niet alleen Joost, maar dus ook Lubbert gebruikt ziektes als metafoor voor bepaalde (groepen) mensen.

Met hun personificaties en metaforen lijken de beide Droomers te willen benadrukken dat er sprake is van satire. Of dit uniek is voor droomverhalen, zal in de volgende paragraaf blijken.

156 ’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo.1, Nr.7 (1795), r. 16-27.

157 ’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo.2, Nr. 89 (1796), r. 70.

158

’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo.4, Nr.203 (1798), r. 2-11.

72

In gesprek met de doden

Zowel in de dromen van Lubbert als in de droom van Joost maken de dromers gebruik van het fenomeen ‘dodengesprekken’. In de theorie in de inleiding van dit hoofdstuk bleek al dat dit niet uniek is voor de 18e eeuw.

In de tweede droom van Lubbert praten twee wijsgeren, twee personen uit de oudheid, met elkaar:

ik zag daar twee ouderwetsche wijsgeeren, zoo wonderlijk van kleeding en gelaats als of zij ouderwetsche Grieksche wijsgeeren waren; op mijne vraag, wie die tegenstrijdige gezichten waren, waar van het een altijd lagchte, het ander altijd schreide, kreeg ik tot andwoord, dat die vrolijke vrijer de wijsgeer Democritus was, doch dat de huilebalch Heraclitus wierd genaamd.160

Zij bespreken in een dialoog hoe het op dat moment in de Republiek gaat. Democritus, die ook wordt aangewezen als ‘spotter’, bespot de Engelsen.161

Heraclitus, de huilebalk, doet juist zijn beklag over de Engelsen: hij vreest voor de Republiek. Het gesprek vindt plaats in een omgeving die past bij het onderwerp van de droom, namelijk ‘een vergaderzaal van het Hoogerhuis te Londen’.162 Het lijkt erop dat Lubbert de wijsgeren het woord geeft, zodat hij zich kan indekken tegen eventueel commentaar. Dat hij niet toevallig deze wijsgeren in zijn droom opvoert en dat deze wijsgeren voor het publiek geen onbekenden zullen zijn, zal verderop in deze scriptie blijken.

In de derde brief van Lubbert speelt ook een wijsgeer mee: ‘den snaakschen wijsgeer Diogenes’163

. Net als de eerder genoemde twee wijsgeren, is deze Diogenes niet verlegen en neemt hij regelmatig het woord om zijn mening te verkondigen. Deze situatie past niet precies in het begrip ‘dodendialoog’ of ‘dodengesprek.’ Het is immers geen gesprek tussen twee overleden figuren. Toch wil ik Diogenes hier noemen, omdat hij als overleden persoon wel een grote rol speelt in een droom van een levende. Zoals eerder uit de theorie bleek, is dit ook niet abnormaal voor een dodengesprek. Een gesprek tussen een levende en een dode komt ook weleens voor. Lubbert is zich waarschijnlijk bewust van de rol die Diogenes speelt in de achttiende-eeuwse politiek, want ook een verwijzing naar deze man is niet uniek. Dat zal uitgelegd worden in de volgende paragraaf.

160 ’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo.1, Nr.52 (1795), r. 52-59.

161 ’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo1, Nr.52 (1795), r. 116.

162

’t Hoen, De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn Vo1, Nr.52 (1795), r.51-52.

73 Joost den Droomer is in zijn droom ook toehoorder van een dialoog. In tegenstelling tot de

dialoog die Lubbert beschrijft, vindt deze dialoog niet tussen twee wijsgeren, maar tussen twee historische figuren plaats, zoals ik al eerder heb laten zien in het eerste hoofdstuk (zie: Personen en gebeurtenissen uit het verre verleden):

Ik verbeeldde mij te zijn in den Haag in de zoogenaamde Treves-Kamer – voor mij stonden de burgers Joan van Oldenbarneveld en Jan de Witt, twee van de grootste en waardigste Staatsmannen van hunne en deeze eeuw, beide martelaars van hunne poogingen voor de Vrijheid, en onderhielden met elkander het volgend gesprek.164

Van Oldenbarnevelt en De Witt reageren op actuele politieke kwesties en komen, zoals eerder besproken in dit onderzoek, zelfs tot een vredesverdrag. Net als bij het gesprek tussen Diogenes en Heraclitus, past ook hier de omgeving van het dodengesprek bij het onderwerp van het gesprek. Het gesprek vindt plaats in de Trèveszaal: een zaal waar eerder vredesverdragen werden getekend. Dit dodengesprek valt in de derde categorie van dodendialogen van Veenman, namelijk ‘gesprekken tussen moderne personages’. Joost lijkt zich met deze dialoog, net als Lubbert, te willen verschuilen achter twee grote namen. Mocht er commentaar komen op de boodschap in deze droom, dan kunnen Lubbert en Joost zich beroepen op het feit dat de uitspraken niet van hen afkomstig zijn, maar van Democritus en Heraclitus, van Diogenes of van Johan van Oldenbarnevelt en Johan de Witt.

Vorm en politieke lading

Uit de theorie bleek dat droomverhalen in verschillende vormen worden uitgegeven. Interessant aan de dromen van Lubbert en Joost den Droomer is dat zij worden weergegeven in briefvorm. Deze brieven zijn bovendien opgenomen in een politiek tijdschrift, namelijk de Nieuwe Post van den Neder-Rhijn. Dat de droomverhalen van Lubbert en Joost in briefvorm geschreven zijn, kan een extra betekenis geven aan die dromen. Door te schrijven in briefvorm is het makkelijker om bepaalde zaken van verschillende zaken te belichten. Er kunnen eenvoudig meerdere stemmen en meningen verwoord worden.

Daarnaast is het feit dat de droomverhalen in een politiek tijdschrift geplaatst zijn vanzelfsprekend veelzeggend: de dromen hebben een politieke lading. Dat dit ook het geval

74 is, bleek in het vorige hoofdstuk. Lubbert en Joost weten op slimme wijze hun politieke

boodschappen in te bedden in de droomverhalen. Dat dit vaker gebeurt, werd al benoemd in de theorie aan het begin van dit hoofdstuk en ook in het volgende hoofdstuk zal blijken dat een politieke boodschap in een droom vaker voorkomt.

Ook de eerste brief van Lubbert is opvallend in deze context. Lubbert vertelt in die brief namelijk over zes dromen en dat is uniek. Meestal bevatten de droomverhalen immers maar één droom. In Lubberts eerste brief daarentegen tuimelen de dromen over elkaar heen en lopen ze haast in elkaar over. Waarschijnlijk doet hij dit om de illusie te wekken dat hij nog verschillende verhalen in te halen heeft. Dit is natuurlijk zijn eerste brief na zeven jaar van