• No results found

de linksche partijen, die den godsdienst wenschen te scheiden van de staatkunde en dus ook het onderwijs in den

godsdienst gescheiden te houden van het overige lager onderwijs.

Hiertoe behooren o.a. de vroegere liberale partijen, waaronder thans vooral de z.g. Vrij heidsbond, die de bevordering der alge-meene welvaart zooveel mogelijk willen overlaten aan het zg.

particulier initiatief, zoodat de staat op economisch gebied alleen leiding geeft en belemmeringen uit den weg ruimt. Verder de Vrijzinnig-democratische partij, die den invloed van het volk op het bestuur zooveel mogelijk tracht te bevorderen en daartoe een zoo uitgebreid mogelijk kiesrecht noodig acht. Ze verwacht echter geen heil van al te groote vrijheid der burgers, maar wenscht, dat de staat zich meer rechtstreeks inlaat met de pro-ductie, zoodat men komt tot meerdere staatsexploitatie. Deze partij behoort ook nog tot de zg. burgerlijke partijen, die genoegen nemen met de bestaande maatschappij, deze alleen trachten te verbeteren door wijzigingen in de wetgeving.

Tegenover de burgerlijke partijen staan de socialistische par-tijen, die den bestaanden toestand onrechtvaardig vinden, omdat naar hun inzicht de kapitalisten een grooter aandeel ontvangen in de productie dan hun in evenredigheid tot hunnen arbeid toekomt.

Zij streven er dus naar, de bestaande maatschappij te vervangen door eene samenleying, waarin de privaat-eigendom van den grond

en van de productiemiddelen wordt afgeschaft en aan de genieen-schap vervalt en waarin ieder een behoorlijk bestaan kan vinden, evenredig aan den arbeid, dien hij verricht.

Sedert 1929 is de Tweede Kamer samengesteld uit afge-vaardigden, bchoorendc tot 11 politieke partijen, waarvan 57 rechtsche en 43 linksehe leden.

De Eerste1 Kamer bestaat sedert. 1929 uit 29 rechtsche en 21 linkschc leden.

Het volk heeft derhalve door zijn vertegenwoordigers me.de-zeggingschap d.i. directcn invloed over de wijze, waarop het ge-regeerd wordt, zoodat dit recht zich dus uit in het kiesrecht. In-direct heeft ieder ook de gelegenheid om mede te werken aan het 1ot stand komen van goede wetten en tot aanwijzen van de beste wijze van besturen door de vrijheid van gedachtenuiting, zoowel in druk als in vergaderingen en vereenigingen.

Het kiesrecht, de vrijheid van drukpers, de vrijheid van veree-niging en vergadering en het recht van petitie vormen de zg.

politieke rechten van het Nederlandsehe volk.

Andere door de Nog andere bijzondere rechten zijn toegekend aan de ingeze-G.W. gewaarDorg-j-enen v a n Nederland. Wij vinden hiervan eenige in het Vde

nP fPPnTPTI

hoofdstuk der Grondwet, handelende over de Justitie.

De wettelijke vast- Zoo zegt art. 157, dat niemand tegen zijn wil kan worden afge-stelling der recn-^rojïjceil v a n ^e n r e ch t e r , dien de wet hem toekent, m.a.w. de wet terliike

bevoeßrd-• ., moet voor iederen rechter zijne bevoegdheid precies omschrijven, zoodat voor elk speciaal geval vaststaat, welke rechter daarin heeft recht te spreken.

art. 157. Niemand kan nu tegen zijn wil worden gedwongen om terecht te staan voor een anderen rechter dan dien de wet als den be-voegden heeft aangewezen.

art. 156. Deze bepaling staat in nauw verband met de direct daaraan-voorafgaande van art. 156, waarbij bepaald is, dat de rechterlijke macht wordt uitgeoefend door rechters, die de wet aanwijst. Dit wil niet zeggen, dat een rechter door eene wet moet worden be-noemd, maar dat de wet de organisatie van de rechterlijke macht met de verschillende bevoegdheden ervan nauwkeurig moet vast-stellen, zoodat het onmogelijk is, dat de regeering voor een bij-zonder geval een bijbij-zonderen rechter aanstelt.

artt. 162 en 167. Een en ander vormt een waarborg voor onpartijdige rechtspraak.

Andere waarborgen hiervoor vindt men in de artt. 162 en 167 G. W.

