• No results found

In dit onderzoek staat de volgende onderzoeksvraag centraal:

Is de regeling inzake vrijheidsbeneming van minderjarigen in de fase van het voorarrest zoals weergegeven in het conceptwetsvoorstel van het Wetboek van Strafvordering verenigbaar met de Europese – en internationale normen neergelegd in artikelen 5 en 6 EVRM, 37 en 40 IVRK en Richtlijn 2016/800/EU?

Geconcludeerd kan worden dat de regeling inzake de vrijheidsbeneming van minderjarigen in de fase van het voorarrest over het algemeen niet verenigbaar lijkt te zijn met de beginselen en waarborgen die van belang zijn voor de vrijheidsbeneming van minderjarigen. Ten eerste lijkt het ontbreken van alternatieven voor vrijheidsbeneming in de fasen van het ophouden voor onderzoek en de inverzekeringstelling niet verenigbaar te zijn met het uit de jurisprudentie inzake artikel 5 EVRM en de artikelen 37 aanhef, sub b IVRK en 10 en 11 Richtlijn 2016/800/EU voortvloeiende ultimum remedium beginsel, wat stelt dat vrijheidsbeneming van minderjarigen een uiterste maatregel dient te zijn en dat er altijd alternatieven aanwezig moeten zijn voor vrijheidsbeneming. Het gegeven dat minderjarigen in de fase van het ophouden voor onderzoek en de inverzekeringstelling hierdoor altijd worden opgesloten in een kale cel die onderdeel uitmaakt van een cellencomplex met volwassenen, lijkt daarnaast evenmin verenigbaar met het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht. Uit internationale normen en waarborgen die voortvloeien uit de artikelen 5 EVRM, 37 en 40 IVRK en Richtlijn 2016/800/EU blijkt immers dat minderjarigen niet met volwassenen mogen worden opgesloten. Ten tweede lijkt de beoordeling van de gronden die gelden voor vrijheidsbeneming in de fasen van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis niet verenigbaar te zijn met de eisen die daaraan worden gesteld op grond van jurisprudentie inzake artikel 5 EVRM en de artikelen 37 en 40 IVRK en 12 Richtlijn 2016/800/EU. Uit jurisprudentie inzake artikel 5 EVRM volgt namelijk dat de rechter verplicht is om de gronden voor voorlopige hechtenis te voorzien van een deugdelijke onderbouwing waarin de relevantie van de gronden naar voren komt. Het beeld van een voorlopige hechtenispraktijk waarin wordt volstaan met een kwalitatief slechte motivering aan de hand van kruisjesformulieren, is niet verenigbaar met deze motiveringseis van het EHRM. Bij de beoordeling van inverzekeringstelling lijkt zich hetzelfde probleem voor te doen. Een individuele beoordeling blijft achterwege en dit is niet verenigbaar met het uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van een kind in elk individueel geval (artikel 37 aanhef, sub c IVRK en artikel 40 IVRK).

Met de introductie van de voorlopige vrijheidsbeperking lijkt het conceptwetsvoorstel op het eerste gezicht wel recht te doen aan het ultimum remedium beginsel en het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht, omdat er hierdoor al in een eerder stadium wordt gekeken naar alternatieven voor vrijheidsbeneming. Hier kan echter wel een kanttekening bij worden geplaatst. De gronden voor voorlopige hechtenis blijven namelijk hetzelfde waardoor de mogelijkheid bestaat dat er weinig verandert, omdat de gronden dus alsnog ruim kunnen worden geïnterpreteerd en toegepast. Het effect hiervan kan zijn dat de voorlopige hechtenis net zo gemakkelijk wordt toegepast op de gevallen waar dat nu ook wordt gedaan, en dat voorlopige vrijheidsbeperking wordt gereserveerd voor minder zware gevallen waarvoor nu geen dwangmiddel bestaat. Het probleem lijkt vooral te zitten in het volstaan met een kwalitatief slechte motivering van de gronden voor voorlopige hechtenis en de introductie van de voorlopige vrijheidsbeperking zal dit probleem niet wegnemen.

