• No results found

Hoofdstuk 4. Het conceptwetsvoorstel en de aanbevelingen van de RSJ getoetst aan de

4.3 Locatie en duur vrijheidsbeneming

Zoals vermeld ontbreekt in het conceptwetsvoorstel de mogelijkheid om het ophouden voor onderzoek, de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis op elke daartoe geschikte plaats te laten plaatsvinden. Deze mogelijkheid is er in het huidige Wetboek van Strafvordering voor de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis nog wel, namelijk in artikel 493 lid 3 Sv. Voor het ophouden voor onderzoek is deze mogelijkheid er tot op heden niet. Het ontbreken van een dergelijke bepaling voor de voorlopige hechtenis wordt gecompenseerd door de introductie van de voorlopige vrijheidsbeperking. De voorlopige vrijheidsbeperking biedt namelijk alternatieven voor vrijheidsbeneming in de fase van de voorlopige hechtenis. Hier wordt in § 4.4 nader bij stilgestaan. Voor het ophouden voor onderzoek en de inverzekeringstelling bevat het conceptwetsvoorstel geen alternatieven voor vrijheidsbeneming. Het ontbreken van een dergelijke bepaling heeft tot gevolg dat minderjarigen in alle gevallen in een politiecel zullen moeten verblijven. Uit het onderzoek van de RSJ volgt dat het verblijf in een politiebureau bij het ophouden voor onderzoek al het uitgangspunt is. Indien het conceptwetsvoorstel in werking treedt, zal dit ook het uitgangspunt zijn bij de inverzekeringstelling. De ophoudkamer waarin minderjarigen verblijven in de fase van het ophouden voor onderzoek is kaal, heeft slechts een bank en valt te vergelijken met een politiecel. Bij de inverzekeringstelling zitten minderjarigen in een politiecel die deel uitmaakt van een cellencomplex. In dit cellencomplex zitten alle arrestanten door elkaar: minderjarigen en volwassenen en mannen en vrouwen. Of minderjarigen een aparte behandeling krijgen en apart worden gelucht, hangt af van de arrestantenverzorgers en de mogelijkheden die het bureau biedt.120 In de fase van ophouden voor onderzoek kan de maximale duur van verblijf in een

politiecel oplopen tot achttien uur en vijftien uur, omdat de nachtelijke uren tussen 00:00 en 9:00 niet mee worden geteld. Indien de minderjarige ’s nachts tussen 00:00 en 9:00 wordt aangehouden, wordt deze vaak meteen naar een cellencomplex gebracht omdat het ophouden voor onderzoek niet ’s nachts plaatsvindt. Het verhoor vindt dan pas de volgende ochtend plaats, waardoor de minderjarige een nacht moet verblijven in een normale politiecel tussen volwassenen.121

Daarnaast moeten minderjarigen over het algemeen vaak uren wachten op het bureau, omdat zij moeten wachten op hun advocaat. De minderjarige naar huis sturen is formeel namelijk niet mogelijk omdat er volgens de wet geen concrete juridische titel is om het ophouden voor onderzoek ergens anders te laten plaatsvinden. Minderjarigen kunnen sinds de

120 Beijerse & Dubbelman, in: Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief 2017, p. 239-258. 121 RSJ (2019), Minderjarigen in een politiecel, p. 19-21 en 31-32.

uitbreiding van rechtsbescherming op 1 juni 2019 geen afstand meer doen van consultatie – en verhoorbijstand. Dit kan in het nadeel van de minderjarige verdachte uitwerken, omdat zonder consultatiebijstand het politieverhoor niet kan plaatsvinden en hij dus zal moeten wachten op zijn advocaat. Uit het onderzoek van de RSJ blijkt dat de politie en het Openbaar Ministerie hier slechts in een enkel geval flexibel mee omgaan en de minderjarige verdachte wel naar huis wordt gestuurd. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat het ook voorkomt dat een minderjarige naar huis wordt gestuurd op basis van een bevel inverzekeringstelling, terwijl het verhoor nog niet heeft plaatsgevonden, omdat hij dan wel - op basis van de huidige wetgeving - de in verzekering stelling mag uitzitten op een daartoe geschikte plaats (artikel 493 lid 3 Sv). Het conceptwetvoorstel voorziet nog niet in een dergelijke bepaling en het zal het tot nu toe dus nog geen mogelijkheid zijn om de inverzekeringstelling – en dus het ophouden voor onderzoek – op een alternatieve locatie te laten plaatsvinden.122

De regelgeving en praktijk van de inverzekeringstelling en het ophouden voor onderzoek lijkt niet verenigbaar te zijn met het ultimum remedium beginsel. Hoewel uit jurisprudentie inzake artikel 5 EVRM volgt dat in de beginfase een ‘redelijke verdenking’ voldoende is voor vrijheidsbeneming, stelt artikel 37 aanhef, sub b IVRK dat vrijheidsbeneming van minderjarigen in zijn geheel als ‘last resort principle’ moet worden gehanteerd. Dit geldt zowel voor de aanhouding en inhechtenisneming - als voor de gevangenneming van een kind.123

Het ontbreken van alternatieven voor vrijheidsbeneming in de fasen van het ophouden voor onderzoek en inverzekeringstelling is daarom niet verenigbaar met de normen uit de artikelen 37 aanhef, sub b IVRK en 10 en 11 Richtlijn 2016/800/EU. Vrijheidsbeneming lijkt in deze fasen daardoor niet een uiterste maatregel, maar eerder een uitgangspunt.