25

Waarborgen tegen Art. 158 bepaalt, dat in het algemeen niemand gevangen mag willekeurige ge- worden genomen dan krachtens bevel van den rechter, dat met vangenneming. I ; c c]c u e n m o et z rjn omkleed. De uitzondering-en hierop mogen art. 158. alleen door de wet worden bepaald. Dit recht waarborgt derhalve aan ieder, dat hij niet willekeurig van zijne vrijheid kan worden beroofd.

Onschendbaarheid Verder zegt de <!. W. in art. 159, dat in het algemeen iemands der woning. woning onschendbaar is. d.w.z. dat tegen den wil van den bewoner art. 159. niemand een huis mag hinnen treden: wie dit toch doet, maakt,

zieh schuldig aan huisvredebreuk. Er zijn echter gevallen, waarin liet noodzakelijk is, dat een ambtenaar tegen den wil van den be-woner diens huis binnentreedt, bv. wanneer deze gevangengeno-men moet worden of wanneer huiszoeking moet worden gedaan.

Deze gevallen moeten echter uitdrukkelijk in de wet worden aan-gegeven, terwijl de wet tevens de formaliteiten voorschrijft, wel lode ambtenaar daarbij in acht moet nemen. Bovendien m ä -het nooit plaats hebben dan krachtens een last van de bevoegde autoriteit.

t i£7 Deze onschendbaarheid Tan woning is in N.-L. niet uitdruk-Ind Swb' keiijk erkend. Echter is de huisvredebreuk ook hier strafbaar

gesteld in art. 167 Swb. Maar def regeling van de gevallen, waarin openbare ambtenaren tegen den wil van een bewoner diens buis mogen binnentreden, is zeer onvolledig en bestaat nog maar alleen voor de Europeanen.

Brievengeheim. Eindelijk waarborgt de G. W. nog aan iedereen het geheim der aan de post toevertrouwde brieven, m.a.w. zij verklaart het brie-art. 160. vengeheim voor onschendbaar (brie-art. 160). De beteekenis hiervan

is, dat aan ieder, die in een brief iets mededeelt aan een ander, gewaarborgd wordt, dat het geheim daarvan door de ambtenaren zal worden bewaard, dat dus in het algemeen geen brieven mogen worden aangehouden (onderschept) of geopend door de postamb-tenaren. De postambtenaar, die het brievengeheim schendt, wordt zwaar gestraft (verg. artt. 431 v.v. Swb.).

Dikwijls is het echter in het belang der Justitie noodig, dat het brievengeheim wordt geschonden, bv. om een misdaad de ontdek-ken of om de noodige bewijzen te verzamelen voor een gepleegde misdaad. In zulk een geval mogen brieven in beslag genomen worden en geopend, maar alleen op last van den rechter en in de gevallen en op de wijze, door de wet te bepalen.

art. 142 I.S. E e n e n a n d e r g e l d t o o k v o o r N""1- z o o a l s w e l a t e i ZUlle11

zien (verg. art. 142' I. S.).

Bovenstaande grondrechten zijn in de Grondwet opgenomen, opdat ze niet gemakkelijk veranderd kunnen worden en om uit-drukkelijk te doen uitkomen het verschil in den maatschappelij-ken toestand voor en na de Fransche Revolutie. Vooral in Frankrijk, maar ook in de andere staten van West-Europa heersch-ten in de 18e eeuw groote misbnüken. Zoo werden op bevel van den vorst soms ingezetenen zonder aanvoering van ecnigen grond gevangen genomen, de gevangenen hoorden niet, waarom dit ge-schiedde en daar er geen strafzaak uit voortvloeide, kon de rech-ter zich er niet mee bemoeien, zoodat dikwijls iemand tot zijnen dood gevangen bleef. Bovendien was de rechtspraak meestal ge-heim, de vonnissen bevatten niet de gronden en overwegingen des rechters, die aantoonen, waarom aldus en niet anders is beslist.

Ook was men niet aan bepaalde rechters gebonden en kon vooral de koning voor een speciaal geval eenen specialen rechter aan-wijzen, op wiens beslissing dus invloed kon worden uitgeoefend.

De Fransche Revolutie nu heeft in Frankrijk in de eerste plaats, maar daarna ook in alle landen, die er de gevolgen van hebben ondervonden, aan al deze misbruiken een einde gemaakt.

Om te voorkomen, dat ze weer terug zouden keeren, zijn de grondrechten opgenomen in de verschillende grondwetten.