Kortom, de regeling inzake de vrijheidsbeneming van minderjarigen in de fase van het voorarrest lijkt over het algemeen niet verenigbaar te zijn met de beginselen en waarborgen die van belang zijn voor de vrijheidsbeneming van minderjarigen. Dit probleem kan grotendeels worden weggenomen indien een kwalitatief slechte motivering niet meer zal volstaan voor een een bevel tot inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Daarnaast biedt het verwerken van de aanbevelingen van de RSJ in het conceptwetsvoorstel een oplossing voor de onverenigbaarheid met de betreffende beginselen en waarborgen. Door een wettelijke bepaling op te nemen die bepaalt dat minderjarigen niet in verzekering worden gesteld, tenzij dit noodzakelijk is, en indien dit noodzakelijk is, niet in een politiecel, wordt er recht gedaan aan het ultimum remedium beginselen en de pedagogische grondslag van het jeugdstrafrecht. Deze bepaling biedt een oplossing voor het ontbreken van een dergelijke bepaling in het conceptwetsvoorstel. Dit geldt tevens voor de aanbeveling van de RSJ om de wet aan te passen en het ophouden voor onderzoek op een alternatieve locatie als uitgangspunt te nemen. Door een wettelijke grond te bieden voor het ophouden voor onderzoek op een alternatieve locatie, zal er meer recht worden gedaan aan de maatstaven die voortvloeien uit het ultimum remedium beginsel. Vrijheidsbeneming wordt dan uitzondering in plaats van uitgangspunt. Ook de aanbeveling van de RSJ om in de wet vast te leggen dat vrijheidsbeneming van een minderjarige verdachte zonder rechterlijke toets maximaal 24 uur mag duren, in plaats van de huidige termijn van drie dagen en 18 uur (art. 58a Sv), zal recht doen aan het ultimum remedium karakter. Door het verwerken van deze aanbevelingen in het conceptwetsvoorstel, zal de regeling inzake de vrijheidsbeneming van minderjarigen in de fase van het voorarrest beter verenigbaar zijn met de beginselen en waarborgen die voortvloeien uit het internationale - en Europese recht.

Literatuurlijst

Literatuur

Bambach, PROCES 2019 (98) 3

S. Bambach, ‘Modernisering Strafvordering en het voorstel tot invoering van de voorlopige vrijheidsbeperking: de gevolgen van het schrappen van de schorsing onder voorwaarden voor jeugdige verdachten’, PROCES 2019 (98) 3, p. 184 – 194.

Beijerse & Dubbelman 2017

Beijerse & Dubbelman, ‘De politie en het Openbaar Ministerie in jeugdstrafzaken’, in: ‘I.

Weijers, Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief’, Den Haag: Boom Criminologie 2017,

p. 239-258.

Boone, Jacobs & Lindeman, DD 2019/12

M.M. Boone, P.Jacobs & J.M.W. Lindeman, ‘Alternatieven voor voorlopige hechtenis in Europa en Nederland: de advocaat als onterechte sleutelhouder’, DD 2019/12, p. 1-18.

Van den Brink, FJR 2020/8.

Y.N. van den Brink, ‘Kind in de politiecel’, FJR 2020/8, p. 1.

Van den Brink & Liefaard, Strafblad 2014/1

Y.N. van den Brink & T. Liefaard, ‘Voorlopige hechtenis van jeugdige verdachten in Nederland. Naar rechterlijke besluitvorming conform internationale kinderrechten’, Strafblad 2014/1, p. 44 – 55.

Van den Brink, FJR 2012/4

Y.N. van den Brink, ‘De onschuld voorbij? Over de toepassing van voorlopige hechtenis ten aanzien van minderjarige verdachten in Nederland’, FJR 2012/4, Afl. 1, p. 1-11.

Van den Brink, Strafblad november 2017

Y.N. van den Brink, ‘Voorlopige hechtenis en voorlopige vrijheidsbeperking: het einde van de schorsing onder voorwaarden?’, Strafblad november 2017, p. 415 - 423.

Van den Brink, FJR 2019/19

Y.N. van den Brink, ‘Voorlopige hechtenis van jeugdigen in Nederland, een kinder - en mensenrechtenperspectief op wet, praktijk en recente ontwikkelingen’, FJR 2019/19, Afl. 4, p. 80 - 90.

Corstens 2011

G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011.

Van Eck, Van Eijndhoven & Schimmel, TREMA 2018

C. van Eck, A. van Eijndhoven en R. Schimmel, ‘Tekst en uitleg bij voorlopige hechtenis’,

TREMA 2018, afl. 1.

Janssen 2018, Platform Modernisering Strafvordering februari 2018

J.H. Janssen, 'Een waarschuwende strafrechter', Platform Modernisering Strafvordering februari 2018.

Janssen, van den Emster & Trotman, Strafblad 2013

J.H. Janssen, F.W.H. van den Emster & T.B. Trotman, ‘Strafrechters over de praktijk van de voorlopige hechtenis’, Strafblad 2013, p. 430-444.

Liefaard, NTM/NCJM - Bulletin 2009

T. Liefaard, ‘Vrijheidsbeneming van kinderen in het licht van internationale mensenrechten’,

NTM/NCJM – Bulletin 2009, p. 358 – 368.

Liefaard 2010

T. Liefaard, De rechtspositie van jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen in het licht van internationale mensenrechten en actuele ontwikkelingen, DD 2010, afl. 9/70, p. 1115 - 1140.

Meijer, Platform Modernisering Strafvordering augustus 2018

S. Meijer, 'Voorlopige vrijheidsbeperking vooropgesteld', Platform Modernisering

Mijnarends & Liefaard 2017

I. Mijnarends & T. Liefaard, ‘Het internationale kader’, in: ‘I. Weijers, Jeugdstrafrecht in

internationaal perspectief’, Den Haag: Boom Criminologie 2017, p. 115 – 130.