De aanbevelingen van de RSJ kunnen een oplossing bieden voor de onverenigbaarheid met het ultimum remedium beginsel. De RSJ heeft geadviseerd om de wet aan te passen en het ophouden voor onderzoek op een alternatieve locatie als uitgangspunt te nemen. Daarnaast adviseert zij om een wettelijke bepaling op te nemen die bepaalt dat minderjarigen niet in verzekering worden gesteld, tenzij dit noodzakelijk is. En indien dit noodzakelijk is, om dit niet te laten plaatsvinden in een politiecel, maar op een alternatieve locatie. Uit het rapport van de RSJ blijkt wel dat het Openbaar Ministerie ‘geen in verzekering stelling, tenzij’ al als landelijk uitgangspunt hanteert, maar dit is nog niet in de wet vastgelegd.124 De RSJ pleit ervoor om een

uniform landelijk wegingskader in te voeren voor de overwegingen die ten grondslag liggen

122 RSJ (2019), Minderjarigen in een politiecel, p. 20-21. 123 Liefaard, NRM/NJCM – bull. 2009, p. 359-361.

aan de beslissing om de inverzekeringstelling op een alternatieve locatie te laten plaatsvinden. Door het invoeren van een uniform wegingskader zal het duidelijker zijn wanneer de inverzekeringstelling op een alternatieve locatie kan plaatsvinden, waardoor de situaties waarin minderjarigen in een politiecel moet verblijven terwijl zij eigenlijk thuis konden zitten, worden verminderd.125 Door een wettelijke grond te bieden voor het ten uitvoer leggen van het

ophouden voor onderzoek en de inverzekeringstelling op een alternatieve locatie, zal er meer recht worden gedaan aan het ultimum remedium beginsel. Vrijheidsbeneming wordt dan uitzondering in plaats van uitgangspunt. Ten slotte zal de aanbeveling van de RSJ om in de wet vast te leggen dat de vrijheidsbeneming minderjarigen zonder rechterlijke toets maximaal 24 uur mag duren, in plaats van de huidige termijn van drie dagen en 18 uur (art. 58a Sv), recht doen aan de waarborgen die van belang zijn bij vrijheidsbeneming van minderjarigen. Op grond van artikel 37 aanhef, sub b IVRK moet vrijheidsbeneming van minderjarigen namelijk voor de kortst mogelijke duur worden toegepast. Daarnaast moet volgens General Comment No. 24 de vrijheidsbeneming van minderjarigen of de verlenging daarvan binnen 24 uur na aanvang van de vrijheidsbeneming worden beoordeeld door een bevoegde instantie.126

Daarnaast lijkt de regeling van het ophouden van onderzoek en de inverzekeringstelling niet te voldoen aan het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht. Het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht brengt – zoals vermeld in § 3.5 - mee dat er rekening moet worden gehouden met de leeftijd en de specifieke behoeften van minderjarigen. De noodzaak van de vrijheidsbeneming moet worden afgewogen in elk individueel geval, waarbij het belang van het kind de eerste overweging is. Daarnaast blijkt uit jurisprudentie van het EHRM127,

artikel 12 Richtlijn 2019/800/EU en General Comment No. 24 dat minderjarigen gescheiden moeten worden van volwassenen. Het verblijf van minderjarigen in een kale cel die onderdeel uitmaakt van een cellencomplex met volwassen arrestanten, is geen situatie waarin rekening wordt gehouden met de leeftijd - en het belang van het kind.

Ten slotte wordt met het vasthouden van een minderjarige in een politiecel geen recht gedaan aan de onschuldpresumptie van de minderjarige. Uit artikel 40 lid 2 sub b (i) IVRK volgt dat overheidsinstanties en betrokkenen de plicht hebben om zich te onthouden van bestraffende maatregelen in de voorfase van het strafproces.128 Het vasthouden van een

minderjarige kan – zeker op de minderjarige zelf – overkomen als een bestraffende maatregel.

125 RSJ (2019), Minderjarigen in een politiecel, p. 43-44. 126 General Comment No. 24, par. 85 en 90.

127 EHRM 6 mei 2008 (Nart t. Turkije), par. 31. 128 General Comment No. 24, par. 108.

4.4 De vervanging van de schorsing onder voorwaarden door de voorlopige