Waarborgen voor Thans zijn de rechters geheel onafhankelijk, want zij worden onpartijdige voor hun leven benoemd (art. 167). Bovendien kan de

recht-spraak door ieder gecontroleerd worden, want de zittingen zijn art. 167. op weinige uitzonderingen na openbaar, d.w.z. ieder mag ze

bij-wonen ; ook de uitspraken zijn openbaar, ze mogen door iedereen in tijdschriften worden afgedrukt en besproken. Verder moeten in het algemeen de vonnissen gemotiveerd zijn, m.a.w. de rechter moet in zijn vonnissen rekenschap geven, hoe hij aan zijne uit-art. 162. spraak is gekomen, terwijl in strafzaken tevens de wetsartikelen,

waarop de vcroordeeling rust, moeten worden aangehaald (art. 162).

In 1922 is aan art. 162 eene laatste alinea toegevoegd, inhou-dende, dat de wet bepaalde strafbare feiten kan aanwijzen, die kunnen worden berecht, zonder dat er een gemotiveerd vonnis van wordt opgemaakt en zonder dat de uitspraak in het open-baar plaats heeft. Het eerste heeft ten doel, t.a.v. lichte delicten z.g. politierechtspraak als die van de Indische Landgerechten mogelijk te maken, welke reeds in Nederland is ingevoerd, terwijl de tweede uitzondering de gelegenheid opent tot invoering van strafoplegging door een politieambtenaar ter zake eener

eenvou-27

dige overtreding, die op lieeterdaad is geconstateerd (in Deutsch-land geheeten Strafbefehl en ook in EngeDeutsch-land bekend).

Het overeenkomstige art. 146 I. S. wijkt in verschillende opzichten van art. 162 G. W. at. Zoo wordt in al. 1 voorge-schreven, dat strafvonnissen eene kwalificatie moeten inhou-den van het strafbare feit.

Alleen t. a. v. Inlandsche rechters kan volgens al. 2 worden afgeweken van de gemotiveerde vonnissen.

Zoowel van den regel, dat de terechtzittingen openbaar zijn, als dat de vonnissen in het openbaar moeten worden uitge-sproken, kan bij ordonnantie worden afgeweken. Een voor-beeld van deze laatste afwijking zijn de zg. revisie-vonnissen, d. z. vonnissen in hoogere instantie, die alleen op de stukken, dus niet na een onderzoek op de openbare terechtzitting wor-den gewezen (al. 3 en 4).

Verplichtingen der Tegenover de genoemde rechten, die aan de ingezetenen en ingezetenen. z elfs aan. niet-ingezetenen worden gewaarborgd, staan ook

ver-plichtingen.

a. Belastingplicht. Zoo moeten b.v. de ingezetenen bijdragen voor de uitgaven van den staat door belasting1 te betalen. In Nederland worden alle belastingen in geld geheven, in N. I. gedeeltelijk in arbeid

(heerendiensten).

b. Getuigenplicht. Ieder, die zich binnen het gebied van den staat bevindt, is ver-plicht, de Justitie te helpen bij het opsporen van misdrijven, voorzoover hij daartoe in staat is. Zoo is ieder verplicht gehoor te geven aan de oproeping van een rechter om voor dezen te verschijnen als getuige. Ook moet hij dan het van hem gevraagde getuigenis naar waarheid afleggen.

c. Onteigening. Hoewel in het algemeen bescherming van goederen aan ieder-art. 152. e e n gewaarborgd wordt, is het toch soms noodzakelijk, aan iemand

tegen zijn wil zijn eigendom te ontnemen, b.v. bij beslaglegging ter executie van een vonnis. Ook komt het dikwijls voor, dat het algemeen belang eischt, dat iemand tegen zijnen wil uit zijn eigendom wordt ontzet. De G. W. noemt dit in art. 152 onteige-ning ten algemeenen nutte.

Wanneer b.v. een spoorweg moet worden aangelegd, dan zal de staat eerst de beschikking moeten hebben over tallooze stukken grond, die aan verschillende eigenaren toebehooren. Zoodra deze echter weten, dat de staat of de maatschappij, die den spoorweg wil aanleggen, die stukken grond noodig heeft, zullen zij hiervan gebruik maken en voor hunnen grond zeer hooge prijzen vragen.

Zoo zou het kunnen gebeuren, dat wegens te hooge prijzen de spoorweg niet zou kunnen worden aangelegd, terwijl een van die

eigenaren door zich onwillig te betoonen, afstand te doen van

< zijnen grond, den heelën aanleg zon kunnen onmogelijk maken.

Eene vrije uitoefening van het eigendomsrecht zou hier dus in strijd zijn met het algemeen belang, dat steeds moet »aan boven het privaat belang. Vandaar dat in zidke gevallen onteigening ten algemeenen nutte kan plaats hebben.