Mijnarends, Liefaard & Bruning, NTM/NJCM - bull. 2013/41

I. Mijnarends, T. Liefaard & M. Bruning, ‘De doorwerking van het IVRK in het Nederlandse Jeugdstrafrecht’, NTM/NJCM – bull. 2013/41, p. 1-9.

Prakken en Spronken 2009

T. Prakken & T. Spronken, Handboek verdediging, Deventer: Wolters Kluwer 2009.

Stevens 2008, DD 2008

L. Stevens, ‘De praktijk van de Nederlandse voorlopige hechtenis vanuit Straatsburgs perspectief: ‘klaag niet te snel’, DD 2008, afl. 5/35, p. 499 – 514.

Weijers 2017

I. Weijers, Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief, Den Haag: Boom Criminologie 2017.

Van de Wier, Trouw 2 januari 2020

M. van de Wier, ‘Zo gaan we in Nederland om met piepjonge verdachten’, Trouw, 2 januari 2020.

Rapporten, adviezen en onderzoeken

Abels e.a. 2016

Abels, D., Benschop, A., Blom, T., Jonk, J. & Korf, D.J. (2016) Vereenvoudiging

Verdenkingscriteria. De gevolgen van de voorgenomen wijziging van de verdenkingscriteria voor de opsporingspraktijk. Amsterdam: Rozenberg Publishers.

Van den Brink e.a. 2017

Brink Y.N. van den, Wermink H.T., Bolscher K.G.A., Leeuwen C.M.M. van, Bruning M.R. & Liefaard T. (2017), Voorlopige hechtenis van jeugdigen in uitvoering. Een exploratief

kwantitatief onderzoek naar rechterlijke beslissingen en populatiekenmerken, Meijers-reeks nr.

College voor de Rechten van de Mens 2017

College Voor de Rechten van de Mens, Tekst en uitleg. Onderzoek naar de motivering van

voorlopige hechtenis, maart 2017.

Nederlandse Orde van Advocaten 2017

Nederlandse Orde van Advocaten, Wetsvoorstellen tot herziening van Boek 1 en 2 Wetboek van

Strafvordering, 30 juni 2017.

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2017

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Advies conceptwetsvoorstel Boeken 1

en 2 Wetboek van Strafvordering, 8 juni 2017.

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2019

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), Minderjarigen in een politiecel:

een advies over duur, verblijf en alternatieve locaties, Den Haag 18 december 2019.

Conceptwetsvoorstellen

Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering: Het opsporingsonderzoek.

Memorie van Toelichting: Vaststellingswet Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering: Het opsporingsonderzoek.

Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering: Bijzondere regelingen.

Memorie van toelichting: Vaststellingswet Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering: Bijzondere regelingen.

Kamerstukken

Kamerstukken I 1973-1974, 9994, nr. 14. Kamerstukken II 28 741, nr. 75.

Kamerstukken II 2014/15, 34159, nr. 3.

Kamerstukken II 1992/93, 22855 (R1451), nr. 3. Kamerstukken II 2014/15, 34159, nr. 3.

Kamerstukken II 2018-2019, 35116, nr. 3.

Jurisprudentie

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EHRM 30 augustus 1990, Appl. Nrs. 12244/86, 12245/86, 12383/86 (Fox, Campbell en Hartley

t. Verenigd Koninkrijk).

EHRM 26 juni 1991, Appl. Nr. 12369/86 (Letellier t. Frankrijk) EHRM 6 april, 2000, Appl. Nr. 26772/95 (Labita t. Italië).

EHRM 21 december 2000, Appl. Nr. 33492/96 (Jabłoński t. Polen) EHRM 3 juni 2003, Appl. Nr. 33343/96 (Pantea t. Roemenië). EHRM 24 juli 2003, 46133/99 en 48183/99 (Smirnova t. Rusland) EHRM 18 januari 2007, Appl. Nr. 73819/01 (Estrikh t. Letland). EHRM 18 maart 2008, Appl. Nr. 11036/03 (Ladent t. Polen). EHRM 6 mei 2008, Appl. Nr. 20817/04 (Nart t. Turkije) EHRM 20 januari 2009, Appl. Nr. 70337/01 (Güveç t. Turkije) EHRM 13 november 2012, Appl. Nr. 34421/09 (J.M./Denemarken). EHRM 9 juli 2013, Appl. Nr. 66066/09 (Dinç en Çakır t. Turkije) EHRM 6 februari 2014, Appl. Nr. 48613/06 (Zimin t. Rusland),

EHRM 24 april 2014, Appl. Nrs. 46398/09, 50570/09 en 50576/09 (Miladinov t. Macedonië). EHRM 9 december 2014, Appl. Nr. 15911/08, EHRC 2015/57, m.nt. Van den Brink (Geisterfer

t. Nederland).

EHRM 1 maart 2016, Appl. Nr. 52942/09 (Popoviciu t. Roemenië). EHRM 15 december 2016 Appl. Nr. 40583/15 (Ignatov t. Oekraine) Hoge Raad en Gerechtshof

HR 21-03-2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU8131, m.nt. T.M. Schalken. Gerechtshof Amsterdam 14-09-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3954.