Dit mag echter niet willekeurig geschieden. Art. 152 Gf. W.

zorgt ervoor, dat de onteigening niet geschiedt zouder nood/ank en dat degene, aan wien aldus zijn eigendom wordt ontnomen, daardoor geen geldelijke schade ondervindt.

Vooreerst nl. moet een algemeene onteigeningswet voorschre-ven, in welke gevallen onteigend kan worden, welke vormen daarbij in acht genomen moeten worden, op welke wijze de schade-vergoeding moet worden bepaald, enz.

Maar bovendien moet in elk speciaal geval van onteigening eene daarvoor bepaald gemaakte wet vooraf verklaren, dat het alge-meen belang deze onteigening vordert, terwijl de schadevergoeding daarvoor vooruit moet worden betaald of verzekerd, behoudens enkele uitzonderingen.

art. 133 I. S. Art. ISS I. S. regelt dit voor N.-I. op soortgelijke wijze.

Ingevolge art, 181 G. W. zijn alle Nederlanders, die daartoe in d. Dienstplicht, staat zijn, verplicht, mede te werken tot de handhaving van de art. 181 v.v. onafhankelijkheid van het Rijk en tot de verdediging van het

ge-bied. Zelfs kan deze plicht worden opgelegd aan ingezetenen van het Rijk, die geen Nederlanders zijn.

De regeling van dezen verplichten krijgsdienst moet volgens art, 182 door de wet geschieden (militie, landweer, landstorm).

Dienstplichtigen ter zee kunnen met het schip, waarop zij die-nen, zoowel in als buiten Europa gezonden worden; aan diensten in de Koloniën moeten echter bijzondere voordeden verbonden worden (art. 185) ; daarentegen mogen dienstplichtigen te land niet anders dan met hunne toestemming naar eene der Koloniën worden gezonden (art. 186).

e. Inkwartiering. In nauw verband met het voorgaande staat de in art. 188 om-art. 188. schreven verplichting van ingezetenen en gemeenten, om op

marsch zijnde militairen, bv. in tijd van manoeuvres onderdak en voedsel te verstrekken tegen vergoeding (zg. inkwartiering).

VRAGEN.

1. Vergelijk de begrippen Rijk en Staat in de Cf. W.

2. Wanneer gelden artikelen der G-. W. ook voor de Koloniën?

3. Hoe is dit met de gewone wetten?

4. Wat behoort tot het gebied of territoir van Nederland?

5. Breng de drie begrippen Ingezetenschap, Nationaliteit en Onderdaansehap in verband met de drie elementen van het begrip Staat.

C. Welke grondrechten worden in het Iste Hoofdstuk der CJ. W.

geregeld?

7. Op wie zijn in bet algemeen de wetten van een land van toepassing ?

S'. Hoe is dit met de wettelijke bepalingen ter bescherming van personen en goederen?

9. Worden alle vreemdelingen onbeperkt in Nederland toege-laten?

10. Hoe is dit met vreemde misdadigers?

11. Wat zijn Uitleveringtractaten?

12. Wat verstaan we onder vrijheid van drukpers?

Is deze vrijheid in N. I. even groot als in Nederland?

13. Wat omvat het recht van petitie?

Wie mogen hiervan gebruik maken?

Voor wie is dit recht in N. I. ruimer dan in Nederland?

14. Aan wie is het recht van vereeniging eii vergadering toege-kend? Hoe is dit in N. L?

15. Wie hebben in Nederland kiesrecht voor de Staten-öeneraal, de Provinciale Staten en de Gemeenteraden?

16. Wat zegt de naam Algemeen Kiesrecht?

17. Wat zijn politieke partijen?

Wat verstaat men onder een partijprogram, een partij-orgaan, een coalitie?

18. Waarop berust in Nederland nog steeds de onderscheiding tusschen de rechtsche en de linksche politieke partijen?

19. Hoe is dit in andere landen?

20. Noem enkele politieke partijen in 'Nederland en zeg, wat ze zich ten doel stellen.

21. Welke zijn de politieke rechten van het Nederlandschc Volk?

22. Noem enkele andere grondrechten en zeg, wat ze inhouden.

23. Wanneer zijn deze grondrechten in de G W. opgenomen en waarom?

24. Noem eenige waarborgen voor onpartijdige rechtspraak in de G. W.

Bestaan deze waarborgen ook voor N. I.?

25. Noem enkele grondwettige verplichtingen voor de ingezetenen van Nederland.

M

HOOFDSTUK I

A

.

NEDERLANDERSCHAP E N NEDERLANDSCH